kocht voor frs. 125, verklarende deze toch daar
omtrent dat op dien dag, door hem in zijn regis
ter aangeteekend, een Hollander, in gedaante en
grootte geheel gelijkende op den hesch., die twee
vingers der rechterhand verhonden had en zeide
Strooiman te heeten en banketbakker van beroep
te zijn, voor den evengenoemden prijs heeft ver
kocht het daarna door de politie in beslag geno
men en thans in judicio voorhanden gouden hor
loge, waarvan de verkooper nog te kennen gaf,
evenals de besch. ook aan Maria Elisabeth Vranc-
ken en andere getuigen had gedaan, dat het
horloge een gedachtenis was van zijn grootvader.
Een tweede punt van overeenkomst is ook nog,
dat de getuige Biels verklaart aan den besch. in
ruil van het horloge verkocht te hebben een gou
den ring met rooden steen (granaat), terwijl de
meeste Antwerpsche getuigen gewagen van zoo-
danigen ring, dien zij in 't bezit van den besch.
hebben gezien van het oogenblik dat zij het hor
loge niet meer zagen.
Zooals gezegd, was in het huisgezin Vrancken
terstond bij de komst van den besch. opgemerkt
dat deze verwond was. Toen hij de eerstvolgende
maal schoon linnen had aangetrokken, heeft de
weduwe Vrancken zich overtuigd dat behalve dat
het voorste gedeelte der mouwen van zijn over
hemd, alsmede twee zakdoeken vol bloed waren,
zijn onderbroek ter hoogte van de linker knie
geheel met bloed doortrokken was, en er als het
ware stijf van stond, welk laatste mede is waar
genomen door Maria Elisabeth Vrancken, strijkster
van beroep, die er bijvoegt dat het den schijn
had, als had de besch. met de knie in een
plas bloed gezeten. Aan de weduwe Vrancken
zou de besch. bij die gelegenheid te kennen heb
ben gegeven dat ook zijn bruine broek vol bloed
was geweest, maar hij die zelf had uitgewasschen.
Door Rosalie Claes, huisvrouw Somers, herber
gierster in H Heer eitje te Antw erpen, wordt nog
deze bijzonderheid medegedeeld, dat op 25 Octo
ber jl. de besch. in hare herberg kwam met een
matroos, voor wien hij twee groote borrels be
taalde, hem vragende of hij hem niet op een
schip kon bezorgen om naar Amerika te gaan,
hetgeen die matroos hem toezeide, maar niet na
kwam. Vruchteloos is de besch. daarop drie dagen
lang naar dien matroos komen vragen.
Op 17 November deelde de koopman Salomon
Duyts aan den besch., die tóen in dienst was bij
den bakker Bapluie in de Van Bloerstraat te Ant
werpen, mede, dat in het dagblad de Koophandel
een verhaal van den Veerschen moord voorkwam,
waarbij zekere R. als verdacht werd voorgesteld,
hetwelk groote ontsteltenis had teweeggebracht
bij de moeder en de zuster des besch.; op welke
mededeeling de getuige Duyts de zenuwen van
het gelaat des besch. zag te zarnen trekken en
volgens de weduwe Vrancken en hare dochter van
zoodanigen invloed op hem is geweest, dat hij
des avonds in half beschonken toestand te hunnent
komende, als een waanzinnige te werk ging, zich
bij de haren trekkende en uitroepende dat hij te
jong was om te sterven, als zijnde slechts 23 jaren
oud, maar toch moest stervendat zijne moeder
en zuster ook wel zouden sterven van verdriet,
enz. Gelijke vertooning had ook plaats ter her-
berge van Somers, waar hij nog een bezoek aan
kondigde tegen den volgenden Zondag, zeggende:
„ik kom dan afscheid nemen, ik zal dan nog eens
goed tracteeren, en dan ziet ge mij nooit meer,
want ik ga dan vijf kwartier uurs hier van daan
en laat mij uitdrogen als een stok."
Dit voorgenomen afscheid heeft echter geen
plaats gehad, omdat de besch. op 19 November
door de Antwerpsche politie is gearresteerd.
De besch. die, zooals gezegd, aanvankelijk be
weerd had den bewusten Zondag avond van Vlis-
singen te komen, toen hij met bebloede handen te
Middelburg kwam, denzelfden avond dat de moord
te Veere had plaats gehad, heeft die bewering niet
kunnen volhouden, en daarna opgegeven dat hij
inderdaad van Veere kwam, maar die plaats reeds
den vorigen dag had verlaten en onderweg dronken
geworden, in de openlucht had liggen slapen en
vervolgens in eene hooischelf was verbleven totdat
tij te Middelburg was verschenen, en zich onder
die bedrjjven bij gelegenheid van het snijden van
een stokje te hebben verwond.
Ook dit beweren is echter blijkbaar uit de lucht
gegrepen, daar de rechter-eommissaris bij een op
zettelijk ingesteld onderzoek, waarbij de besch.
tegenwoordig was, heeft geconstateerd dat de be
wuste hooischelf rechtop en neder stond en geen
plek kon aangewezen worden, waarin de besch.
zich kon hebben nëdergelegd.
Hij schijnt echter gezorgd te hebben dat zijn
vertrek uit Veere op Zaterdag 1 October kon
worden bewezen, want behalve dat, zooals gezegd,
aan familie en vrienden was medegedeeld dat dit
vertrek op handen was, hetgeen, o. a. blijkt uit
het proces-verbaal van den rechter-commissaris dd.
14 November jl., 't welk de verklaringen der moeder
en zuster daaromtrent opneemt, evenals uit de
verklaring van Johanna Josina de Bruijne, destijds
dienstmeid bij de weduwe Roland, dat de besch.
te 3 uren het huis heeft verlaten met zijn koffertje,
om met den trein van half zes uit Middelburg te
vertrekken, wordt door den ambtenaar der ge
meente-belasting P. J. Geldof medegedeeld, dat de
besch. op gezegden le® October omstreeks 4 uren
des namiddags langs zijn kantoor is gekomen met
een klein handkoffertje, dat hij tegen den muur
plaatste, waarna hjj op straat een geruimen tijd
met getuige heeft gesproken en hem heeft mede
gedeeld dat hij naar Bergen op Zoom ging, waar
hjj zeide ongeveer te acht uren van dien avond
te kunnen zijn.
Het was den besch. echter geen ernst zich dien
avond met zijn koffertje te begeven naar Middel
burg, veel min naar Bergen op Zoom of Antwer
pen, en hetgeen hij heeft opgegeven van zijne
komst met het koffertje in de herberg Halverwege,
van het daar beschonken raken, van het langs
den weg snijden van een stokje en zich daardoor
verwonden aan de hand, van het in dien toestand
onder den blooten hemel en vervolgens op een
hooischelf blijven slapen tot den volgenden avond,
zijn ev.en zoovele onwaarheden.
Nauwelijks tien minuten buiten Veere gekomen,
even buiten Zandijk, is de besch., op zijn koffer
zittende, ter zijde van den weg aangetroffen door
Johannes Romeijn, die omstreeks 4 uren van Veere
was vertrokken om naar Middelburg te gaan en
toen deze getuige, na een oogenblik in het huis
Halverwege te hebben vertoefd, die herberg verliet,
op het oogenblik dat de besch. er binnen kwam,
heeft hij geen koffertje bij hem waargenomen.
Met meer zekerheid nog wordt dit bevestigd
door Jasper Geijp, die den besch. op den weg ont
moette kort nadat hij Romeijn was voorbij gegaan.
Door beide getuigen wordt verklaard dat ter
zijde van den weg daar ter plaatse, door de aanwezig
heid van kreupelhout en hoog gras, ruimschoots
gelegenheid is om een koffertje van de grootte
van het overtuigingsstuk te kunnen verbergen.
Eene omstandigheid die zeker niet geschikt is
om het beweren van den besch. ingang te doen
vinden, dat hij namelijk verwond zou zijn geraakt
terwijl hij met zijn koffertje langs den weg ging
en struikelende over een stokje, aan dat stokje
zou hebben gesneden, is, dat terwijl de wonden
zoo gebloed zouden hebben, dat mouwen van
overhemd en jas besmet zijn en broek en onder
broek als 't ware stijf van bloed waren, het kof
fertje, sdat als stuk van overtuiging aanwezig is,
zoo geheel van eiken smet zou zijn vrijgebleven.
Trouwens dr. Bolle, als deskundige benoemd en
beëedigd ofti de litteekenen aan de twee voorste
vingers der rechterhand van den besch, te onder
zoeken,'-is van oordeel dat de wonden, naar de
litteekens te oordeelen, slechts oppervlakkig zijn
geweest, en niet sterk gebloed zullen hebben,
vooral wanneer de besch., gelijk hij beweert, daar
spoedig zijn zakdoek om heeft gebonden en voorts
dat eene der wonden moet ontstaan zijn op een
dezer twee wijzen, namelijk óf wel door naar
zich toe te snijden óf doordien een ander hem
het mes in (len vinger heeft geslagen.
Het springt in 't oog, dat het eerste lid van
dit dilemma niet aannemelijk is, omdat het mes
dan noodzakelijk met de linkerhand moest zijn
gehanteerd, en de besch., ook blijkens zijn eigen
erkentenis, niet zoogenaamd »links" is.
Meer aannemelijk is het dus dat de besch. zijn
koffertje op een bedekte plaats heeft neergezet,
om het den volgenden dag weer op te vatten,
als de misdaad volbracht zou zijn.
Middelerwijl moest hij het geschikte oogenblik
afwachten om naar Yeere terug te keeren.
Daartoe heeft hij o. a. een geruimen tijd ver
toefd in de herberg Halverwege, waarvan de
houdster, Suzanna Sybrandse, huisvrouw Laurens
Franse, verklaart dat de besch. den len October
tegen schemeravond omstreeks half zes of zes uren,
terwijl zij bezig was het licht in hare gelagkamer
te ontsteken, is binnengekomen, en verscheidene
glaasjes brandewijn zij meent zeven alsmede
een glas melk heeft gebruikt, terwijl hij voor een
ander bezoeker, die na hem kwam en vóór hem
wegging, mede een borrel heeft betaald.
Te ongeveer 7 uren zou de besch. heengegaan
zijn, die zoo weinig dronken was, dat hij nog
mededeelde dat hij van Middelburg nog met den
avondtrein moest vertrekken, hetgeen getuige
echter niet wel mogelijk achtte omdat de laatste
trein reeds te half acht uur uit Middelburg vertrekt.
Zij had noch bij het binnenkomen van den
besch. noch bij het heengaan, een koffertje in zg'ne
handen gezien, en weet niet of hij bij het ver
laten harer herberg de richting naar Middelburg
dan wel die naar Yeere heeft gevolgd.
Waar en hoe de besch. zijn tijd verder door
bracht is niet mogen blijken, genoeg dat hij op
den noodlottigen Zondag, 2 October, wederom te
Veere aanwezig was.
Bijna ongeloofelijk schijnt het, dat hij des
morgens te half tien uur de godsdienstoefening in
de R. K. kerk bijwoonde, te meer daar die, als
zijnde het de eerste Zondag der maand, volgens
den pastoor Johannes Martinus Leonardus Mesker,
een kwartier of een half uur langer duurde dan
gewoonlijk.
Deze omstandigheid echter is juist geschikt om
sommige getuigen, als daar zijn: Johannes Fran-
ciscus de Bliek, Petrus de Bliek en de huisvrouw
Launsbach, te beter den dag dezer ontmoeting op
2 October te doen bepalen.
De hoogst oneerbiedige houding, die al deze
getuigen bij den besch. hebben opgemerkt, toonde
trouwens wel aan, dat andere drijfveeren dan
godsdienstzin hem ter kerke hadden gedreven,
en hij zekerlijk zou zijn wegblijven, zijne ge
woonte in aanmerking genomen om des Zondags
de godsdienstoefening bij te wonen niet in
zjjn voordeel zijn uitgelegd.
Wat er overigens van dit kerkbezoek ook zijn
moge, zeker is het, dat de besch. in den namid
dag van dien Zondag te Veere gezien is.
De sluisknecht Thomas Laurentius Ballast ver
klaart hem stellig te hebben gezien omstreeks
drie uren, gaande over het klinkerpad in de rich
ting van den straatweg naar Middelburg, en voegt
erbij dat van het punt, waar die ontmoeting
plaats had, het huis van den verslagene in min
der dan 10 minuten te bereiken is.
Lina Eamhout, huisvrouw G. de Jong, heeft den
besch. van de voormelde richting haastig zien
terugkeeren, en beide getuigen zijn zeker van zich
niet in den dag te kunnen vergissen.
Dienzelfden Zondag avond omstreeks zeven a
acht uren komt de pontwachter Abraham Buijs
van de onmiddellijke omstreken van Middelburg,
om langs den Veerschen straatweg huiswaarts te
gaan, en ontmoette op ongeveer 10 minuten af
stand van eerstgenoemde plaats een persoon, aan
wien hij vroeg of hij reeds iemand ontmoet had,
die den weg naar Veere volgde, welke persoon,
met iets vreesachtigs in den toon van spreken,
antwoordde dat een weinig verder een boerenman
stond, hetgeen evenwel bleek niet zoo te zijn.
Met den besch. geconfronteerd heeft getuige,
zoo wat gedaante, als wat stemgeluid betreft, veel
overeenkomst tusschen deze beide aangetroffen.
-JDe onbekende droeg geen koffertje en moest, de
Witte Heul reeds voorbij zijnde, nog aan de hooi
schelven komen.
De besch. die beweert den verslagene slechts
van aanzien gekend te hebben en nimmer bij hem
in huis te zijn geweest, wordt daarin gelogenstraft
a door Jacoba Adriana Hekelbeeke (16 jaar)
die tijdens zij bij de moeder des besch. (half Fe
bruari tot half Augustus 1881) in dienst was, uit
den mond van den besch. vernomen heeft, dat hij
wel eens aan huis kwam en dan een glas bier
dronk bij den verslagene, dien hij een aardigen
man noemde
b door den 13jarigen Johann Leonardus Emans,
die met hem te zamen bij Van der Made gediend
heeft, en volgens wien de besch. meermalen over
Snijders had gesproken, nu eens verhalende dat-
die veel geld en een buitengewoon fraai ouder-
wetsch horloge bezat, dan weder dat hij hem wel
voor zijn geld zou willen verzuipen, doch dan
liever had dat deze hem zulks verzocht, daar hij
toch wel eens had te kennen gegeven genoeg van
het leven te hebben.
c door Wisse Schout, die in 1881 omstreeks de
maand April in een tuin werkende, in het achter
straatje tegenover het achterhuis van den versla
gene, den besch. uit de richting van den Kamp-
veerschen toren komende, doorgemeld straatje zag
gaan, den schijn hebbende als wilde hij bij Snijders
binnengaan, doch doorgaande toen hij den getuige
bemerkte, welke vertooning herhaald werd toen
de besch. onmiddellijk daarna door dezelfde straat
terugkeerde en eindelijk bij de derde wandeling,
nadat getuige zich achter een boom had verborgen,
het poortje van Snijders opende en binnenging
d door Abraham Jacobus de Bleu, die den besch.
wel eens met den verslagene op de stoep van
diens woning heeft zien staan
e door Cornelis Johannes de Bruijne (19 jaren),
kweekeling op de normaalschool te Veere, die den
besch. bij Snijders in huis heeft zien gaan in den
nazomer van 1881, dus kort vóór den moord
terwijl eindelijk door Elisabeth Katliarina Groene-
wegen is verklaard dat zij vlak tegenover den
verslagene wonende, drie dagen vóór den moord,
en dus Donderdag 29 September jl., den besch.
onderscheiden malen heeft zien voorbijkomen,
tusschen half vier en vier uren des namiddags, bij
welk herhaald heen en weêrloopen, hij nu eens
de voorzijde, dan weder den achterkant der woning
van den verslagene voorbijkwam, terwijl hij de
laatste maal dat getuige hem zag, op den rug
vuil was, als hadde hij tegen een muur geleund,
of daarlangs afgegleden.
Reeds vroeger is vermeld dat in de woning van
den verslagene door den rechter-commissaris, onder
andere voorwerpen, zijn in beslag genomen twee
met bloed bevlekte handdoeken, die zich thans
onder de overtuigingstukken bevinden.
Die handdoeken zijn vervaardigd van zoogenaamd
oogjesgoed, hebbende eene breedte van ongeveer
70 c. M. en zijn ook op dezelfde lengte afgesneden,
zoodat zij twee zoomen en twee zelfkanten hebben.
Toen nu de besch. te Antwerpen werd aange
houden bevond zich in zijn koffer een insgelijks
met bloed en andere vlekken bevuilde handdoek,
die reeds dadelijk de aandacht had getrokken van
den Antwerpschen adjunct-commissaris van politie,
den heer Schwartz, en na in beslag neming en
uitlevering evenmin aan de aandacht des rechter
commissaris is ontsnapt, als latende reeds opper
vlakkig van zekere overeenkomst blijken met de
evengenoemde twee handdoeken.
In de lengte en in de breedte schijnen echter
strooken te zijn afgescheurd, die respectievelijk op
drie en vijftien centimeter kunnen worden gesteld,
om tot dezelfde afmetingen te geraken, in welk
geval dus slechts een zelfkant en een zoom van
het oorspronkelijke zou zijn overgebleven.
Het rapport, dat door de als deskundigen daar
toe door den rechter-commissaris benoemden en
beëedigden, namelijk den koopman Abraham Pieter
van de Kamer en de onderwijzeres in vrouwelijke
handwerken Johanna Adriana Wattel is uitge
bracht, bevestigt dit in allen deele.
De laatst bedoelde doek heeft maar éen zelf
kant en drie zoomen, doch van deze is slechts
éen zoom, en wel die haaks op den zelfkant staat,
op dezelfde wijze vervaardigd als de twee zoomen
der beide andere handdoeken, namelijk zoo, dat
het naaisel een weinig van den kant af is; de
twee andere zoomen aan den eenigen handdoek
aanwezig, zijn andera en waarschijnlijk door een
ongeoefende hand genaaid, als zijnde het naaisel
daar niet van den kant verwijderd.
Garen in dezelfde kist van den besch. gevonden,
wordt door de genoemde deskundigen verklaard
gelijk in soort te zijn aan dat waarmede de min
der goede zoomen van den laatstbedoelden hand
doek genaaid zijn, zonder daaruit tot de idendi-
teit van het garen te kunnen besluiten.
Een ander onderzoek betrekkelijk deze hand
doeken door den rechter-commissaris opgedragen
aan den als deskundige benoemden en beëedigden
dr. Couvée, leeraar in de scheikunde aan de rijks
hoogere burgerschool te Middelburg, heeft geen
ander ter zake dienend resultaat gehad, dan dat de
vuilgeele vlekken, op al die handdoeken aanwezig,
van gelijke natuur bljjken te zijn.
De besch., die het bezit van den in zijn koffer
gevonden handdoek niet kan ontkennen, beweert
die reeds een paar jaar te hebben gehad, en die
te hebben gebruikt om zijn bebloede hand te om
winden tijdens hij bij Van der Made te Middelburg
in dienst was, zullende de bedoelde wonde zijn ont
staan aan den voorsten vinger der rechterhand
door het vastgrijpen van een gebroken flesch,
welk feit echter door den getuige Van der Made
hoogst betwijfeld wordt, daar hij, zoo zorgvuldig
toeziende dat zijn knechten reine handen hebben,
het onaannemelijk acht dat hij daarvan onkundig
ware gebleven.
Op eene belangrijke omstandigheid mag met een
beroep op de persoonlijke bezichtiging van het hof
worden gewezen, namelijk dat, terwijl de besch. te
Antwerpen gebleken is geen sleuteltje te bezitten
om het groote gouden horloge op te winden, dooi
den rechter-commissaris in de woning van den
verslagene, aan het haakje van het standaardje, dat
voor den moord altijd van dat gouden horloge
voorzien was, is bevonden en in beslag geno
men het ten processe voorhanden horlogesleuteltje,
waarmede niet alleen dat horloge gemakkelijk
kan worden opgewonden, maar dat bovendien de
duidelijke sporen draagt daartoe jaren lang te zijn
gebruikt geweest.
Toen bij de ontdekking van den moord, het eer
ste onderzoek door den burgemeester gedaan zijnde,
de bewaking van het lijk gedurende den nacht
opgedragen was aan de rijksveldwachters Jacob
Kunst en Jan van Dam, hebben deze zich over
tuigd dat eene meer dan drie liters inhoudende
petroleumkan in de opkamer naast het bed van
den verslagene aanwezig, nagenoeg ledig was,
zoodat zij daaruit hunne lamp niet konden vullen.
In de instructie heeft zich nog deze bijzonder
heid voorgedaan, dat op 4 Februari jl. in het huis
van arrest te Middelburg een brief van den besch.
onderschept is, waarbij hij aan zijne moeder vroeg
hem mede te deelen hoe laat de misdaad te Veere
gepleegd was en hoe laat de brand bij Snijders was
uitgebarsten, en zulks terwijl de rechter-commissaris
constateert dat op dat tijdstip over zoodanigen
brand nimmer in tegenwoordigheid van den besch.
met een der getuigen, met name niet met den getui
ge Will, gelijk de besch. beweert, een woord was
gewisseld.
De besch., van wien slechts éene veroordeeling
bekend is tot 15 dagen celstraf en twee boeten
van 8, hem door de rechtbank te Middelburg
bij vonnis van 20 April 1880 opgelegd, blijft, te
gen de meeste hem bezwarende getuigenverkla
ringen, bepaaldelijk betreffende het bezit te Ant
werpen van gouden horloge en gouden bril, eene
halstarrige ontkentenis tegenoverstellen en houdt
vol, niet schuldig te zijn aan de hem ten laste
gelegde misdaden.
En wordt mitsdien Louis Joseph Jacobus Roland
voornoemd, beschuldigd van op 2 October 1881 in de
woning van Cornelis Hendrik Snijders te Veere
1° dezen moedwillig met een mes verschillende
wonden aan den hals en elders te hebben toege
bracht, die den dood hebben tengevolge gehad,
en zulks met voorbedachten rade, om zoodoende
het plegen van na te melden diefstal mogelijk te
maken, immers en althans terwijl de doodslag
gevolgd, vergezeld of voorafgegaan is geweest door
twee andere hier na te melden misdrijven;
2° te diens nadeele arglistig te hebben weg
genomen en zich toegeëigend, onder anderen een
gouden horloge en een gouden bril;
3° in die woning, die ter weerszijde grenst
aan en verder omgeven is door andere bewoonde
huizen, waardoor alzoo gevaar voor menschenlevens
te voorzien was, opzettelijk een begin van brand
te hebben doen ontstaan, door het gekleede lijk
en den houten vloer van een der kamers met
petroleum te begieten en die vervolgens te doen
ontvlammen, tengevolge waarvan de kleederen,
het lijk zelf, en een op den vloer zich bevindend
breiwerk gedeeltelijk zijn verbrand en brandvlek-
ken op den vloer zijn veroorzaakt, en alzoo van
le manslag met voorbedachten rade, althans ver
gezeld van twee andere misdrijven, hierna te
vermelden, die respectievelijk gediend hebben om
het plegen van den diefstal gemakkelijk te maken
en de ontdekking van diefstal en manslag te
voorkomen
2" diefstal met behulp van geweldoefening, die
sporen van kwetsing heeft achtergelaten en
3e brandstichting in een gebouw, waarbij te
voorzien was, dat menschenlevens in gevaar kon
den worden gebracht.
Aldus gedaan in het Parket te 's Gravenhage,
10 Juni 1882.
De procureur-generaal voorn4.,
(geteek.) VAN DEN BERGH.
GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS
TE MIDDELBURG.
t