N°. 153.
125e Jaargang.
1882.
B IJ VOEGSEL
"V 1ST D ID
Zaterdag 1 Juli.
LOUIS JOSEPH JACOBUS ROLAND.
Akte van beschuldiging
UIDDELBIJRGSCHE COURANT.
IN ZAKE CV
De procureur-generaal bij bet gerechtshof te
's Gravenhage: geeft te kennen dat bij arrest van
terechtstelling van genoemd gerechtshof, in raad
kamer vergaderd, van den 8en Mei 1882, naar 's hofs
openbare terechtzitting is verwezen geworden
liOiiis Joseph .9luis Roland,
geboren te Veere, 5 Augustus 1858, zoon van
Louis Joseph en van Maria Anna Louisa Ooster
man, banketbakkersbediende, laatst gewoond heb
bende te Veere, thans gedetineerd in het huis van
verzekering te 's Gravenhage.
En verklaart de procureur-geneiaal, dat uit de
instructie dezer zaak het navolgende is gebleken:
In het op zich zelve reeds zoo eenzame plaatsje
Veere, leefde nog eenzamer dan wellicht eenig
ander ingezeten, de verslagene Cornelis Hendrik
Snijders, een weduwnaar van zes en zestig jaren,
die in den vollen zin des woords een zonderling
mocht genoemd worden.
Tijdens zijn huwelijk te Middelburg wonende,
waar hij ook geboren was, verliet hij die plaats,
na het overlijden zijner vrouw, om zich te Veere
te gaan vestigen.
Daar bewoonde hij geheel alleen een vrij ont
redderd huis aan de Kade, bevattende een voor
kamer met suite, een opkamer met daaronder ge
legen keuken en daarachter, gelijkvloers met de
keuken, een open erf of bleek, dat door middel
van een poortje in den 2 meter hoogen muur toe
gang geeft tot de Kwartierstraat, ook genaamd
het Achterstraatje.
Bezoeken ontving hij bijna nooit en alle hui
selijke bezigheden koken inbegrepen ver
richtte hij zelfalleen om de straat te reinigen
riep hij soms de hulp in van Catharina Midavaine,
huisvrouw van Pieter Hendrikse, die met haar ge
zin het belendend huis bewoont. Ook nam deze
weieens de Middelburgsche courant aan, wanneer
er vruchteloos gescheld werd, want de verslagene
deed des avonds evenmin open, als des Zondags
gedurende den geheelen dag.
Die courant overhandigde zij dan den volgenden
morgen aan haar buurman over het bijna twee
meter hooge muurtje, dat hun open erven van
elkander scheidt en waartegen aan haar zijde een
laddertje was geplaatst.
Alzoo geschiedde dit nog op Zondag 2 October
1881, te half acht uur des morgens, met de cou
rant die Jasper Geijp haar den vorigen avond te
dien einde had gegeven. Sedert dat oogenblik
heeft vrouw Hendrikse den verslagene niet meer
gezien, want toen zij den volgenden morgen
(Maandag 3 October) wederom de courant wilde
overreiken, die de veldwachter Yan Duinen haar
Zondag avond had gegeven, bleef haar herhaald
roepen onbeantwoord.
Deed dit reeds het vermoeden wekken eener
gepleegde misdaad, dan verdient het, ter bepaling
van het tijdstip daarvan, vermelding dat de huis
vrouw Hendrikse dien namiddag in haar voor
kamer zijnde, die door den gangmuur van haren
buurman wordt begrensd, omstreeks te half vier
uur een slag of stomp tegen dien muur heeft
gehoord, hetgeen haar een oogenblik aan een
afgesproken noodsignaal deed denken, welke ge
dachte echter verdween, bij het zich niet herha
len van het geluid.
Het zou echter spoedig blijken, dat deze ge
tuige zich niet vergist had, want op de kennis
geving der voormelde feiten door Pieter Hendrikse
aan het hoofd der politie der gemeente Yeere,
werd nog dienzelfden avond door den burgemees
ter, vergezeld van voornoemden Hendrikse, van
den gemeente-geneesheer en van den politie-agent
Van Duinen een inval gedaan in de verdachte
woning.
Men overtuigde zich, ziende over het muurtje
van Hendrikse, dat de achterdeur slechts was
toegeduwd en dat het poortje binnenwaarts niet
gegrendeld was, hoezeer dit schijnbaar van de
buitenzijde niet kon geopend worden omdat de
hefboom, die de klink moest oplichten, de zooge
naamde lichter, ontbrak.
Langs dien weg binnengegaan zijnde, trof men
het lijk van Snijders aan, liggende .in een grooten
plas bloed, dwars in den gang, met het hoofd
tegen den scheidingsmuur en de voeten in de
suite geschoven; tegen den rug, die gedeeltelijk
verbrand was, lag een doosje lucifers, en naast het
Mjk een groot mes met afgebroken punt, hetwelk
door den getuige Floris Hendrik Koppenjan her
kend wordt voor het broodmes van den verslagene.
Deze bevinding en de inbeslagneming van luci
fersdoosje en broodmes is door den burgemeester
bij ambtseedig procesverbaal geconstateerd, terwijl
door genoemden geneesheer oppervlakkig meerdere
verwondingen op het lijk zijn waargenomen, o. a.
eene in de rechterslaapstreek, met doorsnijding
van de arteria temporalis, en eene in de rechter
halsstreek bezijden de luchtpijp, met gedeeltelijke -
vernietiging van den strotslagader, zoodat hij van
gevoelen is, dat de dood is toe te schrijven aan
bloedverlies ten gevolge van verwonding.
Den volgenden dag zijn de rechter-commissaris
en officier van justitie uit Middelburg ter plaatse
gekomen met de geneesheeren Drs. Bolle en Ber
denis van Berlekom, aan wie zij, na behoorlijke
beëediging, het lijk, dat inmiddels bewaakt was ge
worden door den rijksveldwachter, ter uit- en in
wendige schouwing hebben overgegeven, zijnde bij
hun procesverbaal verder geconstateerd de in be
slagneming van onderscheidene voorwerpen, als 1°
van de met bloed doorweekte en halfverzengde
kleedingstukken waarmede het lijk gekleed was
2° van een bebloed mes met witbeenen heft, dat
aanwezig was in de keuken, waar ookeenwasch-
kom met bloed en water en een bordje met gekookte
aardappelen werd gevondenvoorts in de opkamer,
3° van een horlogestandaardje met sleuteltje4°
van een ledig lepeldoosje, aan het sleuteltje waarvan
bloed was; terwijl daar ook aanwezig was een
gedeeltelijk verbrand breiwerk, liggende vlak bij
een bedgordijn op den vloer, te midden van brand-
vlekken en petroleumvlekken, alsmede een blaker
tje met kaars, waaraan zich bloed bevond 5° van
den met bloed bevlekten papieren omslag waarin
toen nog een Russisch effect bevat was en 6° van
twee zeer bebloede handdoeken, zijnde verder nog
bij dat procesverbaal en de aangehechte schetste e-
ken-ing geconstateerd, dat van een stoel in de
opkamer een stuk van het lofwerk was afgebroken
en de achterzijde van dien stoel geheel met
bloed was bevlekt; dat tegen den muur van
den gang, ter plaatse waar het lijk was bevon
den, in de nabijheid van een dwars door den
gang hangende katoenen gordijn, insgelijks veel
bloedvlekken waren verder dat aan de linnen
kast in de voorkamer op de beleg-lat ter hoogte
van het sleutelgat bloedsporen waren, en eindelijk
dat aan de klink van het achterpoortje en aan de
deurstijl ter hoogte dier klink insgelijks bloedspo
ren getuigden dat de dader, waarschijnlijk verwond
zijnde, langs die zijde het huis had verlaten.
Uit het zeer uitvoerig visum repertum blijkt dat
niet minder dan een twaalftal deels gesneden, deels
gestoken wonden op het lijk zijn waargenomen,
waaronder de zes volgende voornameljjk dienen
vermeld te worden
Volgt de uitvoerige beschrijving dezer wonden)
Het zijn hoofdzakeljjk de genoemde verwondin
gen, die, zij uit bijna alles afleidende door
het mes met beenen heft te zijn toegebracht,
voor de deskundigen geen twijfel overlaten, dat
de verslagene vrij spoedig door anaemie der herse
nen neergestort en doodgebloed is, waarvoor ook
pleit de sterksprekende anaemie aller organen.
Wat betreft de brandwonden, zoo constateeren
zij dat alle kleedingstukken van flanel, baai of
andere wollen stof zijn vervaardigd, en door ster
ken reuk onmiskenbaar de sporen dragen van met
petroleum te zjjn overgoten geweest, en voor zoo
ver zij de rugvlakte en het rechterdij gewricht
bedekten, zijn doorgebrand en zich daarop-eenige
droppels kaarsvet bevinden; voorts, dat op de
correspondeerende plaatsen van het lijk brand
wonden zijn waargenomen, beslaande o. a. die
aan de rugzijde eene oppervlakte van 13 op 18
centimeter.
Wat er al aan geld of voorwerpen van waarde
uit het huis des verslagenen ontvreemd kan zijn, is
wegens de eenzelvigheid waarin deze leefde, niet
met zekerheid te bepalen. Wel verklaart de ge
tuige Marius Fokker dat de verslagene, na op 22
Maart 1880, ten kantore der Crediet-vereeniging te
Middelburg, gedeponeerd te hebben 1100, daar
van op 15 September 1881 voor de vijfde maal
over ƒ100, behalve over de rente, gedisponeerd
had. Wel is door den getuige Koppenjan vroeger
in huis gezien een dozijn zilveren lepels en vorken
en geljjke hoeveelheid zilveren theelepeltjes in het
thans ledige lepeldoosje, waarvan de bloedsporen
schijnen aan te duiden dat de moordenaar het
heeft in handen gehadbewijs voor die ontvreem
ding is er niet. Alleenlijk wordt door onderschei
dene getuigen bevestigd, dat in de laatste dagen
nog aanwezig was een groot gouden horloge, dat
steeds in het ten processe aanwezige standaardje
op tafel stond, alsmede een gouden bril met
blauwe glazen, welke voorwerpen thans ontbreken
en derhalve moeten worden beschouwd als bij de
onderwerpelijke gelegenheid te zijn ontvreemd.
Voornamelijk wordt als zoodanig gewezen op de
gêtuigen Paulus Jacobus Venteville, lö jaar, Jan
MidavaineLeendert Snijders, broeder des versla
genen Lena Kamhout, die daags voor den moord
den gouden bril nog in het bezit van den versla
gene heeft gezien, en Johan Christiaan W orrell,
die eenigen tijd vroeger het gouden horloge ter
reparatie heeft gehad.
Het bezit dezer voorwerpen, gelijk zal wor
den aangetoond, blijft dan ook voor den be
schuldigde een allergrootst, hoezeer niet het eenige
bezwaar dat tegen hem wordt aangevoerd.
Zoon van eene geachte weduwe, die een fat
soenlijk logement, het Hotel Roland, houdt te
Yeere, liet het gedrag van den beschuldigde steeds
veel te wenschen over. Door den burgemeester
van Yeere wordt het zeer ongunstig genoemd, en
de predikant d! Rienstra is persoonlijk getuige
geweest van huiselijke twisten tusschen zoon en
moeder, waarbij hem bleek dat de beschuldigde
zijne moeder veel zielsljjden berokkende en zich
o. a. meer dan eens aan diefstal had bezondigd.
Verschillende diensten als banketbakkerskneeht
nam hij waar, o. a. te Amsterdam, Den Haag,
Middelburg, Antwerpen, Bergen op Zoom, enz.
doch alle waren van korten duur. Zoo werd hij,
om slechts van een derzelve te gewagen,
bij Dirk van der Made te Middelburg, op 8 of 9
September weggezonden, na slechts 20 Juli te voren
in dienst te zijn getreden.
Hij toog toen weder naar zijne moeder te Veere,
zijn eenige toevlucht in den nood, die echter ook
toen weder het slachtoffer zijner verkwisting moest
worden. Hij wist dat er landbouwfeesten waren
te Bergen op Zoom. Daar wilde hij heen en
daartoe hij bekent dit zelf ontvreemt hij
uit de secretaire zijner moeder een Engelsche bank
noot van 5 waarmede hij naar Ylissingen trekt,
om daarvan terstond bij de huisvrouw Aves aan-
koopen te doen voor meer dan 10 en gaat
vervolgens eenige dagen feestvieren te Bergen op
Zoom.
Daar schijnt hij nog een oogenblik aan zijn
bestaanmiddel te denken. Hjj gaat toch eene
dienstbetrekking aan bij den banketbakker Jo
hannes Mattheus Baartmans, tegen een loon van
40 per 3 maanden (de beschuldigde zegt 14)
per maand) met kost en inwoning, in te gaan
met 1 October 1881op zijn uitdrukkelijk verlan
gen om des noodig slechts den 2en en 3en October
in te komen, wordt ook dit verzoek bewilligd.
Teruggekeerd te Yeere, vertelt hij aan een ieder
en in de eerste plaats aan zijne moeder, die er
recht gelukkig mede was, dat hij een nieuwen
dienst had gevonden.
Zoo was dit ook met Wilhelmus Marinus Will,
schoenmaker en stokman in de Roomsch-Katholieke
kerk te Middelburg, diens huisvrouw Johanna
Dietvorst, 19jarige dochter Hendrika Maria, en
17jarigen zoon Wilhelmus Cornelis Johannes, met
welk gezin hij bekend was geworden tijdens zijn
verblijf bij Yan der Made, hebbende hij bij zijn
vertrek uit dien dienst zelfs zijn koffer met klee
deren daar laten brengen.
Plotseling verscheen hij daar, voorzien van een
handkoffertje, op den bewusten Zondag, den 2en
October, des avonds omstreeks half negen uur.
Dat het niet vroeger was, gelijk de beschul
digde beweërt weet de stokman Will stellig,
als zjjnde in de avondkerk geweest,' die slechts te
half acht eindigde en hebbende reeds een heele
poos thuis vertoefd, voordat de beschuldigde kwam,
hetgeen bevestigd wordt door Cornelia Driedijk,
die kwart na 8 uur ten huize van Will is geko
men, als wanneer de beschuldigde er nog niet
was. De beschuldigde stak bij het binnenkomen
zijne linkerhand toe, aangezien de rechter verwond
was, hebbende hij zelfs bloed aan den kraag en
aan de mouwen van jas en zijn overhemd.
Yan die verwonding gaf hij als oorzaak op het
snijden van een stokje in de duinen te Ylissingen,
waar hij zou zijn geweest met zekeren Pot, ver
moedelijk bedoelende Cornelis Meindert Pot, die
echter gebleken is reeds in April te voren als
matroos naar zee te zijn gegaan, gevende de be
schuldigde voor, op dat oogenblik van Ylissingen
te komen.
Hij kwam opzettelijk om afscheid te nemen,
daar hij den volgenden dag per trein van 2 uren
naar Bergen op Zoom zou vertrekken, waar hij
een dienstverbintenis had aangegaan, en gaf dien
avond een gulden ten beste om drank tekoopen,
die in het huisgezin van Will gebruikt is door
de huisgenooten, alsmede door de reeds genoemde
Cornelia Driedijk en door den mede daar aanwe
zigen Johannes Frederik Listing, aan welken
laatste de beschuldigde nog te kennen gaf dat hij
wel rechtstreeks van Vlissingen naar Bergen op
Zoom zou zijn doorgestoomd, hadde hij niet te
Middelburg moeten zijn om van kleederen te ver
wisselen
De beschuldigde is vervolgens, nadat de huis
vrouw Will zijn hand op nieuw had verbonden,
naar het logement van De Kat begeleid, vanwaar
hij den volgenden morgen bij Will terugkwam,
waar ook zijn handkoffertje was gebleven, hebbende
hij daar den broek van het bruine kostuum waar
mede hij gekleed was, verwisseld tegen een grijze
uit zijn koffer. Ook toen heeft de huisvrouw
Will nogmaals de hand des beschuldigden verbon
den en de opgedroogde bloedvlekken aan de kraag
en de mouwen van zijn jas uitgeborsteld, en is
hij eindelijk te 2 uren naar het spoorwegstation
begeleid door Will, diens huisvrouw, zoon en
dochter, die hem eene goede reis naar Bergen op
Zoom toewenschten.
Intusschen was dit geheele reisdoel slechts een
verzinsel en had de beschuldigde inderdaad plaats
genomen naar Antwerpen.
Immers daar zien wij hem des avonds, na aan
komst van den Hollandsehen trein, per vigilante
met zijn grooten koffer en zijn handkoffertje af
stappen bij de weduwe Yrancken, die hij van
vroeger kende, niet om in dienst te treden gelijk
te Bergen op Zoom, maar met verzoek om tegen
betaling huisvesting te mogen erlangen tot zoo
lang hij een dienst zou gevonden hebben, waartoe
men akkoord kreeg voor een weekgeld van tien
en een halve frank, buiten de wasch. Ook daar
werd terstond opgemerkt dat hij aan de rechter
hand was verwond, waaromtrent hij voorgaf dat
hij zich gesneden had terwijl hij niet een mes
aan een stok werkte. Na verloop van twee dagen
klaagde hij zoozeer over pijn dat getuige de wonden
met lauw water heeft gezuiverd, bij welke ge
legenheid zij gezien heeft dat het twee gesneden
wonden waren aan de binnenzijde der twee voor
ste vingers der rechterhand.
Aan de dochter Maria Elisabeth Vrancken, die
de wonden insgelijks gezien heeft, evenals aan
haren broeder Jan Vrancken, zou de besch. hebben
gezegd, zichzelven verwond te hebben met het
doorsnijden van den deeg.
Hoezeer de besch. voorgaf naar Antwerpen ge
komen te zijn om te trachten bij een banketbakker
in dienst te komen, scheen hij daartoe niet veel
moeite te doen, althans hij is slechts ruim drie
weken later (27 October) in dienst getreden bij
zekeren broodbakker Bapluie, waar hij is gear
resteerd.
Aan den 19jarigen Jean Gommaire Vrancken
zou hij kort na zijne komst ten huize van diens
moeder hebben medegedeeld dat hij ongeveer 200
franken bij zich had, hetgeen zeer goed strookt
met zijne verteringen, want behalve dat hij aan
de weduwe Vrancken in drie malen 13 franken,
ten slotte nog eens frs. 11.91, dus ongeveer 25
francs betaald heeft, liet hjj volgens Wilhelmus
Cockx in diens herberg het Violet bijna dageljjks
een stuk van 5 francs wisselen en dronk hij soms
zes borrels van 25 centimes op éenen avond, ter
wijl hij insgelijks zeer gul was in het trakteeren
van anderen.
Allengs begonnen die verteringen echter te
verminderen, en scheen de bron zijner inkomsten
wel geheel te zijn opgedroogd toen hjj, als gezegd,
zijn dienst aanvaardde, als hebbende bij den ge
tuige Jan Yrancken nog een frank geleend, des
Zondags vóór zijne arrestatie.
De personen waarmede de besch. te Antwerpen
het meest omging, zooals de voormelde leden van
het huisgezin Yrancken, voorts Henriette Aarts,
Wilhelmus Cockx en diens huisvrouw, de huis
vrouw Somers en hare dochter Elisabeth, verklaren
alle in de eerste dagen der komst van den besch.,
in zijn bezit gezien te hebben een bijzonder groot
gouden horloge, dat sommigen pertinent herkennen
voor hetzelfde dat thans ten processe voorhanden
is, alsmede een gouden bril met blauwe glazen,
wel te onderscheiden van een gewoon glazen knijp
brilletje dat hij voor weinige centimes op de
kermis te Putte gekocht had.
De besch. scheen geen sleutel van dat horloge
te hebben, want de getuige Jan Yrancken heeft
hem er eens een geleend, waarmede hij trachtte
het op te winden. Toen men later dat horloge
niet meer bjj den besch. zag, is hij er door som
mige der evengenoemde getuigen naar gevraagd,
hebbende hij alsdan te kennen gegeven, dat hij
het in de bank van leening had verpand voor 40
franken.
Intusschen was ook dat gezegde eene onwaar
heid, naardien het horloge reeds spoedig na de
aankomst te Antwerpen, namelijk den 5"1611 October,
door hem aan den goudsmid Oscar Biels is ver-