BU1TENLAND7
Een Russisch officieren-schandaal.
van verordeningen betrekkelijk de openbare orde,
zedelijkheid en gezondheid, doch met de openbare
schoonheid heeft men niets te maken.
De heer Jeras bestrijdt dit gevoelen en wijst
erop dat, werd het amendement-Van Hoek aan
genomen, men hier een laag, daar een hoog huis
zou krijgen en zelfs in hoofdbuurten de meest
wanstaltige gebouwen zou zien verrijzen.
Na discussie, in stemming gebracht, wordt het
amendement met 12 tegen 3 stemmen, die van
dep. voorsteller en de heeren Van Teijlingen en
Tak, verworpen.
Alsnu dient de heer Van Hoek een ander amen
dement in, strekkende om bij het artikel te voegen
dat gevels van gebouwen ook geplaatst kunnen
worden binnen de rooilijn, mits door muren, hek
ken of schuttingen van den openbaren weg afge
sloten.
Uit de toelichting van den heer Van Hoek blijkt
dat zijn bedoeling is de mogelijkheid te laten om,
bijv. aan de Loskaai, een tuin voor de woning te
kunnen hebben, hetgeen zonder dit amendement,
naar hij meent, niet zou kunnen toegelaten worden.
Na discussie wordt, nadat de heer Van Hoek
de woorden «muren, hekken of schuttingen" heeft
vervangen door «een ijzeren hek", het amendement
door de commissie overgenomen en vervolgens dooi
den raad goedgekeurd.
Achtereenvolgens worden, nadat over onderge
schikte punten gediscussieerd is, alle artikelen van
het eerste hoofdstuk aangenomen.
De bovenbedoelde, ook door de gezondheids
commissie noodzakelijk geoordeelde bepalingen,
bij het bouwen van woningen in acht te nemen,
zijn in hoofdzaak de volgende
de vloeren moeten minstens 0.20 M. boven het
hoogste punt van den rond het gebouw gelegen
grond gelegd worden;
tenzij de vloer van hout is en op gemetselde
teerlingen wordt bevestigd, geschiedt de ophoo
ging van den bodem met droog zand, of andere
voor de gezondheid onschadelijke stoffen, ten ge
noegen van burg. en weth.
de gebouwen moeten van secreten voorzien zijn,
ingericht voor het tonnenstelsel;
voor den afvoer van hemel- en spoel- (menage-)
water worden door burg. en weth. goedgekeurde
werken gemaakt;
ieder gebouw is voorzien van een behoorlijken
regenbak, waarvan de minimum-inhoud voor elk
geval door burg. en weth. bepaald wordt.
Van dezen regel, kan met schriftelijke toestem
ming van burg. en weth. afgeweken worden.
Wanneer bij het stichten van nieuwe gebouwen,
bestemd om voortdurend bewoond te worden, geene
afwijking van den gestelden regel is toegelaten,
is het verboden om de faecaliën op andere wijze
dan door middel van tonnen te verwijderen of te
doen verwijderen.
Voor elk secreet zal een dubbel stel tonnen
moeten voorhanden zijn, gemaakt volgens model.
Tenzij de gebruiker der woning de faecaliën
ten eigen bate aanwendt, worden de tonnen dooi
de gemeente onderhouden.
De eigenaren en gebruikers van stallen, slach
terijen of fabrieken zijn verplicht voor eene be
hoorlijke uitloozing van het vuile water te zorgen.
Zoodra burg. en weth. vermeenen, dat een ge
bouw of gedeelte daarvan, met het oog op de
openbare gezondheid, ongeschikt ter bewoning is,
wordt dit door de gezondheidcomm. onderzocht en
daarvan door die commissie een verslag ingediend,
inhoudende de motieven, die tot het uitgebracht
gevoelen geleid hebben en eene opgave of het
gebouw door aan te brengen verbeteringen (en
zoo ja welke) nog tot bewoning kan worden ge
schikt gemaakt.
Indien burg. en weth. oordeelen, dat de aan
geduide gebreken, het gebouw, of gedeelte daarvan,
als schadelijk voor de openbare gezondheid voor
het bewonen ongeschikt maken, doch voor verbe
tering vatbaar zijn, wordt door hen daarvan mede-
deeling gedaan aan den eigenaar of vruchtge
bruiker, alsmede aan de bewoners, terwijl hun een
termijn wordt gesteld, binnen welken de herstel
ling moet verricht zjjn.
De belanghebbende kan zijne bezwaren bij den
raad schriftelijk indienen.
Is dit niet geschied en zijn de herstellingen na
afloop van den gestelden termijn niet aangebracht,
wereld zijn zeer lang. Hier, mijn waarde princi
paal, zult gij al uw talent, het geheele arsenaal
uwer vriendelijkheid, overredingskracht, bangma
kerij en eindelijk het zware geschut uwer geld
zakken in den strijd moeten brengen, of gij lijdt
schipbreuk op een hutje, nadat gij zoo zegevie
rend halve steden, geheele mijnen, lange spoor-
wegbanen ingenomen, veroverd en overwonnen
hebt."
De koopman lachte nog steeds.
„Ik heb mijn geheele arsenaal bij mij",
zei hij en wees op zijn voorhoofd en op zijn
linker jaszak. „Indien de vorige eigenaar dat
oude krot van lieverlede had laten instorten,
waartoe hij al den tijd heeft gehad, dan ware het
reeds lang uit den weg geruimd."
„Indien hij slechts niet verplicht geweest
ware om het ding te onderhouden", viel Wein-
hold in.
„Nu op een paar processen had hij het
kunnen laten aankomen, die worden altijd lang
gerekt en intusschen waren regen en wind waar
schijnlijk met minder moeite binnengedrongen
dan een rechtmatig eigenaar, die met de beste
bedoelingen komt."
„Fliegner was een fatsoenlijk manzei
Weinhold zeer ernstig.
De koopman scheen dat niet te hooren en liep
eenige malen het vertrek op en neder.
„Dat brengt mij op een goed denkbeeld; in
al die jaren zal er toch aan die oude cavaille
of oordeelen burg. en weth. dat de aangeduide
gebreken het gebouw of gedeelte daarvan, als scha
delijk voor de openbare gezondheid voor het be
wonen ongeschikt maken en niet voor verbetering
vatbaar zijn, dan geven zij daarvan kennis aan den
raad.
De zaak zal daarna door eene commissie uit den
raad onderzocht en de belanghebbenden zullen
daarop gehoord worden. Deze commissie brengt
een met redenen omkleed verslag uit aan den raad
door wien het gebouw verklaard wordt al of niet,
als schadelijk voor de openbare gezondheid, tot
bewonen ongeschikt te zijnin dit verslag wordt te
vens uitgedrukt of de aangeduide gebreken al dan
niet voor verbetering vatbaar zjjn.
In het eerste geval wijst de raad de noodzake
lijke verbeteringen aan en stelt een termijn vast
binnen welken de herstelling behoorlijk aange
bracht, of bij gebreke waarvan het gebouw of
gedeelte daarvan door de bewoners ontruimd moet
zijn.
In het andere geval bepaalt de raad, dat het
bedoelde gebouw of gedeelte daarvan binnen een
vast te stellen termijn door de bewoners ontruimd
moet zijn.
Onmiddellijk na afloop van den termijn tot ont
ruiming van een gebouw of een gedeelte daarvan
zullen burg. en weth., overeenkomstig de bepaling
van art. 180 der gemeentewet, de ontruiming doen
bewerkstelligen
Het gebouw dat bij besluit van den raad onge
schikt ter bewoning is verklaard, mag niet bewoond,
ter bewoning verhuurd, of op andere wijzé in
gebruik afgestaan worden, dan nadat het besluit,
op gelijke wijze als het is genomen, weder is inge
trokken of door een ander vervangen.
De strafbepaling tegen de overtreding van het
voorgaande artikel bedreigd, is toepasselijk zoowel
op de eigenaars en vruchtgebruikers als op de
bewoners van het bedoelde gebouw of gedeelte van
het gebouw.
Voorts wordt bepaald dat de deuren, zoo bin
nen- als buitendeuren, toegang gevende tot te
stichten kerken, scholen, schouwburgen en andere
gebouwen, bestemd tot het houden van openbare
samenkomsten, naar buiten moeten openslaan,
doch niet verder dat tot 1 nieter buiten den
gevel.
De deuren van alle andere gebouwen moeten
naar binnen draaien, tenzij door burg. en weth.
schriftelijk ontheffing van dit verbod worde ver
leend.
Geene gebouwen of gedeelten van gebouwen
mogen voor openbare samenkomsten worden ge
bruikt, dan na aanvrage, bij burg. en weth., van
voorschriften omtrent het gebruik met het oog op
brandgevaar en in het belang der openbare vei
ligheid, en onder inachtneming dier voorschriften
Ingeval van overtreding van dit artikel zijn
aansprakelijk de eigenaren der gebouwen of, in
dien zij aan anderen ten gebraike zijn afgestaan,
de gebruikers.
De wijzigingen in het tweede hoofdstuk bepa
len zich tot verbetering der redactie of zijn va.n
ondergeschikt belang.
In het derde hoofdstuk is art. 42 aldus voorge
steld: «Het is verboden zonder toestemming van
den bevelvoerenden officier, gedurende de exerci
tiën der schutterij of van het garnizoen, binnen
de afpalingen van het exercitieplein te komen."
Door de heeren Snijders, Jeras, Yan der Harst
en Yan Leeuwen is een amendement voorgesteld
om de woorden «zonder toestemming van den
bevelvoerenden officier" te doen vervallen, en het
art. in zijn oorspronkelijke gedaante te herstellen.
De heer Yan der Harst zegt dat het den voor
stellers wenschelijk voorkomt geen onderscheid te
maken; alle burgers hebben h. i. gelijke rechten
en een voorrecht toe te kennen aan mevr. A en dit
te weigeren aan mevr. B, zou onbillijk zijn en, meent
men, aanleiding kunnen geven tot onaangenaamhe
den. De heer W. A. van Hoek bestrijdt dit. Hij meent
dat er van geen onbillijkheid sprake zijn kan.
Het Molenwater wordt gedurende de exercitie aan
het garnizoen of de schutterij afgestaan; het spreekt
dus van zelf dat aan den bevelvoerenden officier,
die het recht tot gebruik heeft, het recht om er
die personen op toe te laten, die hij goedvindt,
niet kan ontzegd worden. Het terrein moet ge
bruikt worden voor exercitie en wanneer nu de
wel iets onklaar geworden zijn en daar ik als
eigenaar van het goed verplicht ben het te onder
houden, moet ik toch ook het recht hebben om
het na te zien of te laten nazien. Wanneer ik
nu den heer De Grais verzocht om dit in mijn
naam te doen en hij vond dan iets dat een ge
heele verbouwing noodzakelijk maakte."
Albert stond op en er kwam een lichte blos op
zijn gelaat. Totnogtoe had hij zwijgend geluis
terd, met het vaste voornemen om zich volstrekt
niet in het gesprek te mengen en nu zou hij tegen
zijn zin in de zaak betrokken worden, zou zich
moeten laten gebruiken voor een daad van geweld
jegens een bloedverwant zijner moeder, ja, wat
meer zegt, hij moest tegenover het jonge meisje, dat
daar een onderkomen gevonden had, in een dub
belzinnige rol optreden.
«Mijnheer Börsheim;" zei hij, «het Freules-
huis kan nog vele jaren staan. Ik ken die oude
gebouwen, die storm en eeuwen getrotseerd hebben.
Zij houden des te beter" hoe minder men eraan
raakt. De bouwmeester heeft daar niets te maken
en ik voel mij noch geschikt, noch geroepen tot
een zending die niet tot mijn vak behoort."
De millionair zag hem verbaasd aan. Het liefst
zou hij hem norsch geantwoord, ja elke betrekking
met den jongen man afgebroken hebben maar
daarvoor was hij te veel man van zaken, die
nooit zijn doel uit het oog verliest of zich door
zijn hartstocht laat meesleepen. Albert had hem
nu eenmaal ontzag ingeboezemd en hij wilde van
kommandant meent te kunnen exerceeren, terwijl
zich er eenige personen bevinden, is hij volko
men in zijn recht als hij hen toelaat.
De heer Van der Harst is niet overtuigdware
het een afgesloten terrein, dan zou hij met den
vorigen spreker kunnen medegaan, thans echter
niet.
Met 11 tegen 4 stemmen wordt het amende
ment verworpen. Voor stemden de heeren Van
Leeuwen, Jeras, Van der Harst en Tak.
In art. 45 wordt bepaald dat behalve de
daartoe gemachtigde personen niemand eene be
kendmaking mag aanplakken.
De heeren Jeras, Snijders, Van der Harst en
Van Leeuwen hebben een amendement ingediend
om dit alleen toepasselijk te verklaren op de
openbare plakborden.
De heer Jeras licht dit amendement toe. Hij
wijst erop, dat als de ingezetenen geen vrijheid
hebben om op den muur van hunne woningen,
zonder vergunning van den burgemeester, iets aan
te plakken, men hen toch niet beletten kan dit
voor hunne ramen te doen en de beoogde waarborg
dus niet groot is. Ook zal een dergelijke bepa
ling bezwaar opleveren, voor een uitgever b. v.
die, ten gerieve van 't publiek, een bulletin wil
aanplakken en wiens goede intentie, om belang
rijk nieuws spoedig bekend te doen zijn, verijdeld
wordt als hij eerst vergunning aan den burge
meester moet gaan vragen.
Na repliek van den voorzitter, waarbij deze
aanvoert dat het laatst aangevoerde motief niet
zwaar weegt, wijl een dergelijk persoon wel door-
loopende vergunning kan krijgen, wordt het amen
dement met 12 tegen 3 stemmen verworpen. Voor
stemden de voorstellers.
Dit hoofdstuk wordt vervolgens zonder verdere
discussie aangenomen. De voornaamste bepalingen
daarin verder vervat, zijn, dat onder de straatschen
derijen en onreinheden verboden wordt: het spelen en
loopen op schuinliggende kelderluiken en het
zonder noodzaak staan, loopen, liggen of zitten
op den keermuur van het droge dok.
Voorts: dat binnen de bebouwde kom der ge
meente mestvaalten mogen bestaan of worden aan
gelegd, echter alleen met schriftelijke toestemming
van burg. en weth.
Hemel- en spoelwater, niet uit de fabrieken
afkomstig, mag met schriftelijke toestemming van
burg. en weth. en tegen betaling van de daar
voor verschuldigde rechten naar de riolen, vesten,
buiten- en binnenhavens worden geleid.
Spoelwater, uit fabrieken afkomstig, alleen dan
wanneer daartoe door den raad vergunning is
verleend.
Het verbod de gevels of glazen aan de straat
zijde te wasschen of stoepen enz. aan den open
baren weg gelegen te schuren, tusschen 12 uren
smiddags en 8 uren 1s avonds, is ingetrokken.
Hoofdstuk vier behelst onder meer het verbod
om spijkers of andere puntige of scherpe lichamen
te hebben op kelderluiken, raamkozijnen of stoep
hekken, doch daarentegen intrekking van dat tot
het oplaten van vliegers op den openbaren weg.
Door de heeren Snijders, Jeras en Van der
Harst wordt bij dit hoofdstuk een artikel voorge
steld luidende Het is verboden met ongedres-
seerde paarden door de straten of langs de pleinen
en markten te rijden, tusschen 8 uren des mor
gens en 5 uren des namiddags.
De commissie meent dit amendement niet te
mogen overnemen, op grond dat juridisch moeilijk
is te bepalen of een paard al dan niet gedres
seerd is.
De heer Jeras wjjzigt daarna het voorstel, door
in plaats van ongedresseerde" «onbeslagen" te
lezen. Tot toelichting van het voorstel wijst de
heer Jeras op het gevaar dat bestaat wanneer jonge,
ongedresseerde paarden, bereden door ongedresseerde
ruiters, door de straten of over de markten komen.
De heer Tak ondersteunt het amendement.
Meermalen is ook door hem het gevaar opgemerkt
waarin kinderen, ja zelfs meer bejaarden verkeerden
wanneer de bedoelde paarden, die men, doordien
ze onbeslagen zijn, niet hoort, door woeste jonge
lui, die meestal in opgewonden staat verkeeren,
worden hereden.
De heer J. A. van Hoek bestrijdt het amende
ment. Als men de boeren verbiedt met onbeslagen
paarden in de stad te komen, zullen zij, wijl dit
zijn talent partij trekken. Daarom bedwong hij
zich terstond en lachte, ofschoon eenigszins ge
dwongen.
«Goed, mijnheer De Grais", begon hij, gij
kunt gelijk hebben en ik begrijp dat ik in dit
geval slechts zelf mijn doel kan bereiken en ik
zal het ook, dat beloof ik u. De oude dame zal
mij toch eindelijk wel een onderhoud toestaan en
het zou al heel wonderlijk moeten loopen indien
ik haar niet tot rede bracht," Dit zeggende nam
hij zijn hoed en stapte den tuin door naar het
Freuleshuis.
De oude Weinhold begon hartelijk te lachen,
zoodra de koopman uit het gezicht was.
«Hier krijgt hij zijn zin niet", riep hij uit,
«en hoe onverstandig die oude vrouw ook schijnt
te zijn, doet het mij toch genoegen dat er nog
iets op de wereld is dat de glans der goudstuk
ken en de toovermacht der cijfers wederstaat
zelfs al moeten wjj het eigenzinnigheid, onver
stand, halven waanzin noemen. De Nabob zelf
heeft iets van zijn vertrouwen verloren en het
was prachtig dat gjj hem door uwe weigering
gedwongen hebt, zjjn laatsten troef uit te spelen."
Albert keek verstrooid den tuin in. Hij herin
nerde zich dat hij Fransje beloofd had om haar
het houten paardje te brengen en had het reeds
van zijn kamer gehaald en in een papier ge
wikkeld.
Weinhold had zich het laatste glas wijn uit de
flesch ingeschonken, hij dronk het met wei
voor de dressuur der paarden noodig is, de jonge
paarden laten beslaan en dan toch komen, waar
door misschien meer gevaar, dan thans bestaat, zal
worden geboren. Tot nu toe zijn geene ongeluk
ken gebeurd, zoodat hij zich tegen verandering
verklaart.
Met 8 tegen 7 stemmen vereenigt de raad zich
met dit gevoelen. Voor het amendement ver
klaarden zich de heeren Van Leeuwen, Jeras, Van
der Harst, Liebert, Nagtglas, Tak en VanEekelen.
Nadat besloten is de eindstemming over de
geheele verordening tot eene volgende vergadering
aan te houden, wordt de tegenwoordige gesloten.
Eén ding moet erkend worden dat onder de
regeering van Alexander III, zonder aanzien des
persoons, tegen de knoeiers en bedriegers, waarvan
het Russische ambtenaarspersoneel in alle rangen
krioelt, te velde getrokken wordt. Alleen: wat baat
den armen Czaar zijne rechtvaardigheid en zijne
gestrengheid, wat baat zijnen eerlijken ambtenaren
hun ijver, wanneer men ziet hoe algemeen het
kwaad doorgedrongen is
Op dit oogenblik zitten op de bank der beklaag
den Zijn Excellentie de geheimraad Busch, chef van
den geneeskundigen dienst der zeemacht, benevens
de assessoren Andrejeff en Parsenoff, alle drie
beschuldigd van oplichterij. De zaak is aan het
licht gebracht door den staatsraad Wokaiowski,
bureauchef van dr. Busch. Door 86 officieren van
gezondheid der vloot, die als getuigen zijn opge
roepen, is verklaard dat bij den geneeskundigen
dienst een geregelde handel in betrekk ngen
gedreven wordt. Geen arts werd aangesteld
zonder betaling van een zekere som gelds, of
bij gebreke daarvan zonder afgifte van een wis
sel. Zoo schaamteloos werd de handel gedreven, dat
men zich niet ontzag verklaringen en schuldbekente
nissen op schrift af te geven en in ontvangst te nemen.
Getuige dr. Karsz verklaart dat hij tweemaal heeft
moeten betalen, in 1874 om aangesteld te worden
300 roebels en na den laatsten oorlog, om bij het
leger overgeplaatst te worden, 1500 roebels. Zon
der geld kreeg men niets gedaan; maar in 1877
werd, op verzoek van den gouverneur van Kroonstad,
de officier van gezondheid Baumbach tot stadsgenees
heer der marine-vesting Kroonstad benoemd, zonder
betaling. Dr. Busch verkoos echter deze prooi niet te
laten ontsnappen en maakte den jongen dokter op
allerlei wijzen het leven moeilijk. Een zijner chefs, de
staf-arts Schank, gaf hem daarom den raad zijn ont
slag te nemen, maar een paar dagen later verscheen
de assessor Andrejeff, met de boodschap of hij dr.
Busch geen 4000 roebels leenen kon. Baumbach
had hier eerst niet veel lust in, maar eindigde met
3100 roebels te betalen, waarvoor hij van zijne
excellentie Busch een refu ontving. Men liet hem
nu ongemoeid. Eenigen tijd later kwam de be
trekking van opper-arts te Wladiwostok open en
Baumbach verzocht nu derwaarts verplaatst te wor
den tegen kwijtschelding der schuldbekentenis.
Aldus geschiedde het.
De apotheker Stopenhagen kreeg, tegen betaling-
van 200 roebels, door bemoeiing der «heeren"
Busch-Andrejeff-Parsenoff, de Stanislas-orde. Dr. Ma-
linowski verbond zich voor eene benoeming 400
roebels te betalen. Hij bleek echter een kwade
betaler te zijn en was reeds maanden lang officier
van gezondheid zonder nog een cent voldaan te
hebben. Dr. Busch liet hem toen op zijn bureau komen
schold hem de huid vol en dwong hem zijn ontslag
te nemen. Dr. Tipjakoff werd op zekeren dag
verrast door zijne benoeming tot officier van ge
zondheid bij de marine-garde te Petersburg. Vol
vreugde huurde hij een woning in de hoofdstad
en richtte zich netjes in. Daar verscheen op eens
de heer Andrejeff, met de waarschuwing dat als hij
geen 300 roebels afschoof, de plaatsing wel eens
ingetrokken kon worden. Dr. Tipjakoff begreep
den wenk en betaalde. Dr. Wokalowski, de aan
klager der beschuldigden, is genoodzaakt geweest
zijn ontslag te nemen, omdat hij zich met hun
knoeierijen niet in wilde laten. Een ander, den
staatsraad Bock, ging het even zoo. Dit alles is
in meer dan twintig gevallen, door getuigenver
klaringen en stukken rechterlijk bewezen.
Men wist reeds lang dat het ministerie van
marine een nest van kwade praktijken was. Nie
mand had echter gedacht dat het bij den genees
kundigen dienst zoo erg toeging. Wanneer dit
nu 't geval is in een tak van dienst, die betrek
kelijk van beperkten omvang is en waar alles zich
bepalen moet tot eenige brutale afzetterijen op
kleine schaal, hoe ingekankerd moet dan het
kwaad niet zijn in die takken, waar de hooge
ambtenaren door eenige goed overgelegde bedrie
gerijen zich rijk kunnen stelen, en hoe oneindig
veel verderfelijker moet niet, in die sferen, de
uitwerking wezen op hen die er de slachtoffers
van zijn.
behagen uit en veegde toen zijn voorhoofd af.
«Het is drukkend" zei hij «er is onweer aan
de luchtdie vliegen gonzen zoo en de zwaluwen
scheren over het water van den moerassigen vijver
Mijn dagwerk is gedaan en ik ga een half uurtje
naar mijn kamer om erover na te denken."
Zoodra hij weg was ging Albert den tuin in.
De oude Weinhold had gelijkhet was druk
kend en er broeide onweer. Er bewoog zich geen
blad aan de boomen, geen grashalmpje op den
grond, maar er was ook geen wolkje aan den
hemel en de namiddagzon stak. Albert liep
langzaam, bijna werktuigelijk de van ouds bekende
paden langs, die ofschoon verwilderd en met gras
begroeid, toch weemoedige herinneringen aan
vroegere dagen opwekten, evenals de beschouwing
van het oude woonhuis, dat hem ondanks zijn
eenvoud en onopgesmuktheid toch toelachte. Hij
was blij dat hij het besluit genomen had om er
iets aan te doen. Thans stond hij voor den ouden
vijver, die grootendeels met riet en gras toege
groeid en met kroos bedekt was en zonder oevers
in den drassigen grond van het weiland uitliep.
(Wordt vervolgd.)
GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS
TE MIDDELBURG.