N° 123. 125e Jaargang,1882. V rijdag 26 Mei. Nationale IVlilitie. Nationale Militie. Middelburg 25 Mei. Dit blad verschijnt dagelijks, met. uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nomniers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicilé 6. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. Oproeping van verlofgangers der lichting 1880. hIddglbIIrgsghë courant. De burgemeester en wethouders van Middelburg, gezien de circulaire van den commissaris des konings in deze provincie van den 17 Mei 1882, A no. 17341, 3e afdeeling Provinciaal blad n° 50) roept bij deze op de in deze gemeente wonende milicien-verlofgangers der lichting 1880, behoo- rende tot de 9e compagnie van het le regiment vesting artillerie, om op den tijd en plaats als in de aan hen uit te reiken order is vermeld, tegen woordig te zijn, voorzien van al de voorwerpen van kleeding en uitrusting, door nen bij hun ver trek met groot verlof medegenomen, benevens van hun verlofpas, ten einde rechtstreeks naar hun korps te vertrekken. Zij moeten zich vooraf en wel op Vrijdag den 26 Mei a., des voormiddags tusschen 10 en 11 uren, hij den burgemeester hunner woonplaats aanmel den, voorzien van hun verlofpas, teneinde denoo- dige biljetten, alsmede daggeld, indien zij dit verlangen en daarop recht hebben, te ontvangen. De verlofgangers, die op het bepaalde uur niet ter aflevering verschijnen, worden bij hun korps gestraft. Zij die niet aan de oproeping voldoen, worden als deserteurs behandeld, terwijl degenen, die door ziekte verhinderd worden op den bepaalden dag onder de wapenen te komen, van die omstandig heid, onder overlegging van eene verklaring van den geneesheer, tijdig behooren kennis te geven aan den burgemeester. Na hun herstel vervoegen zij zich bij hun korps. Middelburg, den 24 Mei 1882. De burgemeester voornoemd, P I C K De burgemeester en wethouders van Middelburg, gelet op het besluit van den commissaris des konings in de provincie Zeeland, van den 11 Mei 1882, A, no. 2025', 3e afd. Provinciaal blad no. 46); maken hekend dat het onderzoek van de in deze gemeente zich bevindende verlofgangers van de militie te land, om het even uit welke provincie zij afkomstig zijn, en onverschillig tot welke lichting zij be hooren, voor zoover zij vóór den 1 April jl. in het genot van onbepaald verlof zijn gesteld, zal plaats hebben op Vrijdag den 2 Juni a., des voor middags te 10 uren, op de Koopmansbeurs alhier. Zij herinneren de belanghebbenden verder aan de navolgende bepalingen der wet op de nationale militie van 19 Augustus 1861, Staatsblad no. 72). lo. de verlofganger meldt zich binnen dertig dagen na den dag, waarop hem de verlofpas is uitgereikt, bij den burgemeester zijner woonplaats aan, ten einde deze zijn verlofpas voor gezien teekene(art. 133) 2o. de verlofganger, die zich in eene andere ge meente gaat vestigen, geeft daarvan kennis aan den burgemeester zijner woonplaats. Binnen dertig dagen na den dag, waarop hij komt in de gemeente, waarin hij zich vestigt, meldt hij zich aan hij den burgemeester dier gemeente, ten einde deze zijn verlofpas voor gezien teekene; (art. 134) 3o. de verlofganger van de militie te land mag zich zonder toestemming van den minister van oorlog niet langer dan gedurende vier weken buiten 'slands hegeven; (art. 136) 4o. de verlofganger, die art. 133, 134 en 136 niet naleeft, wordt in werkelijken dienst geroepen en gedurende drie maanden gehouden; (art. 137) 5o. de verlofganger van de militie te land, die bij openbare kennisgeving is opgeroepen om door den militiecommissaris te worden onderzocht, ver schijnt bij dat onderzoek in uniform gekleed en voorzien van de kleeding- en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlot medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas; (artt. 138, 139 en 140) 6o. de verlofganger van de militie te land is aan de militaire rechtspleging en tucht onder worpen; onder anderen gedurenden den tijd, dien het onderzoek voor den militie-commissaris duurt, en, in het algemeen, wanneer hij in uniform ge kleed is; (art. 130) 7o behoudens het bepaalde bij art. 130 kan een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan inde naastbij gelegen provoost of het nabij zijnde huis van bewaring of arrest, door den militie-commis saris worden opgelegd aan den verlofganger: lo. die zonder geldige redenen niet bij het onderzoek verschijnt; 2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder gel dige redenen niet voorzien is van de bij art. 140 vermelde voorwerpen 3o. wiens kleeding- en uitrustingstukken bij het onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden 4o. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander behoorende, als de zijne vertoont; (art. 141) 8o. onverminderd de straf, in het voorgaand iirtikel vermeld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den militie-commissaris te bepalen tijd en plaats en op de in art. 140 voorschreven wijze, voor hem te verschijnen om te worden on derzocht (art. 143) 9o. de verlofganger, die zich bij herhaling schuldig maakt aan het feit, sub 4o. van art. 141 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 143 voor den militie commissaris verschijnt, of aldaar verschenen zijnde in het geval verkeert sub 2o en 3o van art. 141 vermeld, wordt onder de wapenen geroepen en van drie tot zes maanden gehouden; (art. 144) lOo. de verlofganger, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld; (art. 145) llo. elk, die voor de militie is ingeschreven, en ieder, die daarbij is ingelijfd, kan overeenkomstig de daaromtrent bestaande voorschriften, tot een vrijwillige verbintenis voor den tijd van zes jaren of langer worden toegelaten bij de zeemacht, het korps mariniers hieronder begrepen, bij het leger hier te lande of bij het krijgsvolk in 's rijks over- zeesche bezittingenplaatsvervangers echter niet bij de zeemacht of het korps mariniers, gedurende het eerste jaar van hun diensttijd (art. 9 en 74) 12o. aan de hij de militie te land ingelijfden, die verlangen na volbrachten oefeningstijd, minstens voor zes maanden onder de wapenen te blijven of te komen, zonder zich als vrijwilliger te verbinden, wordt zulks vergund. (Art. 126). Hiervan is afkondiging geschied waar het behoort, heden den 15 Mei 1882. De burgemeester en wethouders voornoemd, P I C K De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. Voor de behandeling van het wetsvoorstel-Van Houten, waarmede voor 't eerst een stap gedaan werd tot beteugeling van't misbruik, dat in Neder land van de werkkracht van kinderen gemaakt werd, heeft op den 19en April 1874 in Diligentia te 's Gravenhage eene vergadering plaats gehad van afgevaardigden van ongeveer 200 werklieden- vereenigingen, waarin over het bedoelde voorstel beraadslaagd werd. Deze vergadering, de eerste van dien aard welke in ons land gehouden werd, maakte een diepen indruk. Door vele leden van de tweede kamer bijgewoond, konden deze zich overtuigen van den ernst, de kalmte en de degelijkheid, waarmede onze Nederlandsche werklieden over dit onder werp, dat hunne kinderen en hunne belan gen raakte, van gedachten wisselden. Zonder eenigen twijfel is de aanneming van het voorstel- Van Houten voor een niet gering deel te danken geweest aan dien levendigen indruk, door onze volksvertegenwoordigers uit den mond onzer werk lieden opgevangen. Thans, nu na acht jaren de minister Modderman een poging doet om de leemten en gebreken van de gewijzigde en besnoeide wet-Van Houten te verbeteren, en iets verder te gaan tot bescherming der onmondigen tegen onbeteugelde winzucht en concurrentie, is het te verwachten dat de Neder landsche werklieden andermaal hun stem zullen doen hooren. Wij hopen dat de leden der staten- generaal er ditmaal niet minder hun aandacht aan zullen schenken dan zij in 1874 deden. Intusschen heeft het Alg. Ned. Werkliedenver bond voor zijne op de Pinksterdagen te Rotterdam te houden vergaderingen het onderwerp aan de orde gesteld en zijne afdeelingen een ontwerp-adres aan de tweede kamer ter overweging toegezonden. In dit adres wordt ingenomenheid betuigd met het ingediende wetsontwerp, en de zienswijze her innerd, welke zich tijdens het wetsvoorstel-Yan Houten onder de werklieden openbaarde, ten aanzien van den leeftijd, waarop de arbeid aan kinderen wettelijk verboden moet worden. De ervaring, met de wet-Van Houten opgedaan en de later daarover gehouden beschouwingen, hebben echter het Werkliedenverbond gebracht tot de wenschen, welke in een adres aan den minister van justitie van 21 Sept. 1880 aldus werden geformuleerd: »V er bod van allen kinderarbeid tot den leeftijd vau twaalf jaar, en regeling van den arbeid van kin deren van twaalf tot zestien jaar, met aanstelling van bekwame inspecteurs voor het houden van toezicht op de uitvoering der wet en voor het geven van advies tot bare geleidelijke uitbreiding." Het nu rondgezonden concept-adres verklaart» na deze herinnering: »dat het thans aanhangige ontwerp, wat de hoofdpunten aanbetreft, die wenschen bevredigt; »dat adressante voorts met bijzondere ingeno menheid de beide bepalingen heeft begroet, die strekken moeten lc om aan zwakke en ongenoegzaam ontwik kelde kinderen, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk zekeren arbeid te verbieden: 2e om aan jongelieden eiken arbeid op Zondag te vrbieden, met uitzondering der Israëlieten, voor zooverre dezen den Zaterdag als rustdag bezigen; »dat zij, de kamer ten dringendste verzoekende het ontwerp, wat de hoofdbepalingen aanbetreft, onveranderd en binnen het in art. 29 aangegeven tijdsbestek tot wet te verheffen, haar tevens met de meeste bescheidenheid in overweging wenscht te geven, om den werktijd, omschreven in art. 7, voor kinderen van twaalf tot zestien jaar, vast te stellen op ten hoogste acht uren daags, doch in elk geval onder dien verstande, dat die werktijd niet mag aanvangen vóór zes uren des morgens en moet eindigen uiterlijk te zes uren des avonds »dat met een wijziging in dien zin wordt op geheven het bezwaar voor vele takken van indus trie, waarin waarlijk behoefte is aan de kinderen, van den ouderdom af waarop zij de werkplaats mogen betreden, voor het verleenen van handlan- gersdiensten, welke behoefte hunne tegenwoordig heid op de werkplaats zoo lang mogelijk vordert; „dat bovendien, naar het oordeel van adressante, een geregelde en met de krachten van het kind overeenstemmende werkzaamheid van acht uren daags, uit het oogpunt van gezondheid, geen bezwaar kan opleveren op een leeftijd van 12 tot 16 jaren: »dat vooral het einde van den werktijd te zes uren des avonds gewenscht is, met het oog op de mogelijkheid tot het bezoeken der inrichtingen voor herhalings- of voortgezet, industrie- of land bouw- en teekenonderwijs, tot den leeftijd van 16 jaar sdat, dewijl deze inrichtingen uiterlijk te zeven uren des avonds dienen aan te vangen, om te 10 uren te eindigen, hij een werktijd, aanvangende te vijf uren des morgens, slechts een zevental uren resten voor het afleggen van den weg van de school naar huis en des morgens van huis naar de fabriek of werkplaats, voor nachtrust, reiniging enz., hetgeen voor een kind onder de 16 jaren veel te weinig moet worden geacht." Nadat gisteren, in het rapport van den gou verneur van Atjeh, de civiel-bestuurspolitiek aan 't woord was, laten wij nu hier volgen wat de Atjeh-correspondent van het Handelsblad schrijft. Men zal toestemmen dat de bespiegeling en de practijk in het veroverde gewest nog al eenigszins nit elkaar loopen. Reeds vroeger heb ik gemeld, dat onze posten in de XXII Moekims, vooral Djerir, dag aan dag werden beschoten. O. a. had zich bij bet oostelijk gelegen Monroe een bende genesteld, naar gissing 600 man sterk, onder leiding van Tiroe. Hoewel reeds meer dan zes maanden de aan wezigheid der bende en haar uitbreiding aan den gouverneur bekend geweest moet zijn, werd niets tegen haar uitgericht, maar onlangs trachtte men een toenadering van Tiroe te bewerken. Deze stemde erin toe, bij den gouverneur te komen, maar toen de heer Pruys van der Hoeven zich daartoe naar Indrapoeri had hegeven, bleef Tiroe weg en ging voort met de beschieting van Djerir,. Den 14en April liepen een 12tal Atjehers, met bossen gras op het hoofd, langs een detachement van 30 soldaten, die een troep Chineesche koelies hadden te beschermen bij het aanleggen van een weg tusschen Tjot Basatoel en Lepongarang, in de XXII Moekims. Nauwelijks waren zij die sol daten voorbijgetrokken of de Atjehers wierpen het gras neder, haalden er hun klewangs uit en vielen als roofdieren op den troep aan. Deze hield goed stand en schoot vijf der aanvallers neder, of regen hen aan de bajonetten. Onzerzijds echter hadden wij éen doode, twee zwaar en twee licht gewon den te betreuren. Den volgenden dag werd die aanval eindelijk van onze zijde met een krachtigen militairen tocht beantwoord. Onder aanvoering van majoor Bar- thelemy rukten 356 man op naar Monroe. Van 7 uren 's morgens tot 11 uren werd die troep aan houdend beschoten, en zij beantwoordde die vijan delijkheden met het vernielen van eenige kampongs. De Atjehers trokken terug naar den Missigit (tempel), dien zij versterkt hadden. Na het werpen van eenige welgerichte granaten, liepen de onzen storm en een sergeant, die helaas dadelijk werd neergehouwen, en de luitenant Rissing, die er heter afkwam, waren 't eerst in de versterking. Nauwelijks was die versterking veroverd, of een troep teruggedeinsde Atjehers herhaalde met ge trokken klewangs den aanval15 hunner werden neergeschoten en men schat het getal gewonden, die zij medesleepten in hun vlucht, op 60. De missigit werd daarop in brand gestoken en brandde met de lijken der verdedigers tot den grond toe af- Van onzen kant hadden wij twee dooden en drie gewonden. De tocht was derhalve uitstekend ge lukt en al zingende keerde de troep naar de pos ten terug, ofschoon een deel ervan, uit Anagaloeng, van 's nachts 1 uur tot 's namiddags 8 uur op marsch was geweest. De controleur der XXn Moekims heeft nu een proclamatie uitgevaardigd, waarbij elke kampong met boete wordt bedreigd, als daaruit vijandelijk heden worden gepleegdbij wanbetaling zullen de kampongs worden vernield. Het zal bij die eene tuchtiging niet kunnen blijven, want reeds den dag na de verbranding van den Missigit werd Djerir als van ouds beschoten. Ongelukkig is men met die krachtige handeling begonnen, juist nu de regentijd ingetreden en de Atjeh-rivier buitengewoon hoog gezwollen is. Tegen Augustus wordt een nieuwe tocht voor bereid. Het is te hopen, dat intusschen uit Java een groote troepenmacht wordt gezonden, wijl thans geen compleet bataljon beschikbaar is om te ageeren. Ook ontbreken de noodige dwangar beiders om de levensmiddelen mede te voeren. Men hoort nog altijd weder van het overloopen van Europeesche soldaten. Nu er weder gevochten wordt, zal de desertie wel ophouden, want als voornaamste oorzaak wordt opgegeven, dat de militairen het niet uithielden om steeds beschoten te worden, zonder dat er wraak werd genomen. Voor den gouverneur moet de noodzakelijkheid om van de troepen gebruik te maken, een harde pil zijn geweest. Men beweert, dat de gouverneur en de kolonel Haus uit Batavia brieven hebben gekregen, met bevel om krachtig op te treden, zoo vaak dit noodig is. Het is nu een jaar geleden sedert de heer Pruys van generaal Van der Heyden het bevel overnam. In plaats van voor-, zijn wij in menig opzicht achteruitgegaan. De velden blijven ten deele braak liggenkampongs in de nabijheid onzer vestiging zijn allengs verlaten; op schier geen enkel Atjeher kunnen wij vertrouwen en in het gezicht van onze posten hebben ze zich versterkt. De goede geest onder onze troepen is mede verslapt door het stilzitten, trots de talrijke aanvallen. De handel is grootendeels vernietigd, omdat de veiligheid zooveel te wenschen laat. Dat zijn de gevolgen van het civiël bestuur en een al te lijdelijke politiek." In de gisteren avond gehouden algemeene verga dering van de vereeniging De Ambachtsschool, alhier, werd de rekening en verantwoording over 1880/81, die in ontvang 4203.47J en in uitgaaf ƒ3465.81 bedroeg, zoodat een saldo van ƒ727.661 overbleef, goedgekeurd. Als bestuursleden werden benoemd de heeren jhr. mr. D. G. van Teijlingen en W. vanüije JJz. Op het verder verhandelde komen wij, evenals op het verslag, in een volgend nommer terug. De heer W. P. A. Schmontziguer, stationschef te Middelburg, is in die betrekking benoemd te Hengelode heer J. H. van Nouhuijs, stationschef te Rotterdam-Beurs, wordt als zoodanig verplaatst naar Middelburg. Goes, 23 Mei. Heden bracht het bestuur der Vereeniging voor volksvermaken, in eene algemee ne vergadering, het verslag uit over het dienstjaar 1881/82. Er waren een veertig leden tegenwoor dig. Na in herinnering gebracht te hebben, op welke wijze het bestuur in het afgeloopen jaar getracht had, het doel der vereeniging te bereiken, namelijk 1°, door organisatie van een festival bij gelegenheid der landbouwfeesten, 2°. doorsluiting van een overeenkomst met de commissie der ten toonstelling van schildergen tot toelating der leden tegen de geringe som van 30 en 3° door het geven van het St. Nicolaasfeest, bij welke gele genheid tooneelstukken opgevoerd en muziekstuk ken ten gehoore gebracht werden, deed het bestuur mededeeling van het aantal leden. Dit cijfer i3 gunstiger dan ten vorige jare en bedroeg 262 leden tegen eene contributie van ƒ1.20, 180 van ƒ0.99 142 van ƒ0.60, terwijl deze cijfers over 1880/81 respectievelijk waren236 ad 1.20, 167 ad ƒ0.90 en 136 ad ƒ0.60. Nadat de rekening opgenomen en goedgekeurd was, had de verkiezing plaats voor drie leden van het bestuur. In plaats van dr. Z. T. Diehl, naar elders vertrokken, werd gekozen de heer J. J. Ramondt; in plaats van den heer Molhoek, die be dankt had, de heer G. J. van de Poll, beiden met 24 stemmen. De heer A. van Schelven, aftredend lid, is met 31 stemmen herkozen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 1