N° 105.
12 5e J aargang.
1882.
Donderdag
4 Mei.
Andermaal de Eed.
FEUILLETON.
SCHULD EN BOETE,
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent:
Pm
Advertentiën: 20 Cent f per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het ^Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz.
Middelburg 3 Mei.
COURANT.
Bij al de verschillende gelegenheden, dat wij
aanleiding hebben gevonden om onze ziens
wijze over den eed te doen kennen, is onze
slotsom geweest„men is van de qnaestie niet
af." Of er al in de tweede kamer beraad
slagingen gevoerd, schoone redevoeringen ge
houden, motiën desnoods aangenomen worden,
waarin de zaak, zoo 't heet, „afgedaan," feite
lijk slechts „afgeschoven" wordt, het baat alles
niets. Evenmin als de leerling van den toove-
jïK&r, die door het onvoorzichtig gebruik eener
wonderspreuk bovenaardsche machten in bewe
ging gezet had, in staat was ze weder te be
dwingen, even zoomin is de beweging, die door
de natuurlijke ontwikkeling der denkbeelden te
gen den eed is opgekomen, door woorden of be-
toogen te stuiten. Hier een raadslid, ginds
een belastingschuldige, elders een getuige staan
telkens weder op om te blijven verkondigen:
de eedsquaestie leeft en zal blijven leven,
zoo lang tot men haar, niet uit den weg praat,
maar oplost.
Nu weder is het de predikant Reyers, van
Nieuw-Hellevoet, uit zijne vroegere standplaats
Ellewoutsdijk in Zeeland bekend, inwiensper-
soon het vraagstuk herleeft. Geroepen om zijn
getuigenis in eene strafzaak voor 't gerechtshof
te 's Gravenhage met een eed te bevestigen, ant
woordt hij „ik kan niet. Mijne godsdien
stige overtuiging, welke de ethisch-moderne is,
verbiedt mij te gelooven aan een wrekenden
God erkent God ais de macht ten goede, welke
in den mensch werkzaam isveroorlooft niet
die macht, tot bestraffing der onwaarheid, over mij
aan te roepen. Dat is mijne overtuiging en ik
heb die, van den kansel en elders, anderen
verkondigd en ter betrachting voorgehouden.
Ik mag haar niet ontrouw worden, allerminst
met de bedoeling, zooals hier van mij verlangd
wordt, om de waarheid van hetgeen ik
getuigd heb, te bevestigen."
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig
de wet, tegen den „onwilligen getuige" eene
maand gevangenisstraf geëischt. Over dien
eisch heeft het hof morgen te beslissen. Wordt
hij toegewezen, dan is de zaak, denken de
voorstanders van den eed misschien, uit? Och
neen. Want de heer Reyers zal, uit de ge
vangenis komende, weder opgeroepen moeten
worden. Weigert hij andermaal, dan kan men
JLS
door Johnny Ludlow.
DERDE DEED.
En daar Dady Rachel moede was en het haar
eigenlijk niet veel kon schelen, bleef zij thuis.
Het was een van de slechtste dagen voor mevrouw
Layne een dag waarop zij driekwart kindsch was
toen Lady Chavasse in het salon gelaten werd,
waar Mary zich bevond. Toen zij zich omkeerde
om haar bezoekster te ontvangen en de meid» Lady
Chavasse" hoorde aandienen, was zij niet weinig
verbaasd, doch zij bleef uiterlijk kalm en bedaard.
Zij zagen elkander een minuut aan. Lady Chavasse
was nog dezelfde knappe dame van vroeger; niets
veranderd, niets verouderd. Mary was zeer ver
anderd. Het schuchtere, onervaren meisje was een
statige geposeerde vrouw geworden een vrouw die
verdriet gekend had, een verdriet dat een stempel
op haar gelaat gedrukt had. Misschien had Lady
Chavasse er niet op gerekend om haar te zien en
Mary had zeker nooit gedacht Lady Chavasse aldus
terug te zienmaar daar stonden zij, tegenover
elkaar en moesten zich beiden zoo goed mogelijk
houden. Dat deden zij dan ook en met groote
beleefdheid en gemakkelijkheid, want zij waren
beide vrouwen van de wereld. Lady Chavasse
hem weder veroordeelen, tot meer maanden
gevangenis des verkiezende. Zwicht hij, nu
of ten laatste, voor het geweld, en wij
voelen ons te weinig gerechtigd van iemand
het martelaarschap te e i s c h e n, om er hem
een grief van te maken wanneer hij toegeeft,
nu ja, dan is deze zaak alweder „uit." Het
„recht" zal dan hebben „gezegevierd". Zulk
een zegepraal gunnen wij echter iedere instel
ling, die wij afgeschaft willen zien, uit den
grond van ons hart. Die zal zij zeker niet
lang meer overleven
Het is hier de plaats om een paar argumen
ten te ontleenen aan het vlugschrift, dat mr.
J. A. Levy weder aan den eed gewijd heeft,
welk geschrift ook bewijst hoe weinig, even
min op het gebied der gedachtenwisseling als
op dat der practijk, de quaestie nog „uit" is.
De heer Levy bestrijdt in zijn polemisch
schrijven aan dr. E. H. van Leeuwen de bewe
ring, door welke de verdedigers van den eed de
gemoedsbezwaren tegen het zweren als niet
ontvankelijk willen doen voorkomen.:
»De staat, schreef dr. Van Leeawen in De Eed en de
moderne Staat, worde geen geloofs-censor, door een onder
zoek te bevelen naar iemands individueele geloofs- of
ongeloofs-overtuiging. Maar wanneer daar iemand onge
vraagd komt verklaren: »ik hen atheïst, of wat dan
ook, en ik hecht dus niets aan den eed, of weiger hem
te doen", dan kan of mag het antwoord geen ander
zijn dan ditik wil en kan u niet dwingen uwe overtuiging
te veranderen; maar gij onttrekt uzelven daarmede aan de
gemeenschap en maakt het mij, staat, onmogelijk mij te
bedienen hetzij van uw getuigenis, hetzij van uw ambt."
Het spatieeren van het woord „ongevraagd"
is van ons. Daarop komt het aan, om de
onhoudbaarheid dezer redeneering te doen
voelen. Onhoudbaar is zij reeds krachtens onze
grondwet, welke kortweg, zonder voorbehoud
zegt: „ieder Nederlander is tot elke landsbe
diening benoembaar." Wil men echter aan de
verdedigers van den eed de kans uitermate,
meer dan billijk is, schoon maken,
dan geve men een oogenblik toe, dat de staat
het recht heeft het afleggen van een ambtseed
als voorwaarde voor de aanvaarding van staats
betrekkingen te stellen en dus hen uit te
sluiten, welke op grond hunner overtuiging
dien eed weigeren. Maar hoe dan met al die
betrekkingen waartoe men geroepen kan wor
den, hetzij „ongevraagd," hetzij krachtens een
onvervreemdbaar recht? Hoe met afgevaar
digden in vertegenwoordigende lichamen, die
niet door den staat, maar door de burgers, naar
eigen convenientie, gekozen worden hoe met
voogden, curators, bewindvoerders, welke allen
Eed- en Staatsgeknutsel. 's Gravenhage, Gebr. Be-
linfante.
stak haar hand uit waarin Mary de hare legde.
Na de oude mevrouw een hand gegeven te hebben
die eigenlijk te slaperig was om iets te zeggen
en dadelijk de oogen weer sloot zei Mylady
een paar vriendelijke woorden het speet haar zoo
van dat ongeluk en zij verlangde den kleinen pa
tient te zien en hoopte dat majoor Layne en zijne
vrouw toch niet zouden denken dat sir Geoffrey
iets had kunnen doen om het ongeval te voorko
men. Mary ging met haar naar hoven. Lady
Chavasse moest getroffen worden door den ver
beterden toestand van het huis, dat nu geheel voor
welgestelde lieden was ingericht en door de net
heid der kleine huishouding.
Het kind lag te slapen en Betsy zat naast hem
te naaien. Het meisje bekende dat zij hem nu en
dan toegestaan had om weg te loopen om even
naar den pauw te zien. Lady Chavasse wilde niet
dat men hem zou wekken, zij bukte zich en kuste
hem voorzichtig op den wang en sprak fluisterend
met Mary. Het was alsof heider omgang in 't geheel
niet afgebroken was geweest, alsof er geen pijnlijk
tijdperk, waarin hare belangen tegenover elkander
hadden gestaan, tusschenbeiden was gekomen.
»Ik hoor dat gij zoo geërfd hebt juffrouw
Layne" zei zij eer zij afscheid nam in den gang
want ook dat had Hester haar verteld.
»Ja ik heb veel geld gekregen" zei Mary.
»Ik ben blij dit te hoorenzeer big" fluis
terde zij Mary met nadruk toe en deed die woorden
vergezeld gaan van een handdruk.
Mijnheer Duff ham stond aa« de deur en zag
de staat met zijn eiseh tot den eed vervolgt en
ten aanzien van wie hij dus wel degelijk „een
onderzoek beveelt naar hun individueele geloofs
of ongeloofs-overtuiging
Geheel valt de leer echter in duigen, wan
neer men haar toe wil passen op getuigen voor
het gerecht. Bij hen is van vrijen wil, van
„ongevraagde" eeds-weigering geen sprake.
Zij worden geroepen tegen hnn wil en tot
den eed gedwongen. „Meent ge, vraagt
mr. Levy aan dr. Van Leeuwen, dat het bij het
eedsconflict zoo zoetsappig toegaat Gij schijnt u
voor te stellen dat de rechter hen, die getuigenis
af te leggen hebben, goedgunstiglijk tot eedsafleg
ging uitnoodigt, om, voor 't geval zij weigeren
mochten, hen met vriendelijk handgebaar voor de
genomen moeite der comparitie te bedanken. In
de werkelijkheid gaat het eeuigszins anders toe.
De staat zegt niet: „mijn vriend, ge zijt wel
is waar tot getuigen bereid, doch hebt bezwaar
tegen den eed. Heb dank voor de genomen
moeite, doch uwe overtuiging maakt het mij,
staat, onmogelijk mij te bedienen van uwe ge
tuigenis." Zoo huiselijk, lieftallig en gezel
lig laat de staat zich niet uit. De staat beboet,
gijzelt, zet gevangen, uithoofde van eedsweige
ring. De staat veroorlooft zich die vrijheids-
berooving, zoo noodig, voor den tijd van een
jaar. Aldus handelt de staat der Nederlan
den, die aan ieder het grond'wettelijk recht
heeft toegekend, zijne godsdienstige meeningen
te belijden met volkomen vrijheid."
Dat de staat aldus, in strijd met grondwet
en recht, te werk gaat, ondervindt de heer
Reyers, tot zijne schade. In zijne zaak zal de
rechter morgen uitspraak doen, nadat hij ver
dedigd zal zijn door mr. Levy, denzelfden
bekwamen en welsprekenden rechtsgeleerde,
wien wij, naast zoovele andere werken van
blijvende waarde, ook de brochure Eeds- en
Staatsgeknu/sel verschuldigd zijn. Met belang
stelling wordt de uitspraak te gemoet gezien,
ofschoon zij niets af- noch toe kan doen aan
de eedsquaestie zelf. Die blijft bestaan, onaf
hankelijk van rechters, van geweld of van
ontduiking. Telkens wanneer men haar op
't eene punt onderdrukt, op 't andere ontvlucht
zal hebben, zal zij op eene andere plek weer
te voorschijn komen. Zoo lang, tot dat men
haar zal hebben opgelost.
In de heden gehouden zitting van den gemeen
teraad van Ylissingen werd medegedeeld dat de
plaatselijke commissie voor de in 1883 te Am
sterdam te houden internationale koloniale ten
toonstelling is samengesteld nit de heeren A.
Smit, burgemeester, als voorzitter, Jos. van Raalte,
J. Verkuyl Quakkelaar, M. Pot en W. C. van
Duuren Dutilh, als leden.
met veibazing dat Mylady bij mevrouw Layne uit
kwam. Zoodra zij hem zag stak zij de straat over
en ging binnen, terwijl Duff ham de deur der zit
kamer opende. Zij begon over het ongeluk met
het jongentje van majoor Layne te spreken; hoe
jammer het was, maar zij hoopte dat hij spoedig
beter zon zijn. De oude Duffbam zei dat bij het
ook hoopte en het wel dacht.
Mevrouw Layne schijnt zeer oud geworden
te zijn", vervolgde Lady Chavasse, »Zij was van
middag zoo slaperig en scheen mij niet te her
kennen."
»Oude lui zijn wel eens meer slaperig na
den eten," merkte de dokter aan.
Daarop volgde een pauze. Mylady was (zooals
Duff ham in zijn dagboek zegt) hijzonder verstrooid,
alsof zij meer in zichzelve dan tegen hem sprak.
Hij wist niets anders te zeggen en vroeg dus naar
de gezondheid van Lady Rachel. Dat wekte haar
in eens op.
Zij is niet sterk. Zij is niet sterk. Daar
ben ik zeker van."
»Zij schijnt toch niet veel te niankeeren,
naar ik merk," hernam Duff ham, die al zoo dik
wijls ditzelfde had hooren zeggen. »Zij heeft
nooit geneeskundige hulp noodig."
»Dat kan mij niet schelen: maar zij is niet
sterk. Er zijn geen kinderen", vervolgde zij fluis
terend en met een soort van wanhopigen, smee
kenden' blik.
»Neen."
»Bjjna vijf jaar getrouwd en nog geen voor-
Op voorstel van de commissie voor het lager
onderwijs is besloten bet standaard-traktement
der (hulp) onderwijzers aan de school E (hoofd de
heer Stuart) op 800 te brengen, aangezien op
eene jaarwedde van f 550, waarvoor herhaaldelijk
sollicitanten zijn opgeroepen, niemand zich aan
meldt.
Burg. en weth. werden gemachtigd eene veran
dering te brengen in de met het polderbestuur
van Walcheren gesloten overeenkomst in zake
den aanleg van een spuiboezem.
Na mededeeling van burg. en wetb. dat bij
onderbandsche inschrijving door den beer A.
Loois voor bet verkoophuis f 1707 is geboden,
(bij publieke verkooping zou er ƒ1411 ten bate
van de stad gekomen zijn) wordt, op voorstel
van bet dag. bestuur, besloten het voor die som
te gunnen.
Naar wij vernemen zijn, bij gelegenheid der reis
van Z. M. den koning met het stoomschip De
Valk de volgende onderscheidingen toegekend.
De kommandant kapitein ter zee J. W. Binkes, is
benoemd tot kommandeur der orde van den Gou
den Leeuw van Nassaude officieren met kapi-
teinsrang, luit. ter zee le klasse, le officier, jhr. H.
M. van der Wijck en officier van gezondheid 1"
klasse G. J. van Stockum, tot officieren der orde
van de Eikenkroontot ridders der laatstgenoemde
orde de overige officieren, zijnde de luits. t z. 2e
kl. J. H. L. J. baron Sweerts de Landas Wijborgh,
G. A. de Brauw en H. Backer, officier van ad-
min. 2e kl. D. A. van der Laan, officier-machinist
2e kl. A. J. over de Linden en le luit. der mari
niers G. C. Mirandolle.
Voor de bemanning is eene aanzienlijke som
gelds van wege Z. M. beschikbaar gesteld.
Wjj voldoen gaarne aan bet ons gedaan verzoek
om mede te deelen, dat de vervanging van den
heer Stasse, gezagvoerder in dienst der stoom-
vaartari Zeelanddoor zijn ambtgenoot, den heer
Kromwijk, bij het loodsen van Z. M. stoomschip
De Valk op de reis van Londen naar Vlissingen,
alleen het gevolg is geweest van de bespoedigde
terugreis des konings, waardoor de heer Stasse zich
op het oogenblik van het vertrek des konings
uit Queenboro te Vlissingen bevond.
Niemand, die met bet gezagvoerderspersoneel
der mü Zeeland bekend is, zal dan ook iets anders
hebben kunnen vermoeden.
*St. Maartensdijk, 2 Mei. Ten gevolge der
vernietiging door gedeputeerde staten van de
voordracht voor dijkgraaf, vergaderden ingelanden
van bet waterschap St. Maartensdijk heden, om eene
nieuwe voordracht op te maken. Op deze voor
dracht werden echter weer dezelfde personen in
dezelfde volgorde geplaatst, nl. de heeren N. Pol
derman, M. D. Hage en A. Oudesluijs.
De heer 's Jacob, eenige maanden geleden be
noemd tot commissaris des konings in de provincie
Utrecht, heeft den le" dezer die betrekking aan
vaard.
uitzicht op een kind. Geen vooruitzicht, mijnheer
Duff ham."
»Ik kan het niet helpen, mevrouw."
Niemand kan het helpen. Maar het is
toch vreeselijk ongelukkig. Het is het begin van
een groot verdriet in mijn leven. Naarmate de
weken, de maanden, de jaren voorbij gaan, ja
de jaren mijnheer Duffham en geen hoop brengen,
begint mijn opgewektheid mij te begeven. Teleur
gestelde hoop maakt ziek."
»Dat is waar."
»Het was mijn grootste wensch op la teren
leeftijd", vervolgde zij, te opgewonden om te
zwijgen, »en het komt maar niet. Ik zou wel
eens willen weten wat moeielijker te dragen valt;
een zware ramp die verpletterend neerkomt, of
een vurige wensch, die steeds onvervuld blijft
Dat verlangen, die voortdurende teleurstelling is
erger voor mij dan een nachtmerrie."
Toen Arthur Layne beter was, bracht hij met
Betsy een dag op de hoeve dooi' om den pauw
te zien. De dames waren heel lief voor hem
zij bewonderden zijne goede manieren en flinke
houding. Sir Geoffrey kegelde met hem op de
laan; die kegels waren van hem geweest toen
bij een kind was en sedert steeds weggeborgen
geweest. Hij zei aan Betsy dat zij die kegels
mee mocht nemen voor den jongeheer Layne j
Sir Geoffrey deed hem die present.
Daarna werd het verkeer wederom gestaakt