N°. 90 aargang. 1882. Maandag 17 April. Middelburg 15 April. FEUILLETON. SCHULD EN BOETE, Gemeenteraad van Goes. OEGrSEL COURANT. Men schrijft ons uit Den Haag Het zou mij verwonderen, wanneer Z. M. onze koning dezer dagen ten opzichte zijner trouwe onderdanen en beminde stadgenooten, de bewoners zijner goede stad Den Hage, bijzonder vriendelijk geluimd was. Veronderstel eens dat een gewoon par ticulier, die besloten had het woonhuis zijner ouders, met de daarbij behoorende tuin en gebou wen, van de hand te doen, van zijn buren en vrienden het schriftelijk verzoek kreeg om dat te laten, terwille van den eerbied aan de nagedach tenis der overledenen verschuldigd. Zou het te verwonderen zijn indien hij, met eene uitdrukking van wrevel over de onkieschheid der bemoeiallen, hen verzocht zich met zijne zaken niet in te laten Het is eene dwaasheid, wanneer adressanten in hun verzoekschrift beweren dat het spaleis" op den Kneuterdijk als »een architectonisch kunst werk" verdient in stand gehouden te worden. Niemand heeft in het onaanzienlijke, onder den vorigen kroonprins nog door eene stijve marquise ontsierde gebouw, dat op den hoek van een steegje de bocht vult welke den Kneuterdijk met het Lange Voorhout verbindt, ooit een monumentvan bouwkunst bewonderd. Het is een deftig heeren huis, dat door zijne ouderwetschheid, even als alles waar de tijd zijn zegel op drukt, zeker karakter verkregen heeft. Men is gewoon het daar te zien men kan de deftige buurt, in het oudste deel der residentie, zich moeilijk anders voorstellen, en daarom heet het heiligschennis er de hand aan te slaan. Ziedaar, in sober earnest, alles wat er, uit het oogpunt der architectuur, tegen zijn vervan ging door »een blok moderne huizen" aan te voeren is. Daar staat tegenover, dat door het aanleggen der straten en pleinen, waar die moderne huizen zouden verrijzen, een van de grootste wanstaltig heden zou verdwijnen, welke onze stad ontsieren. Het koninklijk paleis in 't Noordeinde is een stijf en zeer eenvoudig, maar net en vriendelijk gebouw, dat in zijn uiterlijk niets koninklijks bezit. Het zou echter een indruk, zoo niet van majesteit, dan toch van comfortabele deftigheid kunnen maken wanneer het een front bezat. Zoo als nu in eene straat gelegen, door burgerhuizen geflankeerd, wordt het in zijn eenvoud nog be lachelijk gemaakt door het pseudo-gothische met selwerk, dat Willem II er tegenover heeft doen zetten. Het ruiterbeeld van den Zwijger, dat ofschoon geen oorspronkelijk kunstgewrocht, niet temin als decoratief monument waarde bezit en op een plein een goed figuur zou maken, geeft, op dien grilligen achtergrond, den indruk alsof het altijd nog maar «uit den weg gezet" is en steeds eene geschikte plaats wacht om zich in zijn vollen luister te vertoonen. 6 door Johnny Ludlow. EERSTE DEEL. Na verloop van een maand keerden zij naar huis terugen daar merkte Mary dat zij haar ondergeschikten rang moest behouden en nooit weer verheven worden tot hetgeen zij geweest was. Lady Chavasse was haar nieuw speelgoed moede en liet haar aan haar lot over. Behalve dat j uffrouw Layne in de tuinkamer zat en daar hare maaltijden gebruikte, had zij niet veel boven Pieker of de andere meiden voorja Pieker zat zelfs ook wel eens in de tuinkamer, als zij kant of iets anders voor mevrouw te herstellen had. Geoffrey betreurde in zijn hart die veranderde be handeling, hij vond het onheusch en onrechtvaar dig en om dit goed te maken kwam hij zelf heel veel bij haar. Zoo stonden de zaken toen Lady Chavasse opge roepen werd om naar Bath te komen, wijl haar zuster, Lady Derreston ziek was. Sir Geoffrey bracht haar daarheen. Pieker werd meegenomen, juffrouw Layne niet. In het kleine huishouden van de gravin, zou Mary, die toch niet geheel bjj de dienstboden kon gerekend worden, last Het besef dier wanstaltigheid en de wensch om haar, zoo mogelijk, weg te kunnen nemen, zijn ons Hagenaars als met den paplepel ingegeven. Tot mijn verbazing verdedigt men echter in de laatste dagen, onder den indruk der heerschende vrees voor «sloopers", zelfs die gothische tooneeldecoratie met haar toebehooren. Dien dwazen gril zal ik niet bestrijden en het met ieder Hagenaar voor uitgemaakt houden dat goede smaak en gezond verstand gelijkelijk het vrij maken van het front van het paleis in 't Noordeincle en het plaatsen van het gedenkteeken voor den »vader des vaderlands in eene zijner waardige omgevingwenschelijk doen zijn. Oordeel dus over onze ingenomenheid toen wij vernamen dat onze wensch vervuld zou worden, en over onzen spijt toen wij de vervulling onzer hoop weer bijna even spoedig in gevaar gebracht zagen. Want het spreekt van zelf, dat wanneer het »paleis" van den kroonprins moet blijven staan, cle te verkrijgen ruimte een slop en als bouwgrond waardeloos wordt; zoodat het verzoek om 's konings plannen in dien zin te wijzigen, gelijk staat met eene bede om er geheel van af te zien. Niet gelukkig zijn de adressanten in hun betoog betreffende de historische waarde van het met slooping bedreigde gebouw. Het is, met zijn dooi en door prozaïsch verledendat alleen uit verhu ring, verkooping, vererving en verhuizing bestaat, een sprekend bewijs van het gebrek aan histori sche «stamsloten" in ons land, welks republikein- sche grond voor de teelt van erfelijke adellijke geslachten zoo weinig gunstig is geweest. Het is waar dat de raadpensionaris Cats het eenige jaren bewoonde en de familie Yan Wassenaer- Obdam het omtrent anderhalve eeuw bezeten heeft, tot dat eene dochter uit dat geslacht het bij haar huwelijk aan koning Willem I overdeed. Maar tot dusver was het niet bekend, dat de naam der Yan Wassenaers voor de geschiedenis van Nederland van zoodanige beteekenis was, dat hunne woning als eene «heilige erve" geëer biedigd moest worden. De hoofdzaak echter, zeggen de adressanten, is dat Willem II, als kroonprins en als koning, «bij voor keur in het paleis vertoefde, het vergrootte en uitbreidde en het met zijne beroemde kunstschat ten verrijkte." Deze herinnering aan de schilderijen galerij van zijn kunstlievenden vader kan onzen koning bezwaarlijk aangenaam zijn. Ieder weet dat deze collectie, welke destijds inderdaad een van de kostbaarsten der wereld was en op dit oogenblik misschien het dubbele der toen geschatte waarde bezitten zou, na den dood van Willem II onder den hamer is moeten komen, teneinde de rekeningen der schuldeischers van den met konink lijke onbezorgdheid over zijne financien beschikken- den vorst te kunnen betalen. En wat het «gelief koosde verblijf" van Willem II betreft, herinnere men zich dat de koning in zijn laatste levensjaren liefst te Tilburg vertoefde, waar hij ook gestorven is. Op den keper beschouwd, blijft er dus van het veroorzaakt hebbenen Mylady zei dat zij het zich maar zoo aangenaam mogelijk thuis moest maken en liet haar een hoop naaiwerk achter. Toen sir Geoffrey zijn moeder te Bath gebracht had ging hij naar Londen, bleef, daar een week en kwam toen op de hoeve. Na een paar weken keerde hij naar Bath terug om zijne moeder af te halen. En zoo begon de winter. Al wat er nu verder te vertellen is, heb ik overgenomen uit dagboeken van Duff ham en anderen; maar voor het gemak doe ik maar alsof het mijne eigen woor den zijn, in plaats van letterlijk over te schrijven. Het werd vroeg voorjaar. Reeds voor het einde van Februari begonnen de boomen een groen waas te vertoonen. Gedurende de geheele maand was het zacht weer geweestmaar de menschen zeiden, het was te warm voor den tijd van het jaar en zij en de boomen zouden het later moeten-be zuren. Er kwamen vele zieken en onder anderen ook Duff ham zelf. Hij kreeg een longontsteking en zijn broeder Lukas, die elders deelgenoot was in een geneeskundige firma, kwam voor een paar weken naar Dykely om de patiënten waar te nemen. Lukas was een rondborstig man, van omstreeks veertig jaar, met stekelig haar, maar een goed hart. Den middag nadat hij aangekomen was ver scheen er een klant in den winkel. Het was mevrouw Laynemaar die waarnemende dokter kende haar niet. Mevrouw Layne had er nooit als betoog der adressanten niets anders over dan het beroep op den eerbied van onzen koning voor de nagedachtenis van zijn vader. Ik laat nu daar of die nagedachtenis inderdaad het best geerbie- digd zou worden door het bewaren van het on aanzienlijke en onbelangrijke huis, waar Willem II van tijd tot tijd gewoond heeft. Ik vraag alleen of het kiesch is, in een prabliek, gemeenschappelijk geschrift, een zoon te herinneren aan eene ver plichting welke, indien ze al bestaat, behoort tot het gebied der meest afgezonderde en persoonlijke gevoelens De afscheiding tusschen het openbaar en het bijzonder leven van vorstelijke personen is eene moeilijk waar te nemen lijn, welke licht, ook onwillekeurig, overschreden wordt. Heb ik het in hetgeen voorafgaat gedaan, het is zonder kwade bedoeling geweest en alleen omdat de adressanten er oorzaak toe gegeven hebben. Tot eene afdwa ling op het particulier leven van onzen tegen- woordigen kroonprins zou het treurig uiteinde van zijn dezer dagen overleden adjudant en dienst- doenden hofmaarschalk, kolonel Van Goens, licht aanleiding kunnen geven. Ik wil mij daarvan ont houden, doch geloof de bescheidenheid niet te kort te doen, wanneer ik de vrees uitspreek dat dit overlijden op de reeds zoo gedrukte gemoeds stemming van den prins weder geen gunstigen invloed zal uitoefenen. De prins had zich het kersenlijden van zijn adjudant, die tevens zijn vertrouwde vriend en raadsman was, zeer aange trokken. Van Goens was, te midden onzer hof kringen, eene zeer eigenaardige figuur. Uit een deftig burgerlijk, doch niet-adellijk geslacht ge sproten, als zeeofficier behoorende tot de weten schappelijk élite van zijn korps, beantwoordde hij zeer weinig aan het type, dat men gewoon is voor een «hofman" aan te nemen. Toch wist hij, met den tact en de menschenkennis, die vele zeeoffi cieren in hun omgang met de menschen en de elementen verkrijgen, zich te midden der klippen en maalstroomen van het hofleven met gemak te bewegen, zonder van zijne waardigheid als militair en als geleerde iets in te boeten. Daardoor was hij in staat den kroonprins, in de délicate ver houdingen waarin deze zich geplaatst ziet, gewich tige diensten te bewijzen. Voor zoo ver het mogelijk is, op het karakter van den troonop volger eenigen invloed uit te oefenen, was Yan Goens de man om dien invloed te bezitten en in gunstigen zin aan te wenden. Zijn heengaan laat, ook in dit opzicht, eene leemte welke niet aan gevuld kan worden. Zoo laten de treurige gedachten ons niet met vrede, zelfs te midden der heerlijk herlevende natuur, in de schoone lente welke ons ditmaal geschonken wordt. Wat heeft ons Bosch geleden, nu bijna al de in den October-storm gevallen stammen eindelijk opgeruimd zijnDe minister van financien heeft zich op de klachten van den gemeenteraad^ over het verkeerd beheer van het Bosch, naar behooren verdedigd. «Voor de luttele duizend gulden, daar komt 's ministers antwoord een dame -uitgezien en hij hield er haar ook niet voorhij dacht een fatsoenlijke burgervrouw voor te hebben, want zij had maar gauw een ouden mantel omgeslagen over haar ochtendjapon. Zij betuigde haar leedwezen dat zij mijnheer Duff ham niet kon spreken, maar begon terstond zijn broer te raadplegen. Zij hield het voor uitgemaakt dat hij haar kende en sprak dienovereenkomstig. Haar dochter, die zij steeds Mary noemde en niet anders, was in den laatsten tijd aan het sukkelenzij kon maar niet begrijpen wat er aan scheelde, behalve dat het buitengewoon warme voorjaarsweer er de oorzaak van was. Zij werd hoe langer hoe magerder en zwakkerhare wangen waren bleek, en in hare oogen scheen geen leven meer te zijnzij was erg neêrsiachtig en bleef toch volhouden dat het «niets" was. Lady Cha vasse, die gisteren teruggekomen was uit Londen, waar zij met haar zoon een paar weken had doorgebracht en waar zij hem achtergelaten had, was zoo getroffen door die verandering in Mary, die bij haar in dienst was, voegde mevrouw Layne er bij, dat zij erop aangedrongen had dat mijnheer Duffham geraadpleegd zou worden, op dat hij haar iets versterkends kon voorschrijven. En daarom was Mary dien middag bij haar moeder gekomen. Mijnheer Lukas Duffham luisterde naar dit alles, maar ten halve. Hij dacht ook dat het warme weel de oorzaak zou zijnmaar ondertusschen nam hij Mary mee naar de spreekkamer en ondervroeg' haar kjj voelde haar de pols, bekeek haar tong, klopte op neer, die gij Haagsche heeren jaarlijks voor het onderhoud van uw Bosch betaalt, voert gij een wat hoogen toon. Zorgt echter ten minste dat uw toon juist zij en keurt niet in 't blinde af wat door den bekwamen Zocher, uit Haarlem, aangeraden en, blijkens het gunstig gevolg waar mede hij reeds in het Bosch werkzaam is ge weest, op goede gronden aangeraden wordt." Ik mag lijden dat de minister gelijk heeft en het Bosch werkelijk aan goede handen toever trouwd is. Dat toch is een schat, waar ik meer aan hecht dan aan al onze «paleizen". De natuur heeft ons Hagenaars mild bedeeld. Hoe menigeen heeft dezer dagen weder niet in gedachten ge zongen God zij dank 'k Mag ademhalen Aan uw koel verkwikkend strand, Blanke duinen, groene dalen, Waar ik speelde aan moeders hand 1 Zijn dat geen lieve, schilderachtige regels? Ze zijn uit Maryke van Scheveningm, de Hollandsche operette van dr H. ter Haar (muziek van J. A. Coldewey), welke door de officieren-vereeniging te Den Helder opgevoerd is en die ik in ons «Haagje" hoop te zien verschijnen, wanneer men van vertaalde Duitsche kluchten en oorspronke lijke Fransche potsenmakerijen eens verzadigd mocht wezen. Nog een drietal coupletten uit een koor van Scheveningsche meisjes moge het mij vergund zijn, al werden ze ook reeds elders gedrukt, hier af te schrijven. Ze geven eene photo- graphie te zien, waar levende Haagsche groepen voor geposeerd hebben en waar de tintelende zon op gespeeld heeft. Groote heeren, Fijn van kleeren, Zweven hier te allen stond, Als de vlinders in den zomer, Duinen door en hossehen rond. Wat ze pronken, Wat ze lonken, Wat ze gluren om zich heen Van die jonkers Van die pronkers Och, behaagt er ons niet een. Visscherszonen Rood van koonen Rond van hart en rap van hand Zulk een man is ons begeeren, W(j zijn kinderen van het strand! Zitting van Vrijdag 14 April. Voorzitter mr. De Witt Hamer. Tegenwoordig 8 leden. Afwezig met kennisgeving dr. Callenfels, B. van Asperen Vervenne, W. L. Kakebeeke en J. Steketee. De vaststelling van het kohier voor den hoof- delijken omslag over 1882, wordt aan de orde gesteld. De heer Massee verklaart zich niet met de vaststelling te kunnen vereenigen, op grond van verkeerde toepassing der verordening op de heffing. haar op de borst en al die soort van dingen waarop dokters hun patiënten onthalen en deed haar allerlei vragen wel vijf en twintig, ter wijl hij misschien met vijf had kunnen volstaan. Het einde van dit alles was, dat Mary Layne in zwijm viel. «Wat ter wereld zou haar toch schelen?" riep de verschrikte moeder uit, toen zij haar weer bijgebracht hadden. Mijnheer Lukas ging met mevrouw Layne terug naar den winkel, sloot de deur en zei haar wat hij dacht dat het was. Dit deed de oude vrouw zóo ontstellen dat zij tegen de toonbank tuimelde en de weegschalen omstiet. «Hoe durft gij zoo iets te zeggen, mijnheer?" «Maar ik ben er zeker van." «De Hemel zij mij genadigstamelde zij ontsteld. «Het ergste waarvoor ik vreesde was tering. Daar is een mijner zusters aan gestorven." «Waar zal ik de medicijnen heen zenden vroeg de dokter. «Waar gij wilt. Hier over als gij wilt," ver volgde mevrouw Layne in haar verbijstering. «Zeker. Waar? Aan den overkant van de straat «Ja, aan mijn huis. Kent gij mij dan niet? Ik ben de weduwe van den gewezen compagnon van uw broeder. Van dit ongelukkige kind hield hij het meest; zij is eerst negentien jaar, veel jonger dan de anderen." «Mevrouw Layne dacht Lukas met verba zing, «ikwilde dat ik dat geweten had; dan zou

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 5