N° 90. 125e Jaargang. 1882. Maandag 17 April. Hoe men zich de Toe komst voorstelt. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels/" 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. Middelburg 15 April. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz. Wij hebben in ons opstel van gisteren reeds kortelijk aangestipt welke toekomst de heer Schuurbeqne Boeye in zijne brochure De open bare school of de school met den bijbel als de meest wenschelijke voor ons schoolwezen beschouwt. Ziehier zijne eigen woorden (bl, 91—94). «Vooral bij een volk waarin verschillende godsdienstige gezindten bestaan en aan deze niet slechts volkomen vrij heid, maar gelijke bescherming is toegekend, moge al in buitengewone toestanden, zooals in 't begin dezer eeuw bestonden, eene staatsschool voor het ganscbe volk knnnen worden gedecreteerd, op den dtn.r is zij onhoudbaar »De schoolwet van 1878 en de grondwettelijke bepaling waarop zij rust, zijn in dubbel opzicht verwerpelijk. Voor eerst omdat zij de staatsschool zoo algemeen en uitsluitend mogelijk makenten andere omdat de school, die zij verordenen, neutraal, d. i. godsdienstloos is «Onder de tegenwoordige wetgeving is daaraan niets te veranderen en er schiet aan hen, die op godsdienst prijs stellen, niets over dan inspanning van alle krachten, om op de bijzondere school in die hehoefte te voorzien. In dien zij evenwel volharden, indien blijkt dat in de natie nog godsdienstig leven is, dan is het te verwachten dat eenmaal de oogen zullen opengaan en weer de vrijzinnige begrippen zullen gelden, die nu zoo schromelijk verkracht worden." Wat het middel betreft om, ook tegenover armen en beboeftigen, de toepassing mogelijk te maken dier „vrijzinnige begrippen," waar door ieder kind op school een godsdienstig onderwijs ontvangen zal zoo als zijne ouders het verlangen, daartoe slaat de heer Boeye het ten onrechte dood en begraven gewaande, restitutie-stelsel voor. Om deze denkbeelden in bijzonderheden te doen kennen, zouden wij meer aanhalingen moeten doen dan onze ruimte toelaat. Om ze te bestrijden zou het geheele onderwijs-debat van vóór 1878 heropend moeten worden, hetgeen onze bedoeling niet kan zijn. Wij bepalen ons hier tot het aanvoeren van eenige herinneringen en stellingen, teneinde het beginsel der openbare school, zooals die zich uit het verleden ont wikkeld heeft, tegenover den door den heer Boeye aanbevolen terugkeer tot de onthouding van alle staats-bemoeiing te stellen. Yóor 1795, hebben wij gezien, werd het volksonderwijs overgelaten aan kerk en parti culieren, maar door beide verwaarloosd. Na eenige voorafgegane vruclitelooze pogingen werd in 1806 die Nederlandsche openbare school gesticht, wier Christelijk en godsdienstig karak ter, met eerbiediging van de leeringen der ver schillende gezindten, bij hare oprichting zoo boven allen twijfel verheven was, dat zij nn nog, door hen die een waarlijk godsdienstig volksonderwijs verlangen, woTdt voorgesteld als het ideaal waarmede zij volkomen tevreden gesteld zonden worden. Nauwelijks was die school echter in het leven geroepen, of de twee voornaamste Chris telijke gezindten keerden zich van haar af. De Ned. Hervormde, omdat het leerstellig onder richt in den godsdienst op de school verboden was en zij met „louter zedeknndige leeringen en opwekkingen" geen vrede had. De Room- sche, omdat zij in het voorschrift aan de onderwijzers om zich van leerstellig onderricht te onthouden, een vergunning zag om wèl ander godsdienstig onderwijs te geven en zij van de openbare school alle godsdienstonderwijs, dat niet in h a a r zin viel, geweerd wilde hebben. Onder de aanvallen dezer onverzoenlijke tegenstanders heeft de school van 1806 gedu rende' eene halve eeuw een steeds bedreigd leven geleid. Ilare geschiedenis is een aaneen schakeling van maatregelen en bepalingen, om te zorgen nu eens dat aan de eene partij vol doening gegeven en de godsdienstige opleiding der kinderen niet verwaarloosd werd; dan weder om te maken dat de andere partij niet te klagen bad en op de openbare school geen onderwijs gegeven werd waardoor de godsdien stige gevoelens van Roomsche kinderen ge kwetst konden worden. De grondwet van 1848 maakte het openbaar onderwijs, „met eerbiediging van ieders gods dienstige begrippen," tot een „voorwerp van de aanhoudende zorg der regeering." De schoolwet van '57 bestemde de openbare school tot „de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen en tot hunne opleiding in alle Christelijke en maatschappelijke deugden." Niettegenstaande de zegepraal, welke aldus het „Christendom boven geloofsverdeeldheid" in de vertegenwoordiging des volks behaald had, duurden de botsingen voort. Kort na de invoering der wet van '57 was een professor in de theologie genoodzaakt zijn ontslag als schoolopziener te nemen, dewijl hij het met een Joodschen rabbijn niet eens kon worden over de verplichtingen der onderwijzers, om aan de kinderen de beteekenis der Christelijke feesten duidelijk te maken, Toch zou de school van '57, verhaalt de heer Boeye, als opvolgster van die van 1806, geëindigd zijn met ingang te vinden, wanneer er niet een ander godsdienstig element voor den dag gekomen was, namelijk de mo derne theologie. Met deze kon niemand vrede hebben, want tegenover het dogma van geloof, dat aan alle andere gezindten gemeen was, stelde zij haar dogma der ontkenning. En daar nu het opmerkelijke geval zich voordeed, dat in ons zeer Christelijk en godsdienstig Nederland deze moderne theologie ingang vond, vooral bij den wetenschappelijken of geletterden stand, met name bij de predikanten en ook bij vele onderwijzers, zoo was het gevolg dat de openbare neutrale school, volgens de be wering barer tegenstanders, ontaardde in eene school, waar eene leer, strijdig met de begin selen van alle geloovige gezindten, verkon digd werd. Daarom is, volgens den heer Boeyede openbare school, na eene proef van 75 jaren, onmogelijk gebleken. Daarom moeten wij terug naar den tijd, toen het van de liefhebberij der particulieren afhing, of het volk onderwijs ontving, dan wel in onkunde opgroeide, De slechte gevolgen welke vóór honderd jaren van dat stelsel ondervonden werden, vreest de heer Boeye nu niet meer. De staat kan, door examens voor de toelating tot openbare inrich tingen en betrekkingen voor te schrijven, over het gehalte van het onderwijs blijven waken. De offervaardigheid en bereidwilligheid der par ticulieren zullen, onder de tegenwoordige or ganisatie van het bijzonder onderwijs en, voor zooveel de behoeftigen betreft, gesteund uit de openbare kas, altijd aan de beboetten van een voortreffelijk volksonderwijs blijven beant woorden. Wij kunnen deze goede verwachting onmo gelijk deelen. Examens zijn nog nooit in staat geweest op den duur den standaard van eenig onderwijs hoog te houden. Een tijd lang mogen de examinatoren, in de hoop tot verbetering te noodzaken, in hunne eischen volhardenna eenigen tijd bezwijken zij voor de algemeene klachten, of verliezen zij, te midden der mid delmatigheid die hen omringthet hooger peil uit het oog. Niet de examens beheerschen de algemeene ontwikkeling, maar omgekeerd. Evenmin kunnen wij aannemen dat sedert eene eeuw de menschheid zoozeer veranderd zou zijn, dat hetgeen vóór dien tijd in de han den van particulieren en vereenigingen in een erbarmelijken staat van verwaarloozing ver keerde, van nu af, aan diezelfde handen toe vertrouwd, op een standpunt van voortreffelijk heid gehandhaafd zal kunnen worden. Wij ontkennen geenszins de treffende blijken van offervaardigheid, welke door de vrienden der bijzondere scholen tot hare instandhouding worden geleverd. Maar wij zien toch ook genoeg hoeveel moeite en aansporing er voort durend noodig zijn om het zoo ver te bren gen wij hooren genoeg klagen over de ont houding van velen en de verpletterende lasten welke daardoor op weinigen gelegd wordt wij zijn genoeg getuigen van onverschilligheid en lauwheid, ook bij de tegenstanders v:m liet bij zonder onderwijs, om te vreezen dat wanneer de openbare school niet langer in stand gehou den werd en tot concurrentie bleef prikkelen, het volksonderwijs na eenige jaren terug zou zinken tot den ellendigen staat, waaruit het door „de hooge overheid dezer landen" een maal gered is. Ons voert de geschiedenis van de school- quaestie, ook zoo als zij ons door den heer Boeye voor oogen gesteld is, tot eene andere slotsom dan de zijne. Wij leeken zouden het over de volksschool tamelijk wel eens kunnen worden. Wel zouden wij niet ieder onzen zin kunnen krijgen, maar het dagelijksche leven leert ons genoeg, dat zonder geven en nemen niets te krijgen is, dat wij elkander allen noodig hebben en dat zonder wederzijdsch inschikken niemand bestaan kan. Zoo zouden wij er ook vrede mêe kunnen hebben, wanneer door bekwame en onberispelijke onderwijzers, aan onze kin deren, behalve de kundigheden van zuiver schoolschen aard, die deugden geleerd werden, welke wij, ook bij den warmsten geloofsijver, niet ontkennen kunnen dat aan alle men- schen, zonder onderscheid van godsdienst, eiger. kunnen zijn. Werden b. v. eerlijkheid, op rechtheid, gehoorzaamheid, orde, menschenliefde, barmhartigheid, den kinderen door leer en voorbeeld ingeprent, werd de natuur in hare wonderen en het leven in zijne verscheiden heid hun vertoond met den eerbied en de be scheidenheid, welke het majestueuze eischt en het ondoorgrondelijke tot plicht maakt, wij zouden er met een zucht desnoods, ons in kunnen schikken, wanneer dat in godsdien stig opzicht onvolledig onderwijs door onze eigen zorg en door het onderricht der godsdienst leeraren aangevuld moest worden. Zoodra komt er echter geen theologant bij, of onze eensgezindheid is verstoord. Hij heete bisschop of predikant, rabbijn of professor in de godgeleerdheid, modern dominé of evangelist, onmiddellijk wordt hij op dezelfde school, waar wij niets dan goeds ontdekken, een ketter gewaar, die ons noodzaakt er eene plaats des verderfs in te zien. Dat leert ons de geschiedenis der school- quaestie, onverschillig door wien wij haar be schreven zien. Daarom blijft onze slotsomde volksschool vrij van de kerk niet alleen, wat de heer Boeye beweert dat de tegenwoordige „Christelijk-na- tionale" scholen reeds zijn maar ook vrij van kerkelijke invloeden, wat hij niet zou willen beweren dat de bijzondere scholen zijn moeten. Het openbaar onderwijs in handen der regee ring, als de eenige macht welke boven kerke lijke invloeden verheven kan, en als vertegen woordigster aller richtingen, noodwendig moet zijn. En voorts, als noodzakelijk tegen wicht dier staatsmacht, de vrijheid van het bijzonder onderwijs ongeschonden, zooals onze grondwet haar schenkt. De Goesche Gt. bestrijdt ons gevoelen omtrent het al of niet wenschelijke der inwilliging van het verzoek der commissie voor de provinciale nij verheids-tentoonstelling te Goes, tot het bekomen van eene geldelijke ondersteuning uit de kas der provincie. Wij hebben die bestrijding verwacht. Daar het ons echter volstrekt niet te doen is om gelijk te hebben of te krijgen, maar wjj alleen gemeend hebben in 't algemeen belang onze zienswijze te moeten zeggen, laten wij het tegen-betoog der G. Ct. in zjjn waarde en brengen er geen nadere argumenten tegen in. Zelfs zouden wij over de zaak in 't geheel niet gesproken, maar de beschikking op het verzoek met vertrouwen aan de wijsheid der gedeputeerde staten overgelaten hebben, wanneer wij niet in het Nieuws van den Dag eene aanprijzing van het verzoek aangetroffen hadden. Yan toen af ge loofden wij ons verplicht te voorkomen, dat onder de redenen tot verleening der subsidie wellicht deze mocht worden aangevoerd, dat ook de pu blieke opinie haar billijkte. De kamer van koophandel en fabrieken alhier zal op Maandag den 17 dezer, des namiddags te 2\ uur precies, een openbare vergadering houden. In de heden in het polderhuis in de Abdij alhier gehouden gewone algemeene vergadering van het polderbestuur van Walcheren werd de begrooting voor het dienstjaar 1882 behandeld en vastgesteld op een bedrag van 302.799,63^ in ontvang en uitgaaf. De uitgaven voor de gewone werken worden geraamd op 132.082,85, verdeeld als volgt: Noord watering f 107.339,404, Oostwatering f 9073,20, Zuidwatering 8382,70 en Westwatering ƒ7287,54$; voor de buitengewone werken wordt f 41772,14 noodig geacht, te weten: 35238,14totregulari- satie van stormschaden en 6534 voor steenbe- storting aan de Oostwatering. De uitgaven voor de straat- en zandwegen zijn begroot op 8745,28. Yan de gewone werken zullen, volgens de raming, voor 129.812,85 worden aanbesteed en voor f 2270 in eigen beheer worden uitgevoerd. Het gewoon dijkgeschot is geraamd op 216.102,44 en bedraagt f 13,50 per hectare schotbaar en 5,30 per hectare vrijland. Met het oog op de behoefte aan de noodige fondsen, voornamelijk tot dekking van geleden stormschade, is besloten over 1882 een buitenge woon dijkgeschot te heffen van f 1, waarvan de opbrengst op 16907,67 wordt begroot. De betalingstermijnen zijn bepaald op 18 Mei, 1 Juli, 1 October en 20 December. Bovendien is op de begrooting gebracht eene som van 20.000 als le serie der geldleening van 200.000. De behandeling van een voorstel van bet dag. bestuur, om afwijzend te beschikken op een ver zoek van A. Wisse c. s. te Meliskerke, betrek kelijk den waterafvoer in den Meliskerkschen Poppendamschen sprink, werd op voorstel van den heer Snijders aangehouden. Ingewilligd werd een verzoek van burg. en weth. van Ylissingen tot verandering van de plaats voor den te maken boezem in de voormalige vesting gracht. Door den voorzitter werd mededeeling gedaan, dat hij van den minister van waterstaat bericht heeft ontvangen dat in het jaar 1882 de werken tot het wegnemen der doorzijpeling van zout water in de dijken van het havenkanaal naar Vlissingen niet zullen kunnen worden aangevangen, wijl geen gelden op de staatsbegrooting beschikbaar zijn. De minister heeft zich echter bereid verklaard die gelden op de begrooting voor 1883 voor te dragen. Ofschoon de voorzitter reeds in 1880 werd ge machtigd om met den minister een overeenkomst aan te gaan, waarbij de polder het onderhoud der werken voor hare rekening neemt, heeft de minister den wensch uitgedrukt dat de voorzitter daartoe nogmaals speciaal worde gemachtigd. Bedoelde machtiging werd dientengevolge opnieuw verleend. Onder mededeeling dat het bestuur de quaestie van verbetering der suatie in den polder beeft besproken, deed de voorzitter opmerken dat daarbij in de eerste plaats de vraag in aanmerking kwam, of en zoo ja op welke wijze de polder de beschik king heeft over de vesten in de gemeente Mid delburg. Wijl hieromtrent eenigen twijfel bestaat, wenschte bet dag. bestuur door de vergadering eene commissie van drie leden te doen benoemen tot het doen van een onderzoek naar den oorsprong en de verdere geschiedenis der jaarlijksche bijdrage van 700 voor suatie van het polderwater door die vesten en het mededeelen van hun gevoelen omtrent de rechten en verplichtingen des polders. Daartoe werden benoemd de heeren mrs. Van Berlekom, Borsius en Lambrechtsen. In verband met de besproken verbetering der suatie achtte het dag. bestuur het noodig inlich tingen in te winnen omtrent de gebreken die de suatie in den polder aankleven en wenschte het een onderzoek daarnaar op te dragen aan een deskundig ingenieur, die tevens een rapport en prse-advies zou uitbrengen over de beste middelen om daarin verbetering te brengen. Dit werd goedgevonden en besloten den heer De Bruijn, ingenieur te Vlissingen, daartoe uit te noodigen. In een volgend nommer geven wij het gewone verslag. Vlissingen, 15 April. Heden middag te 12 uren werd op eenvoudige wijze het lijk van wijlen onzen oud-burgemeester dr. J. W. Callenfels- ter' aarde besteld. De burgemeester en de leden van den raad,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 1