N° 89.
125e J&9 rgan g.
1882.
Zaterdag
15 April.
Hoe men Geschiedenis
schrijft.
FEUILLETON.
SCHULD EN BOETE,
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco' f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicilé G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Bellijn, Weenen, Zurich enz.
Middelburg1 14 April.
MIDDELBURGS» COURANT.
De strijd over de volksschool houdt nog niet
op en zal vermoedelijk nimmer ophouden, de
wijl hij door de onderling strijdige levens- en
wereldbeschouwing der menschen voortdurend
gevoed wordt. Schijnbaar mogen dezelfde ar
gumenten terugkomen; de vorm waarin ze te
pas worden gebracht verschilt, en ook hun
beteekenis en het doel waarmede men ze
bezigt, veranderen naarmate de omstandigheden
gewijzigd worden. Om deze reden blijft het
vraagstuk, schijnbaar uitgeput als bet is, steeds
nieuw en blijft bet noodig het ongeduld dei-
lezers nu en dan te trotseeren en hen opnieuw
ermede bezig te houden.
De schoolquaestie heeft een nieuwen ge
schiedschrijver, die tevens beslist partij kiest
in den strijd, gekregen in den heer jhr. mr.
M. J. Schuurbeque Boeye, oud-schoolopziener,
te Zierikzee. Uit zijn geschriftDe openbare
school of de school met den bijbel? (Utrecht,
C. van Bentum) willen wij eenige punten op
nemen, teneinde daaraan onze opmerkingen
vast te knoopen.
Reeds dadelijk stuiten wij, in het historisch
gedeelte van het geschrift, op eene voorstelling,
welke in strijd is met hetgeen vroegere ge
schiedschrijvers ons geleerd hebben.
Terecht op den voorgrond stellende dat men,
om over de schoolquaestie te kunnen oordeelen,
met het karakter van ons volk te rade gaan
en inzonderheid de geschiedenis van ons school
wezen kennen moet, begint de heer Boeye met
een overzicht dier geschiedenis te geven.
Daarin lezen wij (bl. 5)
"Ons lager schoolonderwijs was, tot tegen het einde der
vorige eeuw, uitsluitend in handen óf van de in dien tijd
nog zeer nauw verbonden kerkelijke of burgerlijke
gtmeenten, of van particulieren. De laatsten echter alleen
in 9teden of grootere plaatsen.
"Dat onder de toenmalige scholen en kele (wij spa
tieeren) goede waren, kan blijken, zoo uit de a 1 g e m e e n e
(id.) ontwikkeling, als uit het voldoend getal personen die
geschikt, soms uitnemend geschikt waren voor de velerlei
betrekkingen, beroepeu en bedrijven van het maatschappe
lijk leven, en die noodwendig hunne eerste opleiding in de
lagere school ontvangen hadden.
"In dezen over 't geheel gunstigen toestand kwam
evenwel op 't laatst der vorige eeuw eene groote
verandering.
«Door de revolutie van 1795 en de daarop volgende
onlusten en beroeringen werd ons vaderland dermate
geteisterd, dat het binnen een tiental jaren
door Johnny Ludlow.
EERSTE DEEL.
Mary zag rond. Zij vond het een allerliefste
kamer. Er lag een oud smirnaarsch tapijt en er
stonden verschoten roode stoelen, op de tafel lag
een verschoten kleed en al de meubels waren oud,
maar het zachte licht was haar zeer aangenaam
na die schelle Julizon. Mary stond daar en vroeg
zich af wat zij zou moeten doen en durfde niet
op een van de oude roode stoelen te gaan zitten. De
hoeve was de hoeve en Mylady was Mylady en
dat was alles boven de sfeer waarin zij groot ge
bracht was. Zij had een nieuwe lila neteldoeken
japonnetje aan, eenvoudig en frisch, en een lila
lintje in haar glanzig zwart haar en zij zag er
allerliefst en zeer fatsoenlijk uit. Zij stond achter
de tafel toen sir Geoffrey door de glazendeur bin
nen kwam, met zijn dun zomerjasje opengeslagen
en een pak papieren zakjes met zaden in de hand.
In het eerst keek hij verbaasdhij herkende haar
niet.
»0, neem mij niet kwalijk riep hij uit,
ferwijl zijn gelaat ophelderde en hij zijn stroohoed
(als boven) van een hoogen trap van bloei tot een diepen
staat van ellende geraakte. Ons volk daalde èn in ver
standelijk èn in zedelijk èn in stoffelijk opzicht tot een
zoo laag peil, dat velen niets andei'6 tegemoet zagen dan
een volslagen ondergang, en reikhalzend door de hesten
in den lande naar een redmiddel werd uitgezien."
De eerste twee door ons gespatieerde woor
den bevatten eene tegenstrijdigheid. Indien
aangenomen wordt, dat onder de scholen der
17® en 18® eeuw niet meer dan enkele goed
waren, dan kan er ook geen sprake zijn van
eene door haar teweeg gebrachte algemeene
ontwikkeling. Evenmin is het mogelijk uit de
aanwezigheid van een zeker a: ntal geschikte
personen voor de vervulling van betrekkingen,
te hesluiten tot den voldoenden staat van het
volk s onderwijs. Met eenige duizenden goed
onderwezen mannen komt men al ver in het
bezetten der openbare ambten, vooral in een
tijd waarin het minder ingewikkelde staats
wezen zooveel minder ambtenaren vorderde
dan tegenwoordig. Van die enkele duizenden
zijn er misschien eenige tientallen, over welke
het nageslacht, uit de sporen die hun arbeid
nagelaten heeft, kan oordeelen. Is het geoor
loofd, uit die uitzonderingen te besluiten tot
het geheel der natie
Behalve deze innerlijke tegenstrijdigheid,
hebben wij echter redenen van elders tegen
de voorstelling van den jongsten gesehiedschrij
ver van het Nederlandsch schoolwezen tot
onze beschikking. De heer Boeye knoopt het
verval der volksschool vast aan een datum en
aan eene gebeurtenishet jaar 1795 en de uit
Frankrijk tot ons gekomen omwenteling. Zoo
nauwkeurig mogelijk wordt het daarop
volgende tiental jaren aangewezen als het
tijdvak van achteruitgang, dat door de school
wetgeving van 1806 tot staan gebracht werd.
Deze bewering is in lijnrechten strijd met
hetgeen ons door de stukken uit de vorige
eeuw geleerd wordt. Omstreeks haar midden
beginnen de verschijnselen zich te vertoonen
van de onvoldaanheid, welke het onderwijs,
zooals het deels door de kerk, deels door par
ticulieren gegeven werd, opwekt bij diegenen
die eene algemeene ontwikkeling der natie
wenschen. In 1760 maakt de Holl. Maat
schappij van wetenschappen een aanvang met
het uitschrijven harer prijsvragen over onder
wijs en opvoeding in 't algemeen. In 1779
brengt ons Zeeuwsch Genootschap der weten
schappen ineer bepaald de schoolquaestie in
Nederland te berde met zijne prijsvraag:
„Welke verbetering hebben de gemeene of
openbare, vooral de Nederduitsche scholen, ter
meerdere beschaving onzer natie nog wel
noodig De drie antwoorden op deze vraag,
welke door den druk tot onze kennis gekomen
afnam, «juffrouw Mary Layne niet waar Ik her
kende u niet terstond. Moeder zei dat zij u van
daag wachtte."
Hij kwam naar haar toe, gaf haar een hand
en bood haar een stoel aan, alsof zij een her
togin ware, of Lady Rachel Derreston. Mary
nam den stoel niet aan zij voelde zich nog heel
vreemd en was erg verlegen.
«Ik weet niet wat Lady Chavasse zou wen
schen dat ik ga doen," waagde zij te zeggen, en
vreesde dat men het haar als een misdaad zou
aanrekenen, wanneer zij een oogenblik ledig zat
in een betrekking waar zij zoo'n hoog salaris
kreeg. «Er schijnt hier geen werk te zijn."
«Neem een boek en ga wat lezenriep sir
Geoffrey. «Ik zal er u dadelijk een bezorgen als
ik eerst deze zaden geborgen heb. Er is juist
een kist met nieuwe romans uit de stad gekomen.
Ik hoop dat gij u bij ons op uw gemak zult
gevoelen en gelukkig zijn," voegde hij er vriende
lijk hij.
«Dank u mijnheer, dat zal ik zeker."
Hij was nog bezig zijne zaden te bergen,
toen Lady Chavasse binnen kwam. Zij was ter
stond voor- of tegen iemand ingenomen en gaf
zich geen moeite om een van beiden te verbergen.
Zij scheen dezen eersten dag niet te weten hoe
zij werk genoeg van Mary zou maken. Zij vond
goed te vergeten dat deze slechts eene gezelschaps
juffrouw mocht zijn en behandelde haar als een
logée. Zij nam haar mede om met haar en sir
zijn, waren van prof. Krom, te Middelburg,Van
der Palm (de vader van den beroemden kansel
redenaar) en Van derVoorst, te Cadzand. Het was
eerstgenoemde die het beginsel uitsprak dat,
als een gevolg van het gebleken onvermogen
van kerk en particulieren, de „hooge overheid
dezer landen" zich het onderwijs moest aan
trekken, door het instellen van examens en
van eene kweekschool voor onderwijzersvan
een vast fonds voor het onderwijs enz. Aan
dezen stadgenoot van vóór honderd jaren dan
ken wij ook de volgende beschrijving der
plattelandsschoolmeesters van zijn tijd:
«Velen worden er nimmer toe opgeleid en zijn meer
geschikt om achter den ploeg te gaan en de harde kluiten
der aarde te breken, dan om de harten der jeugd te
vormen. Heeren, die de collatie hebben van de kosterijen
of van het ambt van voorzanger, waaraan de post van
schoolmeester doorgaans verbonden is, geven dezelve dik
wijls aan hunne bedienden, zonder behoorlijk acht te geven
op hunne bekwaamheid of geaardheid. Men beschouwt
het helaas als een ambtje, om er gedurende zijn leven
eenig bestaan uit te hebben, voor iemand die beter in
staat is om paarden dan om kinderen te dresseeren.
Sommigen hebben dan ook nog andere amb(jes, b. v. van
de collecten, het secretariaat, administratiën van land
goederen, rentmeesterschappen enz., van welke zij meer
werk maken dan van de school, terwijl er eindelijk door
gaans meer gelet wordt op zijne bekwaamheid tot den
kerkedienst, nl. op eene goede 9tem, het wèl lezen en
zingen, dan op zijne geschiktheid voor de school."
Deze beschrijving, wij herhalen het, dagtee-
kent van 1779. Toen dus de Raad van bin-
nenlandsche zaken in 1802 aan het Staatsbe
wind der Bataalsche republiek op zijne beurt ver
slag omtrent den staat van het openbaar lager
schoolwezen uitbracht en daarin mededeelde
„dat de schoollokalen m den regel bestonden
uit bekrompen, donkere, vochtige en morsige
hokken, meestal zonder stookplaatsdat de
onderwijzers boerenknapen, verloopen hand
werkslieden of oude huisbedienden waren dat
het onderwijs en de verstandelijke ontwikkeling
weinig of niets beteekende en de zedelijke
ontwikkeling zich bepaalde tot het opzeggen
van den catechismus en een vraagboekje
toen bevestigde die Raad slechts, op grond van
de rapporten der departementale schoolbesturen
in het geheele land, wat prof. Krom 23 jaren
vroeger uit zijne persoonlijke bevinding mede
gedeeld had.
De heer Boeye haalt wèl het rapport van
den Raad van binnenlandsche zaken van 1802
aan, waardoor zijne voorstelling, als zou de re
volutie van 1795 een vroeger voldoend volks
onderwijs tot verval gebracht hebben, onder
steund schijnt te worden maar schenkt aan
de omstreeks het midden der eeuw aangevan
gen „onderwijs-enquête" geen aandacht.
De uitkomsten van dat onderzoek worden
voorts door de algemeene geschiedenis
Geoffrey te dejeuneerenzij liet haar spelen en
zingenliet haar de salons en den bloementuin
zien en nam haar ten slotte mee uit rijden. Zij
vroeg haar niet om binnen te eten, maar zei dat
zij haar na den eten in het salon zou wachten,
om den avond met haar door te brengen. En
juffrouw Layne, die wel wist hoe het in zulke
groote huizen toeging, kleedde zich daarvoor met
de eenige witte avondjapon die zij bezat en deed
een blauw lintje in haar haar, in plaats van het
lila. Gij ziet dus dat het meisje ontvangen werd
als een jonge dame, bijna als eene gelijke en niet
als een onderhoorige, waartoe Lady Chavasse haar
toch eigenlijk rekende. Dat was de eerste mis
greep. Want het bracht sir Geoffrey ertoe om
juffrouw Layne voor een dame te houden, dat
wil zeggen, te behandelen als iemand van zijn
eigen standhetgeen hij anders zeker niet gedaan
zou hebben. Indien aan Mary terstond haar juiste
plaats was aangewezen, de plaats die Lady
Chavasse wenschte dat zij zou innemen, die van
een nederige, afhankelijke ondergeschikte, dan
zou sir Geoffrey zich, uit achting voor het meisje
en voor zijn moeder, op een afstand gehouden
hebben.
Na verloop van eenigen tijd werden zij groote
vrienden. Lady Chavasse bleef van Mary houden
en zag geen kwaad in de toenemende vertrouwe
lijkheid met sir Geoffrey. Dat was de tweede mis
greep. Er ontstond tusschen hen beide van lieverlede
liefdemaar Lady Chavasse zag dat niet in. De
van het volksonderwijs (ook buiten Nederland)
bevestigd.
«Het denkbeeld, zeide prof. Max Müller, in eene
te Manchester in 1875 bij gelegenheid eener prijs uit -
deeling gehouden rede over volksopvoeding, het denkbeeld
dat de natie in 't algemeen verantwoordelijk is voor de goede
opvoeding van ieder kind, is een denkbeeld van onzen
tijdhet is niet veel ouder dan spoorwegen en telegrafen.
Gedurende den geheelen loop der middeleeuwen treffen wij
slechts kathedraal- en kloosterscholen aan, bijna uitsluitend
voor de opleiding der geestelijken, terwijl slechts enkele
ook voor leeken open waren. Daarna kwam de Hervor
ming, waarvan het levens beginsel was het lezen van den
bijbel door de leeken. De Hervormers" riepen dadelijk
om scholen, maar het was een kreet in de woestijn. Veel
werd er echter gedaan door de Hervormers, waaronder vele
goede schoolmeesters waren, die wisten dat zelfs het Chris
tendom kon worden vernederd en vernietigd in landen
waar het onderwijs werd verwaarloosd. Ieder Protcstantsch
geestelijke was ipse facto een schoolmeester. Dit is de
geschiedkundige verklaring, waarom de school in protes-
tantsche landen zoo lang een aanhangsel van de kerk
bleef. Na eenigen tijd echter, toen de geestelijke volop
eigen werk kreeg, nam hij de hulp van den koster aan,
die bij zijn arbeid van klokluien, orgelspelen, bedienen
hij doopen en trouwen, en grafdelven, nog het ambt van
schoolmeester waarnam. Dit is het begin van onze scholen
en schoolmeesters. In Duitschland werd dat we'nige nog
weggeveegd door den 30jarigen oorlog. Toen echter in
de 18e eenw de volken wat adem begonnen te halen en
rond te kijken, was de toestand van het onderwijs bij de
geringe en middelklassen in Duitschland beklagenswaardig.
Er bestonden kerkscholen, stadsscholen en bijzondere scholen
hier en daar verstrooidweinige goede, eenige middel
matige en meest slechtemaar aan een inrichting om aan
ieder kind in het land goed onderwijs te geven, daaraan
werd zelfs niet gedacht."
Zal men nu beweren, omdat in Duitschland
en in Engeland, waar dit tafereel meer bij
zonder aan ontleend is, zoowel gedurende de
middeleeuwen als in de 17® en de 18® eeuw,
altijd een zeker aantal personen waren, die
„geschikt, soms uitnemend geschikt" waren
voor het vervullen van openbare betrekkingen,
dat daarom de toestand van het volksonderwijs
in 't algemeen, in die landen niet beantwoordt
aan de daarvan door den beroemden taalvor-
scher opgehangen schilderij
Wij gelooven geenszins dat de heer Boeye
uit kwade trouw eene voorstelling van de ge
schiedenis van ons schoolwezen gegeven heeft,
welke met de werkelijkheid, naar onwraakbare
bronnen, in strijd is. Hij heeft grondslagen
willen leggen voor de slotsom van zijn betoog,
welke hierop neerkomtWijziging onzer grond-,
wet is noodzakelijkde in art. 194 aan de
overheid opgedragen „voortdurende zorg" voor
het openbaar onderwijs moet verdwijnen en
het volksonderwijs, even als vóór het revolutie
jaar 1795, in hoofdzaak het werk worden der
particuliere krachten, slechts hij gebleken
noodzakelijkheid aangevuld door die van den
staat, onder den waarborg van een behoorlijk
toezicht.
maatschappelijke kloof tusschen sir Geoffrey Cha
vasse van Chavasse-hoeve en Mary Layne, de
dochter van een eenvoudigen plattelands-heelmeester
was zóo groot, dat Lady Chavasse (zoo zjj er ooit
over gedacht had) zou gezegd hebben dat die afstand
nooit kon overschreden worden en juist daarom
zag zij geen gevaar in hun omgang. Zij beschouwde
Mary Layne als iemand van een geheel ander
ras dan zij waren en twijfelde geen oogenblik of
sir Geoffrey dacht er ook zoo over.
En zoo verliep de tijd op de vleugelen der
liefde.
Zij wandelden samen in den tuin, in den mane
schijn ontmoetten elkaar in tegenwoordigheid van
mevrouw, maar ook somtijds alleen. Sir Geoffrey liep
de tuinkamer in en uit, zooals hij gewoon was
want die was tevens een bergplaats voor allerlei
dingen die hem toebehoorden bloemzaden, visch-
hengels, verzamelingen van vlinders enz. en hij kon
daar uren blijven hangen en met Mary, die zat
te werken, praten. En voordat een van beiden
het gevaar inzag, waren zij overgegaan in een
zaligen droom, die alles om hen heen in een
paradijs veranderde.
Natuurlijk had sir Geoffrey, toen hij tot de
erkentenis kwam dat het liefde was, moeten weg
gaan. Of hij had zijn moeder moeten overreden
om Mary weg te zenden. Maar hij deed niets van
dien aard. En dat meenden sommigen Duff ham on
der anderen hem meer kwalijk te moeten nemen,
dan iets van hetgeen er later gebeurde. Maar hoe kon