1882.
N° 76.
125e Jaargang.
Donderdag
30 Maart.
Ua laar dood,
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
A d vertentiën 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg 29 Maart.
FEUILLETON.
Marie von Ebner Eschenbach.
MIDDELBGRGSCHE COURANT.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Coinpagnie générale de Pulilicilé 6. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz.
De Standaard geeft een hoofdartikel van bui
tengewone heftigheid, naar aanleiding van het
wetsvoorstel-Lohm an
Op den voorgrond wordt gesteld, dat bij aanne
ming van het voorstel, de vrienden van het bij
zonder onderwijs daarvoor niet de minste dank
baarheid verschuldigd zullen wezen. «Integendeel,
heet het, wij zullen geen toon lager zingen;
maar veeleer uit de goede ontvangst, aan Lohman's
voorstel bereid, desnoods koord slaan om onze
liberalistische perstyrannen nog duchtiger te gee-
selen Niet ons voegt het, gedwee het hoofd
te huigen, maar wel aan onze tegenpartij. Zij
hebben onrecht gepleegdzij hebben hun mede
burgers onderdrukt, en zoo noodeloos de zonen
van hetzelfde vaderland benauwd, dat ze van ach
teren zelf het «te ver!" uitspreken. Maar dan kan
er ook aan onze zijde van dank geen sprake zijn;
wel aan hun zij' van bede om vergeving, dat ze
aldus tegen hun eigen landzaten hebben gewoed."
Het voorstel zelf is overigens de eenvoudigheid
zelvede aanneming ervan dus iets dat eigenlijk
van zelf spreekt. Alleen geeft de Standaard den
voorsteller in overweging, nu ook meteen art. 5
uit de wet te schrappen of ingrijpend te wijzigen.
Dit artikel geeft aan de inspecteurs van het ge
neeskundig staatstoezicht de bevoegdheid om scho
len, die schadelijk voor de gezondheid zijn, af te
keuren. Yan deze, niet nader in de wet omschreven
bevoegdheid wordt eene partijdige toepassing, ten
nadeele van de bijzondere scholen, gevreesd en
daarom wil de Stand, haar uit de wet lichten.
Wil men haar echter behouden, dan dient zij ge
bonden te worden aan in de wet op te nemen
voorschriften, beperkt tot1° een minimum van
kubieken inhoud voor elk schoolgaand kind, maar
in verband met goede ventilatie, veel lager dan
het minimum dat nu geldt2° toezicht op rio-
leeringen 3° op droogheid van den bodem.
Het verdient de aandacht, dat door dit betoog
van de Standaard de juistheid erkend wordt der
van liberale zijde reeds gemaakte opmerking, dat
de bijzondere scholen, bij aanneming van het voor
stel Lohman, in zekere opzichten in slechter con
ditie komen zullen dan thans. Nu zijn ze onder
worpen aan de vaste regelen van den algemeenen
maatregel van inwendig bestuur, die den bouw en de
inrichting van alle schoollokalen moet vaststellen.
Worden ze daaraan onttrokken, dan blijven ze af
hankelijk van de «zinnelijkheid" der geneeskundige
inspecteurs. Wel zou de Stand, ook deze uit den
weg willen ruimenmaar zij gevoelt toch zelve
dat deze wegcijfering van het grondwettig toezicht
op alle onderwijs te. ver zou gaan, ook in het
belang der bijzondere scholen zelve. De wet moet
dus voorschriften bevatten omtrent ruimte, riolee-
ring en bodem. Maar indien men deze als noodig
erkent, waarom dan art. 4 niet onveranderd gela-
ii
van
Aan de buitenzijde daarvan stond eenmaal een
prachtige oude notenboom. Paul placht daarin te
klimmen en langs de takken, die over den muur
hingen, in het park te springen. Nu zocht hjj
dien boom te vergeefs hij was geveld en slechts
een klein stompje was er nog overgeblevendoch
eenige schreden verder ontwaarde hij een flinken bres
in den muur, die door twee en viervoetige wezens
scheen gebruikt te worden, zooals de sporen op
het gras duidelijk verriedden. Langs dezen ongeoor-
loofden weg drong Paul op het gebied van het
slot. Even voor hem waren een paar koeien met
een meisje van zeven jaren doorgegaan. Het kind
kwam vrijmoedig naar den vreemdeling toe, gaf
hem haar vuil handje en zei op zangerigen toon
«Geloofd zij Jezus Christus
-i- «En de gemeente-politieantwoordde Paul-
Het kind keerde zich terstond van hem af, als
"wilde zij zeggengrappen versta ik niet.
Paul betrad het dennenhoschje waarmede men
jn het hoogere gedeelte van het park kwam. Het
ten en deze onmisbare voorschriften niet opgeno
men in het koninklijk besluit De omslachtige
en onstaatkundige wijziging eener nauwelijks in
gevoerde wet kan dan achterwege blijven.
Ernstige overweging is echter naar onze ziens
wijze het betoog van de Standaard niet waard,
omdat wij overtuigd zijn dat het niet ernstig ge
meend is. Met opzet is het heftig gesteld, ten
einde daardoor de gematigdheid van den heer
Lohman bij de toelichting van zijn voorstel te
meer in 't oog te doen vallen. Met opzet wordt,
wel verre van zich met het voorstel tevreden te
verklaren, dadelijk een kooger eisck gesteld, die
het sanitair toezicht op de bijzondere scholen nog
zou doen dalen beneden dat der wet van '57,
teneinde daardoor den minimum-wensch van den
heer Lohman nog kleiner te doen voorkomen.
Het voorstel-Lohman wordt aldus in een kunst
matig licht van redelijkheid, bescheidenheid en gema
tigdheid geplaatst. Hierdoor kunnen diegenen gewon
nen worden, die van concessien aan de kerkelijke
partij niet afkeerig zijn, maar tegen de als «radi
cale drijvers" aangeduide fractie-Kuyper een scherpe
oppositie voeren. Misschien hoopt men ook op
deze wijze den weg gemakkelijk te maken voor
die liberalen, indien ze er zijn mochten,
voor wie de schoolwetherziening van '78 reeds een
uitgeslapen roes van opgewondenheid is, op welke
zij wel geneigd zijn terug te komen, indien men
hen maar niet noodzaakt het «hoofdbeginsel"
prijs te geven.
Die liberalen echter, welke in '78 geweten en
gewild hebben wat zij deden, zullen zich niet
laten misleiden. Yoor hen bestaat het dilemma,
dat de Standaard aldus stelt: «vau tweeën een:
de bepaling was recht en goed en billijk. Welnu,
laat men haar dan handhaven. Of ook de bepa
ling van '78 was niet recht, niet goed en
niet billijk. En dan moet ze vallen."
Yoor hen die de schoolwetherziening hebben
gewenscht en tot stand gebracht, dewijl zij voor
het volksonderwijs noodzakelijk was, kan er geen
twijfel aan de rechtvaardigheid en de juistheid
der bepaling van art. 4 bestaan. «Welnu, laat
men baar dan handhaven
De te 's Gravenhage woonachtige onderteeke
naars van de oproeping tot aanbieding van een
huldeblijk aan Multatuli, hebben zich tot eene
plaatselijke sub-commissie vereenigd, voor het
ontvangen van bijdragen tot dat doel. Door de
hoofdcommissie daartoe uitgenoodigd, verklaart
ook onze redactie zich bereid, door het in ont
vang nemen en overmaken van gelden, tot het
welslagen der onderneming mede te werken. Onze
lezers weten overigens dat men hij ieder van de
zeventig onderteekenaars der oproeping (opgeno
men in de M. Ct van 21 dezer), waaronder voor
Middelburg de heer mr. M. J. de Witt Hamer,
voor hetzelfde doel welkom is.
Nu wij toch weder over dit onderwerp te
spreken hebben, willen wij de opmerking maken
dat, tot onze groote verbazing, door sommigen «op
den achtergrond dezer nieuwe Multatuli-beweging"'
was zeer gedund. De fraaiste hoornen zwiepten,
van hunne takken beroofd, treurig in deu wind
andere hingen over hunne huren heen en ver
pletterden die onder hun last; weer andere lagen
geheel omgewaaid, in een woord overal zag hij
duidelijke sporen van verwaarloozing en van de
ruwheid waartoe deze leidt.
Aan het einde van het boschje, op een weide,
verhief zich een slanke ahornboom met groote
bladeren, in een halven cirkel door jasmijnen en
seringen omgeven. Hjj breidde zijne takken over
een gebroken, half in den grond gezakte bank uit.
Eensklaps stond Paul stil; die bank, dien boom
kende hij maar al te goed. Dat was de plek waar
hij voor vier jaar zijn jonge vrouw ten huwelijk
gevraagd had. Hier had hjj haar gevonden, toen
hij eens in zijn leven zwak zijnde aan het
smeeken zijner ouders gehoor gegeven had en na
kort beraad, naar zijn beminlijke huisgenoot was
toegegaan en gezegd hadWilt gij het met mij
wagen, Marie
Zij had den koelen minnaar met een blik vol
tranen, angstig en smeekend aangezien en «Neen!
Neen!" geantwoord.
Dat klonk heel anders dan de jubelkreet dien
hjj verwacht had en de bittere teleurstelling dreef
hem het bloed naar het aangezicht, terwijl hij
driftig uitriep: «Waarom? zeg waarom?"
Met gebogen hoofd en de handen in den schoot
gevouwen leunde zij tegen den boomstam. Zij ont
week zijn blik, hare lippen beefden en toch sprak
zij op vasten toon: «Omdat gij mij niet bemint
gevonden wordt «een politieke demonstratie."
(Zie o. a. Dagblad van heden). Hoe men, te goe
der trouw, daartoe komen kan, is voor ons een
raadsel. Multatuli is niet de man eener partij.
Hij mist daartoe de vereischte handigheid en
buigzaamheid. Bezat hij ze, het zou vermoedelijk
thans niet noodig zijn een beroep op de hulp
zijner vrienden, geestverwanten en bewonderaars
te doen. Bij de conservatieven in een slechten
reuk omdat hij de noodlottige gevolgen van het
exploitatiestelsel der Nederlandsche koloniën met
helderder kleuren heeft geschilderd dan iemand
vóór of na hem deed, heeft hij de liberalen aange
vallen in den persoon van Thorbecke en de libe
rale koloniale politiek in de personen van Duymaer
van Twist en Fransen van de Putte. Dit voor
zooveel het staatkundige betreft. Op godsdienstig
gebied heeft hij de rechtzinnigen niet harder voor
het hoofd gestooten dan de modernen en tevens,
om niemand te vergeten, de scherpste pijlen zijner
minachting afgeschoten op die geestverwanten van
Jan Rap, die voor zijne geestverwanten wilden
doorgaan.
Zeker is het een der gevolgen van Multatuli's
«onpartijdigheid" in dezen zin, dat wij op het
oogenblik, in onze levendige sympathie voor de
opgezette beweging, in de Nederlandsche pers
bijna alleen staan. Slechts het weekblad de
Amsterdammer en het Rott. Nieuwsblad voegden
hunne stem bij de onze. Bij de andere liberale
bladen ontmoette de oproeping flauwe medewer
king of onverschilligheid, eene enkele maal zelfs
tegenwerking.
Dat is voor ons geen reden om spijt te hebben
over onze aangenomen houding. Maar wel om
de volkomen onhoudbaarheid te doen uitkomen
van de bewering, als zou hier eenige drijfveer van
politieken aard in 't spel kunnen zijn. Wie in
Multatuli karakter, talent en genie erkent; wie
van. oordeel is dat deze eigenschappen te zeld
zaam voorkomen om ze zonder waardeering voorhij
te laten gaanwie tevens van den stelregel
uitgaat dat waardeering getoond moet worden,
zoo noodig door daden, niet door woorden al
leen, die kan aan de Multatuli-bevreging"
van dezen dag deel nemen, zonder vrees van daar
door tot eene politieke demonstratie mede te
werken.
Het Alg. Dbl. v. N.-I. bevat zeer ongunstige
berichten uit Atjeh. Dit verdient opmerking,
dewijl dit blad tot dusver steeds voor de invoering
van het civiel bestuur gunstig gestemd is geweest
en zich in zijne beoordeehng der Atjeh-zaken
minder dan de andere Indische bladen op een uit
sluitend militair standpunt plaatste. Het schrijft nu
De berichten van Atjeh zijn niet gunstig. De
civiele gouverneur handhaaft zijn standpunt. Bij
den laatsten aanval op een transport in de buurt
van den kraton, beweerden de inlandsche soldaten,
die stand gehouden hadden, in later opgevangen
Atjehers, waaronder hoofden van kampongs, hun
aanvallers te herkennen; bij een latere confron
tatie. tegelijk met andere Atjehers faalde de her
en omdat ik u liefheb. Het zou een ramp zijn."
Wat baatte haar tegenstreven Hij wilde het.
Nu hij onverwachts tegenstand gevonden had, nu
wilde hij het
Zij had gelijkhet was een ramp geweest.
Paul streek met de hand over zijn gelaat en
fluisterde, terwijl hij verder ging: «Arme Marie!"
De wind was gaan liggen, en als om te hekomen
van den strijd hieven de hoornen hunne kruinen
op en breidden hun takken uit. Slaperig tjilpten
de musschen in de struiken en een paar zwaluwen
schoten pijlsnel op het slot toe. De lucht was
vervuld van bloemengeursteeds stiller-werd het
in de slaapdronken natuur, en alles werd als met
een doorzichtigen grijzen sluier overtogen. Paul
had de laatste laan verlaten die hem nog scheidde
van den bloementuin voor het slot. Een breede
steenen trap met een zware leuning leidde van
de zaal op de eerste verdieping naar den tuin.
De deur vau de zaal stond open, op den drempel
blonk iets wits, een klein wezentje, dat scheen te
huppelen en te wuiven, en twee donkere gedaanten
kwamen langzaam de trappen af.
«Vadermoeder 1" riep Paul en was een
oogenblik later bjj hen. Zij keerden zich om,
de grijsaard stamelde den naam van zijn zoon
op het gelaat der moeder kwam een uitdrukking
van verrukking, sprakeloos strekte zij de armen
uit en hare knieën knikten. Paul ving haar in
zijne armen op en drukte haar aan zijn hart. Zijn
vader stond er naast, klopte Paul bedeesd op den
schouder en berispte zijn vrouw; «Zoo, zoo
kenning; het civiel bestuur stond nu geen be
straffing der opgepakten toe; van zijn standpunt zeer
natuurlijk, maar zeer tot ergernis van de militaire
macht. Bij een anderen aanval op een patrouille,
die afgeslagen werd, deed de-cavalerie, onder luit.
Van den Branaeler, een inval in een kamp^ng-eK -
arresteerde vier verdachte personen. Thans wordt
verhaald, dat de luitenant die beweging zonder
voorkennis van het burgerlijk bestuur niet had
mogen doen en deswege een terechtwijzing heeft
ontvangen. Wij hebben in den aanvang der in
voering van het burgerlijk bestuur de verhalen
omtrent de geheele ondergeschiktheid van alle
troepenbeweging, ook in niet te voorziene spoed-
eischende gevallen, aan de bevelen van het 'civiel
bestuur, in Atjehsche correspondenties voor te
partijdig gekleurd gehouden. De waarheid eischt
echter te erkennen, dat wij in den laatsten tijd
uit onverdachte bron dien stand van zaken be
vestigd vonden. Het burgerlijk bestuur schijnt
vóór alle dingen te willen waken tegen het treden
van oorlogs-represailles in de plaats van straf
oefening over persoonlijk schuldigen. Dit is zijn
bestemming. De proef schijnt genomen en schijnt
met de uiterste consequentie volgehouden te worden.
De uitwerking is echter vooreerst weinig bemoe
digend. De patrouilles zijn verzwaard moeten
worden. Het geheele land is onveilig. Zal daar
van zelf verandering in komen Ieder antwoord
is gissenwant, zoo elders in N.-I. onze kennis
van de bevolking oppervlakkig is, op Atjeh ont
breekt zij geheel. En wat men er ondervindt,
geeft weinig bemoediging.
Geeft men de genomen proef op, begint men
weer franchement oorlog te voeren, waar zal dan
het eind zijn Gisteren liep hier het gerucht,
dat een wacht van twaalf pradjoerits of politie-
soldaten bij Oleh-leh zich, slapende, 's nachts
Beaumont-geweren door Atjehers had laten ont
stelen. Zoo dit zich bevestigt, zal het vertrou
wen op die politie-soldaten, dat trouwens bijna
uitsluitend bij den gouverneur bestaat, misschien
ook bij hem een schok krijgen. Zou het niet
wenschelijker zijn uit oud-militairen dan uit
samengeraapte inlanders die gewapende politie
samen te stellen?
De Bataviasche correspondent van het Nieuws
van den Dag geeft de volgende inlichting omtrent
eene indertijd verkeerd voorgestelde zaak.
Toen de Koning der Nederlanden vergaan was,
wekte het algemeen ergernis, dat, terwijl eenEn-
gelsch gouverneur er onmiddellijk het stoomschip
The Ready op afgezonden had, hiermede door onze
koloniale regeering in het oneindig gewacht werd.
Maar wat is geschied Toen het bericht der ramp
op Ceylon aankwam telegrapheerde de gouverneur
aldaar aan onzen gouverneur-generaal: «zal ik on
middellijk de Ready, die daarvoor juist beschik
baar is, op kosten van uw gouvernement naar de
plaats des onheils zenden?" De gouverneur-gene
raal antwoordde natuurlijkJaen de Ready, die
intusschen stoom opgemaakt had, ging.
Tot antirevolutionair candidaat voor het kies-
laat hem hij houdt daar niet van nu is
het genoeg."
Hij zelf beantwoordde kortaf de omhelzing
van zijn zoon en zei
«Daar is nog iemand", terwijl hij op een
bleek kindje wees, dat dit tooneel met ontzetting
en verbazing gadesloeg en nu voor dien vreemden
man wegkroop achter de deur en het gelaat met
hare bloedelooze handjes bedekte.
In jaren hadden de oude bedienden Van het
huis niet zoovele bevelen gekregen als in de eer
ste uren na de aankomst van Paul. De gravin had
haar leven doorgebracht metin zijn kamers steeds
alles voor zijn ontvangst gereed te houden, van
de kussens op zijn bed tot de pennen op zijn
schrijftafel toemaar nu hij er werkelijk was, nu
hij zelf voor haar stond en niet slechts zijn droom
beeld, nu kwam het haar voor dat er niets gedaan
was, dat overal iets ontbrak. Zij liep heen en
weder, zoodra zij terug was bedacht zij weer iets
dat zij met den kok of met de huishoudster be
spreken moest en verliet de kamer weer.
Haar man volgde haar bezorgd met de oogen
en hij werd zichtbaar onrustig, telkens als zij
zijne zijde verliet: «Zij zal zich vermoeien, zich
ziek maken, maar zoo zijn de moeders, gij
moet geduld hebben."
Zijne handen beefden, hij had iets zeer ouwelijks
gekregen, hield midden in een volzin op, de draa«(