N° 73. 125e Jaargang. 1882. Maandag 27 Maart. Middelburg 25 Maart. FEUILLETON. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten e$z.: van 1 -7 regels/" 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. Landverhuizing en volkplanting. Wordt vervolgd,) De sedert een paar jaren met nieuwe kracht vloeiende stroom van landverhuizing naar het westelijk halfrond, doet vragen rijzen aan welke onder andere omstandigheden minder gedacht wordt. Voor een door en door verarmd land, zoo als b. v. Ierland voor een dertigtal jaren, kan het niet anders dan als eene weldaad beschouwd worden wanneer een talrijk deel zijner door hongersnood, ziekte en ellende zedelijk en lichamelijk ontzenuwde bevolking in een ander werelddeel de levenskansen gaat zoeken, welke de geboortegrond haar niet meer aanbiedt. Voor een land als China, waar de overbevolking niet maar eene dreigende theorie der toekomst, maar eene kwaal van het oogen- blik is geworden, werkt de landverhuizing op groote schaal als een veiligheidsklep, zonder welke de elkander verdringende elementen zouden eindigen met elkander te vernieligen. Een jong rijk, of een sedert kort tot zelfstan digheid en zelfbewustzijn gekomen volkdat nog in het tijdperk der veroveringen leeft en behoefte heeft zijn opbruisende levenskracht in alle richtingen te doen uitstralen, onderwerpt kolomen aan zich, zoo als de Romeinen wel eer, en alle aan de zee gelegen natiën in den nieuweren tijd gedaan hebben of het sticht volkplantingen, gelijk vooral de Grieken in de oudheid en de Engelschen tot in onze eeuw met meer of minder goed gevolg deden. Dat alles ligt in den natuurlijken gang van zaken en is een van de middelen, door welke onze aarde in haar geheel aan de wet van vooruit gang en ontwikkeling, die de levenswet voor al het geschapene is, gehoorzaamt. Uit deze opsomming blijkt reeds dat de redenen, welke aanleiding geven dat een deel eener natie zich naar andere wereldstreken verplaatst, verschillend van aard en werking zijn. Kolonisatie en volkplanting verhoogen den roem en de macht van een volk. Aan zijne nederzettingen langs de kusten der Mid- dellandsehe Zee had het kleine Griekenland het te danken, dat het een van de heerschende natiën der oude wereld was, even als de Brit sche volkplantingen in Amerika en Australië oorzaak zijn, dat het Engelsch een van de twee of drie wereldtalen der toekomst wezen zal. (Vervolg van het Bijvoegsel) Paul nam naast haar plaats, nadat hij de dames des huizes begroet had en zei op dien tuchtigen toon, dien mannen zich zoo gaarne tegenover dames veroorloven, welke er een eer instellen om amusant gevonden te worden »Bravo, gravin, bravo een voortreffelijke inval0 «Wat dan Hetgeen gij daar zooeven zeidet." »Daar hebt gij niets van gehoord." »Wat doet er dat toe? Ik kan toch bij het weinige wat u heilig is zweren dat het voortreffelijk geweest is Clemens schaterde van het lachen en zag daarbij Thekla met een blik aan die duidelijk zeilach dan tcch ookAch, de vorst vond Thekla veel te koel, en Paul veel te geduldig; hij vond dat het lang tijd was om aan die hofmakerij een einde te maken en kon niet genoeg herhalen dat de jongelui nn tijd genoeg gehad hadden om elkaar te leeren kennen. Waar wachtten zij dan toch in Godsnaam op waardoor moest Sonnberg nu nog bewijzen dat bij waardig was Thekla te bezitten? Een man zooals er maar weinig te Vinden waren, met karakter, edel, vertrouwbaar... Clemens werd zoo overdreven in den lof van zijn beschermeling, dat Marianne eens tot hem zei r— «Als er een middel bestond om iemand tegen De koloniën der Spanjaarden, Portugeezen en Nederlanders hebben aan deze natiën eene be- teekenis in de wereldgeschiedenis gegeven, buiten alle verhouding tot de sterkte harev bevolking of de uitgebreidheid van haar grondgebied. Met landverhuizing is het geheel anders. Even als somtijds de gedwongen landverhuizing in massa werd opgelegd door overwinnaars aan over wonnen volken, ten einde hun nationaliteit te verzwakken en door vermenging met anderen verloren te doen gaan, zoo gaat ook eene natie in kracht achteruit, wanneer deelen van haar zich afscheiden en in ver verwijderde, vreemde lichamen zich oplossen. Het emigrantenschip, dat geen Duits chers, Hollanders, Noren of Ieren onderscheidt, maar hen te zamen opneemt en ontscheept als „landverhuizers," is het ge trouwe beeld van de verandering, welke plaats grijpt. Persoonlijk mogen de individuen door hun verplaatsing winnen, voor het moederland is hunne verhuizing een verzwakking. Bestaat er dan reden om de landverhuizing te betreuren In sommige opzichten, zeer zeker. Wij wezen er zöo even reeds op dat er toestanden bestaan, zooals in Ierland en in China, waarin de drangredenen tot verhuizing zóo overwegend en tevens zoo moeilijk weg te nemen zijn, dat men zich niet anders dan in 't verschijnsel kan verheugen. Dat is het geval niet, wanneer duizenden den vaderland- schen grond ontvluchten om oorzaken, die niet behoefden te bestaan en weggenomen konden worden. Wanneer hier geloofsvervolging, ginds af keer van den gedwongen krijgsdienst, elders on wil der bevoorrechte standen om tot wegneming van de volkskwalen mede te werken, de emigran ten-schepen vol doen stroomen-, dan is het niet mogelijk ze anders dan met een gevoel van treurigheid den steven te zien wenden. Te meer, dewijl het niet de meest kracktelooze, de minst bruikbare elementen zijn die wegvloeien. De doodarme, de onbeholpene, die niets bezit en niets kan, gaat in den regel niet heen. Wie zich inscheept, neemt de laatste overblijfselen van zijn kleine fortuin mede, die hier verloren zouden gaan maar ginds vruchten kunnen dragen, zoo niet voor hem dan zeker voor zijne kinderen. Tot dat besluit alleen is eene mate van geestkracht en geschiktheid noodig, welke niet het deel is van de slachtoffers van het pauperisme. Met dezen blijven wij in de Oude wereld opgescheept, terwijl zij, aan wie iets verloren wordt, tot de grootheid eu de kracht der Nieuwe gaan medewerken. Het treurig gevoel, waarmede men een ge zelschap landverhuizers aanschouwt, heeft dus een dieperen grond dan oppervlakkig mede lijden met de ontberingen en onaangenaamheden, Sonnberg in te nemen, dat zoudt gij dat bezitten mijn goede vriend De gravin Erbach beantwoordde het compliment van Paul met een spotachtig lachje. Zij scheen altijd spotachtig te lachen, zelfs als baar gezicht geheel onbewogen was. Daarna ging zij tot iets anders over en zei tot Marianne «Tonchette komt morgen uit Parijs terug." «Hebt gij baar groote bestellingen gedaan?" «Groote neen, een paar toiletten, bet noodzakelijkste." «Wat men thuis noodig beeft om zijn man te betooveren," merkte Clemens aan en Paul voegde er bij »Dat wil zeggen om de betoovering te doen voortduren, want betooverd is hij reeds lang." «Sehrjjft de graaf nog steeds?" vroeg Alfred bedeesd en tevens brutaal, als een vogeltje dat pas uitvliegt en dobbert tusschen aangeboren schroomvalligheid en aangenomen driestheid en niet zonder aarzelen zijn stemmetje te midden der ouderen van dagen verheft. «Schrijft hij nog altijd zooveel gedichten aan u, mevrouw de gravin «Aan mij? Hoe komt gij daaraan? Ik weet er niets van." «Dat gelooft niemand!" zei Marianne met een zweem van spotternij, «uw man maakt toch zeker geen geheim van de dichterlijke eerbewijzen die hij u brengt?" Zeker," antwoordde de gravin, «al geschiedt het geheel onwillekeurig. Hij staat er namelijk op, om mjj dat alles voor te lezen. En ik, ziet waaraan zij voor 't oogenhlik zijn blootgesteld. Er vloeit wat weg van ons bloed, om de aderen te gaan vullen van een lichaam, dat jonger en krachtiger is dan het onze. Toch moeten wij onzen spijt niet overdrijven. Wanneer wij weten dat de bevolking van ons land van 1 Januari 1874 tot ultimo December 1880 met 344.576 personen toenam, en het aantal Neder- landsche landverhuizers in die jaren niet meer dan 4231 bedroeg wanneer wij ons bovendien herinneren dat in vijftig jaren tijds onze geheele bevolking van 2,6 tot ruim 4 millioen gestegen is, dan bestaat er zeker geen reden om voor „ontvolking" te duchten en kunnen wij van onzen overvloed nog wel wat aan de minder bezette deelen der aarde afstaan. Het hoven opgemerkte omtrent het verschil tusschen landverhuizing en kolonisatie of volk planting, moet ons echter doen wenschen dat de eerste niet toenemen en de laatste ontslaan moge Op kolonisatie bestaat, naar het zich laat aanzien,weinig uitzicht. Wel zou er, naar onze meening, in de hooge bergstreken onzer Indi sche bezittingen, gelegenheid bestaan om te midden van een paradijsachtig klimaat, op een bodem die in vruchtbaarheid zijn wedergade zoekt, koloniën van Europeanen te vestigen, welke ddar den veldarbeid niet zouden behoe ven te schuwen. Het zou echter altijd eene verhuizing blijven uit onze koude luchtstreek naar de keerkringen. De weekheid en mild heid zelve van het klimaat trekken den aan winterbuien en herfststormen gewenden bewoner van het Noorden niet aan, even als de ver plaatsing te midden van het Oostersche volken ras hem half met afkeer, half met vrees ver vult Volkplanting in landen, die van het onze zoo geheel verschillend niet zijn, zoo mogelijk te midden van volken, aan het onze verwant, zou dus als eene gelukkige wending in het niet weg te nemen verschijnsel der volksver huizing aangemerkt mogen worden. Daarom slaan wij met belangstelling de po gingen gade, welke aangewend worden om een weg voor Nederlanders naar de republieken van Zuid-Afrika te openen. Daar zullen onze landgenooten niet opgaan en verloren raken in een vreemd volk maar zij zullen er den Hol- landschen stam nieuw planten en vrucht doen dragen. Zij zullen er als zonen van het ge meenschappelijke ouderlijke huis ontvangen worden en onze vaderlandsche taal, die pas door het Kaapsche parlement in hare rechten als Kaapsche volkstaal erkend is, zal haar gebied bevestigd en uitgebreid zien, naarmate meer Hollandsch sprekende volkplanters den voet op Afrikaanschen bodem zetten. Wel behoudt ook die verhuizing haar treurige oor- ge, ik kan niet luisteren als iemand voorleest, het is mij niet mogelijk. Mijne gedachten dwalen dadelijk af zoodra hij begint en komen nooit terug voordat hij ophoudt. Dan zeg ik natuurlijk op goed geluk: «Charmant, charmant, heel mooi geschreven vooral het laatste I" Men lachte en ook Paul nam deel aan de alge- meene vroolijkheid, ofschoon toch eenigszins ge dwongen plotseling wendde hij zich tot de gravin Erbach met de woorden: «Eigenlijk moet ik u zeggen dat de werken van uw echtgenoot alle aandacht verdienen en ook de uwe moesten opwekken." De gravin zag hem aan met die onbeschrijfelijke verbazing welke de menschen overvalt, die hun ge heele leven slechts gespeeld en zich voorgenomen hebben om dit tot het einde toe vol te houden' wanneer men plotseling van hen eischt in een ernstige zaak belang te stellen. Nu lachte haar mond niet meer alleen; haar geheel, niet zeer schoon, maar bijzonder aantrekkelijk gelaat en hare groote ondeugende oogen lachten medelijdend, spotachtig, overmoedig, op allerlei wijzen. Zij wierp het eindje harer sigarette in het vuur, be gon zorgvuldig en met alle aandacht hare hand schoenen aan te trekken en sprak op langzamen, onverschilligen toon «Vreemden hebben goed praten", zij streek de plooien harer handschoenen glad en vervolgde «Mijn man is gemakkelijk van buiten te leeren en ik ken hem van buiten sedert vier jaar en toch zegt hjj zich zelf alle dagen voor mjj op, zaak. Liever nog behielden wij de vluchtenden in ons midden, dan hen blootgesteld te zien aan al de moeilijkheden en kwade kansen, waarmede de kamp met eene onontgonnen, vaak weerbarstige natuur, in een vreemd en schaars bevolkt land gepaard gaat. Maar nog eens wanneer het moet, wanneer de bestemming der wereld, welke is bevolkt en beschaafd te wor den in al hare deelen, voor een deel ook ver vuld moet worden door de bevolking van ona vaderland, laat zij dan zoo mogelijk een nieuw Nederland scheppen in de vruchtbare vlakten van de Transvaal en den Oranje-Vrijstaat. In Amerika gaat zij verloren in den maalstroom van volken, welke bezig zijn de grondstof te vormen voor de toekomstige Amerikaansche natie. In Afrika kan zij den grondslag leggen voor een volk, dat hoedanig ook de toekomst moge wezen van het oude Nederland, in later eeuwen den Nederlandschen naam zal doen leven en eerbiedigen, gelijk hij geleefd heeft en geëerbiedigd werd in de eeuwen die achter ons liggen. In de heden gehouden zitting van den gemeen teraad van Vlissingen is aan den heer C. Brakman, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als onder wijzer aan de openbare school E. Met intrekking van een vroeger genomen besluit is aan den heer C. Heeroldt eervol ontslag als onderwijzer ver leend, wegens lichaamsgebreken. Tot tijdelijk kommies bij de plaatselijke belastin gen is benoemd de heer P. E. Mets. Met den benoemde was aanbevolen de heer E. G. de Boer. Een verzoek van den pachter van den beer, om vermindering van pacht, is op voorstel van den heer Quakkelaar gesteld in handen der commissie van fabricage. Op voorstel van de ftnancieele commissie zijn burg. en weth. gemachtigd met de regeering, onder nadere goedkeuring van ged. staten, eene overeen komst aan te gaan tot aankoop van vestinggron- den. Naar aanleiding van een schrijven van den arr. schoolopziener is besloten in de school A eenige noodige verbeteringen te brengen. Op nitnoodiging van den commissaris des konings in deze provincie zijn door den raad de heeren Quakkelaar en Van Raalte benoemd tot leden, eener plaatselijke commissie tot bevordering van deelneming aan de te Amsterdam te houden inter nationale koloniale tentoonstelling. Door de kamer van koophandel zullen eveneens twee leden in die commissie benoemd worden, terwijl een lid van het dag. bestuur het voorzitterschap ervan op zich nemen zal. Tengevolge van de opnieuw gevoerde onderhan delingen, is het tractaat van handel en scheepvaart tusschen Frankrijk en Nederland gisteren geteekend. Bij het tractaat wordt geene wijziging gebracht in de tarieven van het vorige tractaat, maar door de hi verzen en in proza. Dat bevredigt ten slotte de grootste nieuwsgierigheid. De gravin stond en de dames riepen als uit één mond »Wilt gij reeds heengaan?" «Het is hoog tijd dat ik mijne schoonmoeder afhaal voor de opera"Zij verdiepte zich in de beschouwing van haar waaier, en wierp een langen blik in den spiegel «Mijne schoonmoeder vindt een opera zonder ouverture een diner zonder soep en mijn schoonmoeder houdt veel van soep net als iedereen." De vorst keek naar de klok, die juist acht uur sloeg, gaf zijn neef een wenk en zei: «Mijn neef zal de eer hebben u naar hetrjj- tuig te brengen." Alfred hoog en dacht: «Zij willen mij weg hebben", maar hij.mom pelde iets van: «Zeer aangenaam zijn." Toen die twee zich verwijderd hadden, zei Thekla met ongewone levendigheid tegen Sonnberg: «Hoe jammer dat gij niet vroeger gekomen zijt. Gij zoudt pleizier gehad hebben. Julie was van daag zoo opgewekt, zoo geestig." «Noemt gij dat geestig?" vroeg Paul, «het zijn holle grappen en ten kostte van wie maakte zij die grappen? Zij maakt haar man belachelijk.'* «O daar geeft hij zelf wel aanleiding voor."' «Waardoor?" En als zij het doet is het uit zelfverde diging,"

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 1