N° 41.
l25e Jaargang.
1882.
Vrijdag
17' Februari.
Middelburg 16 Februari.
Een Zondagswet der
Toekomst.
FEUILLETON.
EEN VAN DE DRIE.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Pulilieité G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz.
MIDDEL
ii.
Zou de Nederlandsche maatschappij eene
Zondagswet kunnen missen? Wanneer eene
wet niet langer aan de ingezetenen voorschreef
wat zij op den wekelijkschen rustdag nalaten
moeten, maar de overheid slechts voorging
in 't niet meer dan onve; mijdelijk opleggen
van Zondags-arbeid aan hare eigen onderge
schikten, zou dan de Zondagsrust in Nederland
gevaar lóopen tot de in onbruik rakende dingen
te gaan behooren?
Moest deze vraag toestemmend beantwoord
worden, dan zou het voor 't maatschappelijk
belang noodig wezen de Zondagswet te behou
den. Maar het gevaar schijnt niet groot. Bij de
geweldige macht, welke de godsdienstige begrip
pen op de groote meerderheid der Nederlanders
uitoefenen, eene macht waarvan wij met iederen
dag sterker den invloed ondervinden, zelfs in
dingen waar zij zich niet moest laten gelden,
schijnt het onmogelijk dat eene instelling in
onbruik geraken zou, welke tot den godsdienst
in een zoo onverbrekelijk verband staat als de
Zondagsviering. Ook buiten de kringen, waar
de godsdienst eene overheerschende macht is,
worden over het behoud van den wekelijkschen
rustdag gevoelens aangetroffen, welke in de
praetijk op hetzelfde neerkomen als die der
kerk zelve. Het is nu vijf jaren geleden dat
Aart Admiraal, die ver buiten de poorten stond
van hetgeen men gewoon is „de kerk" te
noemen, in een van de laatste geschriften
welke zijne mannelijke hand ons schonk, in
zijn warm en welsprekend opstel over Zon
dagsviering, de noodzakelijkheid van het op
waardige, menschelijke wijze in acht nemen
van den wekelijkschen rustdag, vooral voor de
handwerkslieden, bepleitte. Ook zijne leuze
was: „Weg met alle Zondagswet!" ,,'t Is
onnoodig, zeide hij, de Zondagsviering
bij de wet te regelen, ja zelfs nadeelig. Want de
staat, van wien zulk eene wet zou uitgaan,
zou de eerste overtreder zijn. Hij kan zijn
post- en telegraafarbeid, zijn loods- en marine-
dienst niet op Zondagen stil laten staan. Hoog
stens zou hij kunnen zorgen, dat op Zondagen
van al die dienstinrichtingen slechts het hoogst
noodige werd gevergd."
naar het Engelsch.
HOOFDSTUK VI.
Hiipreclit.
Margaretha zweeg en na een poos vervolgde
mevrouw:
»Grij zult natuurlijk begrijpen hoe dierbaar
mij mijn eenige zoon, de laatste dien ik over
heb, is."
»Ja natuurlijk."
«Dat niet alleen; maar hij is eenige erfge
naam van zijns vaders naam en vermogen. Al
onze hoop voor de toekomst is dus op hem ge
vestigd, maar hij is vreeselijk ongelukkig."
Zij hield weer op, haar stem beefde van aan
doening. Margaretha luisterde met ingehouden
adem.
»Hoe zoo? Wat heeft hij dan?" vroeg zij.
»Toen hij heel klein was heeft een zorge-
looze kindermeid hem over de leuning van de
brug daar achter in den tuin laten vallen." Zij
wees in de richting waar de steenen biug lag.
Met andere woorden, ligt in deze beschou
wing hetzelfde opgesloten als wij in ons opstel
van gisteren verlangden. Geen wet, of bet
moest er eene wezen om allen staats arbeid
op Zondag tot het bereikbare minimum te be
perken. Zeker zal deze wensch ook overeen
stemmen met de gevoelens van hen, die zullen
toetreden tot het „Nederlandsch Zondagsbond,"
dat prof. Hofstede de Groot wil oprichten.
Ook deze wil zich, in aansluiting aan de te
Genève bestaande internationale vereeniging,
plaatsen „op den breeden grondslag van be
vordering van Zondagsrust," niet op dien van
„Christelijke heiliging van den Zondag," zooals
het Haagsche genootschap. Vrij dus van ker
kelijke bedoelingen, al beoogt prof. De Groot
„vriendschappelijke samenwerking" met het
laatstgenoemde genootschap en al is het doel
zijner „bevordering" van de Zondagsrust,
de „heiliging" van den Zondag mogelijk
te maken. Het ligt geheel in deze richting
geen nieuwe wet te verlangen, welke den wet
gever voert op een terrein, waar zijne voor
schriften hun gezag verliezen, en welke weder,
even als de bestaande wet, óf ontdoken, óf
eene heropende bron van plagerij en onrecht
vaardigheid zou worden.
Door de Fêdèration internationale pour Vobser
vation du Dimanche werd acht jaren geleden
een prijsvraag uitgeschreven over de viering
van den Zondag, op welke 53 antwoorden
inkwamen, waarvan dat van dr. Paul Niemeijer,
te Leipzig, met nog twee andere, bekroond
werd. Mede naar aanleiding daarvan, schreef
Aart Admiraal later zijn opwekkend stuk in de
toen nog bestaande Stemmen over staatkundige en
maatschappelijke vraagstukken (uitgegeven bij
Blom en Olivierse te Culemborg). Door bijna
alle dagbladen werd destijds, even als door
ons, met instemming en waardeering van dit
betoog melding gemaakt. Op dit oogenblik
vinden wij weder in de Zutf. Ct eene aanbe
veling van het Zondagsbond van prof. De
Groot, op grond van redenen alleen aan de
staathuishoudkunde en de gezondheidsleer ont
leend, en dus onafhankelijk van eenige kerkelijke
beschouwing. De minister van justitie heeft in de
tweede kamer, zonder door iemand tegengespro
ken te worden, tot instandhouding der Zondagsrust
voornemens aangekondigd, welke zelfs verder
gaan dan ons, in 't belang eener goede en
practische wetgeving, wenschelijk voorkomen.
Nemen wij daarbij in aanmerking dat de heer
Donner, op zijn kerkelijk-gezind en streng gods
dienstig standpunt, voor de Zondagsviering
bijna al het noodige verwachtte van de vrije
beweging onzer natie, en hij er zeer na aan
«Hij was bijna verdronken en viel op de rotsen
neer, zoodat hij zwaar gekneusd aan land ge
bracht werd. Sedert is hij naar geest en lichaam
verminkt gebleven. Achsomtijds voel ik dat het
verkeerd is om naar zijn behoud te wenschen.
Waarvoor hebben wij hem verpleegd en in het
leven trachten te houden? waarvoor?"
«Maar hoe Hoe meent gij dat vroeg
Margaretha en dacht aan de huivering waarmede
zjj dat huis genaderd was.
Sedert heeft hij altijd aan een heupziekte
geleden."
»Arme jongen."
«Maar dat zou betrekkelijk nog zoo erg niet
zijn, als hem niets anders scheelde. Er zijn tijden
waarin hij zoo vreemd is, dan heeft hij zulke
vreeselijke, onbegrijpelijke aanvallen dat wij
niet kunnen gelooven dat zijn verstand gebeel in
orde is dat hij is zooals anderen. Zooals
anderen neen, dat zal mijn arme jongen nooit
wordenriep de moeder wanhopend uit. «En
toch als hij weer wat beter is, dan is hij zoo geestig,
zoo knaphij heeft somtijds bepaald geniale
oogenblikken. Oals hij slechts genezen kon
Als hij slechts bevrijd was van dien vloek, van
die schaduw die over hem hangt, wat zou hij dan niet
kunnen worden! Hoe anders zou dan ons leven
zjjn en welk een geluk zouden zjjn vader en ik
nog kunnen smaken."
»En de doctoren, geven die geen hoop
vroeg Margaretha ontsteld, op zachten toon.
«Wij hebben vele doctoren geraadpleegd,
toe was om alle wettelijke regeling van den
rustdag overbodig te achten, dan gelooven wij
«vond te hebben om aan te nemen dat het in
spuiten van nieuw bloed in onze „afgeleefde"
Zondagswet eene overbodige kunstbewerking
zou wezen.
Wij leven niet in Frankrijk of in België.
Het is dezer dagen gebeurd, dat een Fransch
prefect een maire geschorst heeft, omdat
deze in de voorwaarden van aanbesteding van
een werk der gemeente de bepaling had
doen opnemen, dat de aannemer op Zondag
niet mocht laten werken. De bekende staat
huishoudkundige en liberale medewerker van
het Journal des Débats, Paul Leroy-B eau lieu,
kwam naar aanleiding van dit schorsings
besluit op tegen hetgeen hij noemde le fana
tisme la'iquedat tegenwoordig door sommigen
in Frankrijk gepredikt wordt. „De noodzake
lijkheid van den wekelijkschen rustdag, betoogde
hij, wordt door niemand betwijfeldde ge
woonte van alle beschaafde volken brengt
mede dien op Zondag te vierende groote
meerderheid onzer natie is getrouw gebleven
aan de Christelijke instellingen. Het is dus
de plicht van den staat, van de besturen dei-
departementen en der gemeenten, de eeuwen
heugende gewoonten en de godsdienstige ge
voelens van de meerderheid der belasting-
betalenden en der werklieden te eerbiedigen,
door niet zonder noodzakelijkheid op Zondag
aan openbare werken te laten arbeiden. Dat
is eene handelwijze, welke vrij van alle dweep
zucht en met het belang der maatschappij in
overeenstemming is."
Tegeu dit betoog is de Belgische Indépen-
dance opgekomen, op grond van het beginsel
der vrijheid van den arbeid De maire,
beweerde zij, mocht evenmin in de voorwaarden
van aanbesteding bepalen dat er des Zondags
niet mocht, als dat er op dien dag moest
gewerkt worden. De aannemer en zijne werk
lieden hadden daarover naar eigen verkiezing
te heslissen. Met deze redeneering wordt, naar
het ons voorkomt, aan de ambtenaren van den
staat de vrijheid onthouden, welke in ieder
ingezeten geëerbiedigd wordt. Ieder is vrij
om op Zondag te werken en voor zich te laten
werken of nietmaar een burgemeester zal
geen vrijheid hebben om den Zondags-arbeid,
die aan de meerderheid zijner gemeentenaren
en aan hemzelf ergernis geeft, zelfs aan ge
meentewerken te doen stilstaan. Aldus komt
men, door het eenzijdig vasthouden aan een
afgetrokken beginsel, tot ongerijmdheden.
Er bestaat, zoover wij op de uitingen der
algemeene opinie kunnen afgaan, weinig gevaar
die allerlei middelen voorschreven, waarvan niets
bepaald geholpen heeft. Nu hebben wij niemand
anders dan onzen ouden vriend Baldwin. Al kan
hij ons kind niet van zijn kwalen verlossen, kan
hij die althans verlichtenhij kan hem troosten
en bemoedigen, want hij heeft een liefderijk ge
moed."
s Ja. Ik heb innig medelijden met uw armen
jongen. Maar ik begrijp nog niet goed hoe dit
alles met mijne plichten in verband staat."
«Op deze wijze. Het humeur van Ruprecht
is zeer vreemd, hjj heeft aanvallen van gemelijk
heid en neerslachtigheid, krijgt eensklaps een
afkeer van sommige menschen en geen een van
de dames, die wij tot nu toe gehad hebben, wilde
blijven. Dat verwonderde mij niet. Ik kan niet
vergen dat vreemden dingen verdragen, waaraan
een moeder zich gewennen kan, en buitendien
weet ik immers dat hij mij liefheeft. Gij zult
Ruprecht morgen zien en met hem spreken. Dan
moet gij mij ronduit de waarheid zeggen. Indien
gij er tegen opziet om hem onderwijs te geven, zal
ik het u niet kwalijk nemen. Gij zult er niet
toe gedwongen worden, maar ik zou gaarne willen
dat gij hleeft, als gouvernante van Damaris. Maal
ais gij het met Ruprecht vinden kunt, zelfs als
gij slechts vermoedt dat het mettertijd wel gaan
zou, dan verzeker ik u dat hij, als hij eenmaal
genegenheid voor u opvat, zeer beminnelijk en
zacht is. Gij zoudt
«O, wat ik u bidden mag, spreek zoo niet
riep Margaretha aangedaan uit. »Iedere vrouw
dat men in Nederland tot dergelijke overdrij
vingen zal overhellen. Daarom gelooven wij
dat de Zondagsrust vast genoeg in de gewoon
ten en gevoelens onzer natie geworteld is om
geen Zondagswet tot hare bescherming noodig
te hebben. Evenmin zou, indien het noodza
kelijk geacht werd aan de ambtenaren bij de
wet het in acht nemen van de Zondagsrust bij de
uitvoering van'openbare werken voor te schrij
ven, zulk eene wet in ons land op de doctri
naire bezwaren stuiten, waarvan de Indépendance
zich tot tolk gemaakt heeft.
De te Rotterdam gevestigde Ned. Amerikaansche
Stoomvaartmaatschappij zal voortaan hare drie of
vier grootste stoomschepen op Amsterdam laten
varen, tengevolge van den voortdurenden slechten
toestand van den Rotterdamschen waterweg naar
zee.
Het Handelsbladhiervan melding makende,
zegt dat dit besluit gelijk staat met een hijsehen
der noodvlag in de haven van Rotterdam."
Wanneer men het oog vestigt op den ontzettenden
aandrang van vaartuigen, die elkander eene plaats
in de havens en op de rivier van Rotterdam be
twisten, dan kan het met dien nood" zoo'n vaart
nog niet loopen. Al wordt de vaart op Rotter
dam met de grootste schepen onmogelijk, de aan
voer met die van geringer diepgang schijnt nog
meer dan voldoende om al de bergruimte en cle werk
kracht, welke daar aanwezig zijn, in beslag te
nemen.
Nu de concessionarissen voor den stoomtram van
Bergen op Zoom naar het Tholensche veer de ver
gunning hebben erlangd van den minister van
waterstaat om daartoe den rijksweg te gebruiken,
zal onverwijld met den aanleg worden aangevan
gen, terwijl men hoopt in Augustus de exploitatie
te kunnen beginnen.
De tram zal van het station afrijden en door de
stad de volgende richting nemen: Stationstraat,
Wouwsche en Zuivel straat, Groote Markt, Fortuin
en Steenhergsche straat. (N. R. Ct.)
Volgens prof. Naber en prof. De Vries (in de
Maandag gehouden vergadering van de letterkun
dige afdeeling der Kon. Academie v. Wetenschappen)
zijn uitdrukkingen als »wethoek-Napoleon," »mo-
tie-Keuchenius," «wet-Van Hall" uit een taalkun
dig oogpunt even ongeoorloofd als «Seyffardtsche
boekhandel" of Chanfleurysche tang." Prof. De
Vries wekte bij deze gelegenheid zijne medeleden
op om toch de Hollandsche taal, hun dierbaarst
eigendom, »zooveel mogelijk tegen de aanvallen van
parlement en dagbladen te beschermen."
Men zou, om aan de bezwaren van genoemde
hoogleeraren tegemoet te komen, waarschijnlij k altij d
moeten schrijven: «het wetboek, uitgevaardigd op
ast van keizer Napoleon I"; »de motie (ver
klaring) voorgesteld door het lid der tweede kamer,
mr. L. W. C. Keuchenius;" «de wet, vastge-
uioet lief zijn voor zoo iemand en geduld hebben
met een ongeluk,- zooals gij daar beschrijft. Ik
wil het gaarne beproeven."
Gij raoogt het beproeven. Ik geloof, ik ben
zoo goed als zeker, dat het u gelukken zal. Morgen
zal ik hem hij u brengen en
«Vergeef mij, maar ik zou het als een groote
gunst beschouwen als gij mij alleen met hem
kennis liet maken. Ik voel dat wij elkaar dan
beter zullen verstaan. Waarlijk, gij behoeft mij
niet te wantrouwen."
«Het zij zoozei mevrouw na eenig nadenken.
»Ik heb mij nooit zoo geheel op iemand verlaten
maar uw gelaat boezemt mij vertrouwen in."
Zij zag Margaretha dankbaar aan, die de oogen
neersloeg, en een gevoel van verlegenheid en
schaamte kreeg. Mevrouw Lascelles praatte nog
een poos door over de eigenaardigheden van Ru
precht en weidde veel uit over zijn begaafdheid
en talenten.
Zoo ging de avond voorbijtegen tien uur
kwam mijnheer Lascelles thuis en werd Margare
tha aan hem voorgesteld. Hij was een blozende,
gezonde, flinke landedelman, wijd en zijd bekend
als de landheereen groot contrast in uiterlijk
met zijn vrouw, die hij evenwel met groote liefde
aanhing en als het ware naar de oogen zag. Hjj
bekende dat hij moede en slaperig was en scheen
te verlangen dat iedereen zich te ruste zou be
geven.
«Hoe is de jongen geweest?" vroeg hj|
kortaf.