f
MIDÜELRURGSCHE COURANT
Middelburg 14 Januari.
F E U 1 L L E T O N.
EEN VERWOEST LEVEN
BIJVOEGSEL
Maandag 16 Januari 1882. N°. 13.
Hog eens de Oudheidskamer
te Yeere.
Onze vrouwelijke Dienstboden.
achtig natuurverschijnsel is. Of de kinderen het eene
oogenblik vuil maken, wat de meid pas in orde
heeft gebracht, de meid moet er niet minder on
veranderlijk «lief" voor de kleinen om zijn. Altijd
moet zij tevreden, gewillig, nauwkeurig de bevelen
van anderen opvolgen en wanneereens in de
veertien dagen, de Zondag-middag aanbreekt, dien
zij voor zichzelve hebben mag, hoe vaak komt er
dan niet «toevallig" juist iets in den weg, waar
door de vrije uren haar niet, of met een onvrien
delijk gezicht, zoo schraal mogelijk worden toe
gemeten.
Men verwondere zich toch ook niet wanneer deze
vrouwen niet zoo fijngevoelig, zoo attent zijn, dat zij
de minste vriendelijkheid van onzen kant dadelijk
even warm, men zou liefst willen, dubbel zoo
warm, beantwoorden. Het kost misschien
eenige moeite, hare erkentelijkheid op te wekken,
maar dat moet ons niet ontmoedigen. Haar ge
voel is, niet van nature, maar door het in aan
raking komen met personen van verschillende
humeuren en karakters, verstompt; het is uitge
sleten, even als de figuren op geldstukken die
aanhoudend van de eene hand in de andere gaan.
Wil men haar verbeteren, dan dient men hij het
bestrijden barer gebreken oordeelkundig te werk
te gaan. Pronkzucht is tegen te gaan door ge
schikte geschenken voor baar te kiezenoverleg
kan men aankweeken door haar tot sparen aan
te moedigen en spaarboekjes voor baar aan te
leggen. Alle kasten in buis af te sluiten is, vooral
bij bet telkens verwisselen van personeel, een
noodzakelijk kwaad; maar de manier waarop dat
gebeurt, is vaak zoo krenkend mogelijk. Men
moet zich eenige moeite geven om de punten
te leerep kennen waar onze dienstbaren gevoelig
zijnbij menig meisje kan men, eenvoudig door
haar het een en ander zelve te laten uitgeven en
haar enkele sleutels toe te vertrouwen, bet gevoel
van eigenwaarde zoodanig opwekken dat men in
T vervolg beter voor ontrouw gewaarborgd is, dan
door een heele bos sleutels of door grendels op
alle deuren. Natuurlijk vordert dit alles voor
zichtigheid, overleg, toezicht; maar hoevele me
vrouwen geven er zich rekenschap van, dat de
verhouding tot bare dienstbaren, welke bet leven
van haar en bare huisgenooten zoo vaak moeilijk
maakt, een quaestie is van karakter-vorming?
De meesten zullen deze vraag op haar geweten
niet toestemmend kunnen beantwoorden, en de
uitzonderingen, want die zijn er, bevestigen
den regel. De meeste vrouwen geven zich zelfs
de moeite niet, het karakter harer meiden te
leeren kennen, teneinde daar haar eigen gedrag
naar in te richten. Toch is dat, tegenover ieder
mensch, een hoofdzaak. Er zijn dienstboden, die
nu eenmaal geen norsche of onvriendelijke terecht
wijzing verkiezen te verdragen en welke die on
middellijk beantwoorden met een onbeschaamdheid,
op welke van den kant der huisvrouw niets anders
volgen kan dan dat de «brutale meid" de deur
gewezen wordt. Eene andere komt en aan de
eindelooze ketting der verwisselingen van dienst
boden is weer een nieuwe schakel gehecht, met al
de nadeelen welke wij reeds zagen dat daaraan
verhonden zijn. Dat ware voorkomen wanneer men,
op het zwak van het meisje indachtig, haar met
zachtheid de begane font onder het oog gebracht
had.
Wij spraken reeds ter loops over lichamelijke
of geestelijke ongesteldheden, welke bij de dienst
boden zoo goed voorkomen als bij hare meesteressen,
doch alleen voor de laatste recht van bestaan
schijnen te hebben. Kunnen onze dienstboden niet
door persoonlijke of familie-omstandigheden ge
drukt en verdrietig gemaakt worden? Toch toont
niemand daarin belangstelling, wordt er nooit naar
gevraagd, ja zou het in menigen dameskring als
een goede grap beschouwd worden, de zielskwel
lingen der »booien" te hooren noemen, als dingen
waar men op diende te letten. Met het lichaam
is het niet anders. Mevrouw vindt altijd, als zij
ongesteld is, een uurtje om wat rust te nemen,
of heeft het in haar macht haar bezigheden wat
gemakkelijker in te richten, des noods uit te stellen.
De meid kan, zoo lang zij er niet bij neervalt,
niet anders dan altijd in den tredmolen van het
haar opgelegde werk voortdraven. Al is het nu
waar dat hare lichamen meer gehard zijn dan
die der dames, toch valt het niet te betwijfelen
dat dit sjouwen en sloven, onder sommige omstan
digheden, haar moeilijk zal vallen.
Wij spreken hier van de groote meerderheid der
huisvrouwen, niet van de uitstekende, noch van
de slechtemaar van haar die men als dé middel
maat kan beschouwen. Bij haar zal men niet
zelden eene klacht ontmoeten over «onhartelijk
heid" van de zijde der dienstboden, omdat deze
zich niet diep treurig aanstellen wanneer er een
sterfgeval of andere droevige gebeurtenis in de
familie plaats heeft, of omdat zij, in geval er
iemand ziek is, geen bewijzen van teedere zorg
geven, ja zelfs op haar tijd haar uitgaansdag
blijven verlangen. Maar eilieve, hoe willen deze
menschen belang stellen in personen, die zij eerst
sedert weinige maanden of hoogstens sedert enkele
jaren kennen Hoe willen zij iets voelen
voor betrekkingen, waarvan men haar nooit deel
genoot heeft gemaakt? Wie heeft haar tot zieken-
oppassters aangesteld? En hetgeen men in haar
verlangt, heeft men dat aan haar ooit getoond,
wanneer zij reden tot droefheid hadden?
Yan de slechte mevrouwen spreken wij hier
niet. Maar er zijn toch zoodanige. Beschaafde manieren
en mooie kleeren bedekken vaak afschuwelijke
humeuren, koude, gevoellooze harten, zelfzuchtige
karakters, wreede nukken. Wanneer gij eens eene
dienstbode in uw huis krijgt, die gij als hard,
ongevoelig, onverschillig, ontrouw leert kennen,
voorzeker uwe verontwaardiging daarover is
billijk. Voor het loon dat gij geeft en de goede
bedoelingen, welke gij misschien met haar koestert,
hebt gij aanspraak op trouwer dienst. Maar ken det
gij haar verleden, misschien zou de verant
woordelijkheid zwaarder terugvallen op eene uwer
zusteren, dan op den «tegenwoordigen dienstbo
denstand," waarover gij zoo klaagt.
Zulk eene dienstbode is niet alleen een bron
van twist en ongenoegen in het huis harer tijde
lijke meesters, maar wanneer zij eenmaal een eigen
thuis krijgt, zal het karakter van man en kinderen
onder hare booze eigenschappen te lijden hebben.
Hare dochters, die uit den mond harer moeder
niets dan schimp en smaad over de «rijken"
hooren, zullen op hare beurt met een vooroordeel
en kwaden wil onder de menschen gaan. Zulke
vooroordeelen uit te roeien kost veel moeite en
is vaak onmogelijk.
Menige huisvrouw vermoedt niet hoeveel kwaad
zij in haar beperkten kring sticht, dat zich ver
daarbuiten verspreidt, en hoeveel heil zij teweeg
zou kunnen brengen, indien zij hare dienstboden
te gemoet kwam en haar best deed om een goeden
invloed op haar karakter uit te oefenen. Men
vreeze toch niet, hierdoor het noodige ontzag bij
de »booien" te verliezen. Wanneer men met
verstand te werk gaat, zal men veeleer bet tegen
deel ondervinden.
Wie van den ernst en 't gewicht van het dienst
boden-vraagstuk, voor onze geheele maatschappij,
overtuigd is, zal toestemmen dat het voor alles
noodig is eene hetere verhouding tusschen meesters
en dienstbaren in 't leven te roepen. Daartoe
moet de dienstmaagd als een nuttig lid des hui
zes beschouwd en behandeld worden. In dien
geest moeten wij vooral ook onze kinderen groot
brengen en niet toelaten dat zij de meiden onbe
hoorlijk behandelen of over haar den haas spelen.
Onze bijna volwassen dochters geven dikwjjls niet
weinig aanleiding tot moeilijkheden in de huis
houdens, voornamelijk omdat zij hare verhouding
tot de dienstboden niet goed bebben leeren inzien.
Laat ons dan in deze richting tot beil van ons
eigen gezin, van den dienstbaren stand en daar
door van de gebeele maatschappij, naar onze
krachten werkzaam zijn.
Onze Nederlandscbe «Ebers-specialiteit" dr. H.
C. Rogge, heeft van Die Bürgemeisterin reeds een
vertaling gereed, welke even als de vertalingen der
oudere werken van den beroemden Duitscher, bij
IJ. Rogge te Amsterdam is uitgegeven. Zij heeft
op het oorspronkelijke eene afbeelding van het
huis van Yan der Werf te Leiden voor, alsmede
op den omslag, de portretten van Douza, Yan der
VAN DE
VAN
Na de uitvoerige beschrijving, die de Kunstbode
van de oudheidskamer te Veere gegeven heeft,
zou het overbodig kunnen schijnen nogmaals voor
haar de aandacht te vragen, ware het niet dat
zij in den laatsten tijd weder verrijkt is geworden
met eenige voorwerpen, vroeger te Veere aanwezig,
maar later in bruikleen afgestaan en alzoo in
Den Haag aangeland, vanwaar zij nu zijn terug
gekomen. Kunnen die voorwerpen misschien niet
in belangrijkheid wedijveren met hetgeen nu in
later tijd in de archieven der stad gevonden werd,
zij hebben onbetwistbaar toch iets curieus.
Zoo vonden wij er een vrijheidshoed van plaat
ijzer met vervaarlijken strik op zijde, welke hoed
minstens 50,centimeter in doorsnede is en waarom
het voorgeslacht op de Markt te Veere hartelijk
heeft rondgedanst. Men kan zich bijna niet weer
houden dien hoed eens toe te fluisteren«vertel
mij toch nog eens iets van die staatkundige
spanning en opgewondenheid uwer dagen."
Een ander voorwerp verplaatst ons met de ge
dachten in den tachtigjarigen oorlog, 't Is een
Spaansch lontgeweer, nog altijd uitnemend onder
houden en waarvan voor ons, kinderen der negen
tiende eeuw, misschien de meest verrassende hij-
zonderheid is, dat de haan juist in tegenovergestelde
richting overgaat, als bij die van onze geweren.
Interessant zijn ook de nog altijd zeer frissche
teekeningen der familiewapens van de Beauforts
en Steengrachten op twee (naar ik meen) zand-
of Bentheimersteenen. De vroegere slijkkrabber
in klein formaat, die de haven van Veere op
de behoorlijke diepte moest houden, wordt nog
heden het publiek ter bezichtiging aangeboden.
In éen woord de kleine verzameling heeft wer
kelijk iets boeiends. Men kan er een tijd door
brengen, waaraan men iets heeft. Over 't algemeen
schijnt dat ook zoo te worden begrepen. Wij
zagen de naamlijst in en daaruit bleek ons dat
315 vreemdelingen de verzameling bezocht hadden.
Daaronder waren 67 Belgen, 26 Engelschen, 4
Franschen, 3 Duitschers en 2 Amerikanen, terwijl
de overigen uit verschillende plaatsen van ons
vaderland kwamen.
Nu wij toch eenmaal de pen opgevat hebben
voor de oudheidskamer, moet een betuiging van
leedwezen ons van 'thart. 'tls namelijk jammer
da?t de burgemeester Wijnmalen, die de oudheids
kamer met veel zorg en moeite in het leven heeft
geroepen, niet de finanoieele ondersteuning heeft
mogen genieten, waarop de verzameling redelijk
aanspraak heeft. Het geheel maakt nu nog te
veel den indruk van een geforceerde uitstalling.
Vergissen wij ons niet, dan meenen wij. zelfs ruwe
planken ontdekt te hebben, die op palen steunden
of op schragen lagen. Ook komt het ons voor,
dat sommige voorwerpen wel eenigszins beter
gewaarborgd mochten zijn, bijv. door glazen kasten
of iets dergelijks. Wij hebben hier inzonderheid
het oog op het 80tal oude munten en de belang
rijke collectie zegels en perkamenten. Het is
maar al te goed hekend, ook nog uit den laatsten
tijd, dat de bewondering van sommigen voor oud
en merkwaardigheden een zekeren familietrek
vertoont met de eigenaardigheden van het zakken-
rollersgild.
Van daar dat het ons leed zou doen indien de
pogingen van den heer Wjjnmalen niet heter
19
DOOR
JESSIE EOTHERGTLL.
HOOFDSTUK XII.
De -vertaling; van Haliel.
Zij trok driftig aan de schel en gelastte de
meid thee te brengen. Daarop stak zij zelf het
gas op en toen Mabel haar aanzag, ontwaarde zij
een blos op haar gelaat en een zegepralenden
glans in hare oogen.
De woorden van het gedicht dat Mabel zoo
even gelezen had klonken haar nog in de ooren.
Bezat haar zuster niet die zedelijke hoedanig
heid om verbintenissen als heilig te beschouwen.
Ewigkeit geschwornen Eiden
Wahrheit gegen freundund feind,
of was zij een van die vrouwen die alle zijwegen
op haar levenspad inslaan, als zij denken dat die
gemakkelijker zijn en aangenamer plekjes aanbie
den om uit te rusten, al moesten zij dan ook haar
geheele leven onwaar zijn 11
De angst en twijfel werden het jonge meisje bijna
te sterk. De wolk, die gedurende een paar weken
financieel konden ondersteund worden en de be
waring en het bewaarde geen heter harmonisch
schoon geheel konden opleveren. Het Zeeuiosch
genootschap der Wetenschappen weet misschien van
al deze dingen nog weinig of ook wel te weinig.
Daarom opperen wij den bescheiden wensch dat
een bezoek van een commissie uit haar midden
het oude markiezaat moge ten deel vallen en dat
de man, die zijne jeugdige en frissche krachten
wijdt aan de herleving van veel goeds uit vroegere
jaren, van haar blijken moge ontvangen, dat zijn
streven hoog gewaardeerd wordt.
De klachten over de vrouwelijke dienstboden
vormen een belangrijk bestanddeel in het tegen
woordige familieleven. Ja, wanneer men let op
den invloedaan den eenen kant uitgeoefend
door het dienstboden-personeel op den huiselijken-
kring, aan den anderen kant te weeg gebracht
door de ^indrukken welke dedienstboden, uit
de gegoede gezinnenin haar eigen omgeving
overbrengen, dan is het geen overdrijving, te
zeggen dat de diensthoden-quaestie een van de
belangrijke vraagstukken in het maatschappelijk
en burgerlijk leven van onzen tijd uitmaakt.
Onze huisvrouwen klagen veel en niet zonder
redenmaar hare klachten treffen, wanneer men
ze goed onderzoekt, minder de personen harer
dienstbaren, dan den geheelen toestand, de verhou
ding, waarin zij die dienen en zij die bediend
worden, in onzen tijd tegenover elkander staan.
Het aanhoudend verwisselen van dienstboden
en van diensten maakt het onmogelijk, dat er van
weerszijden eenige. persoonlijke belangstelling be
staat. De tijd is onherroepelijk voorhij, waarin
alleen het overwicht van stand of vermogen aan
de ondergeschikten het gevoel van onderdanigheid,
gehoorzaamheid en bescheidenheid inprentte, dat
de noodzakelijke en natuurlijke verplichting eener
dienstbare is. Wat dus op deze manier niet meer,
als van zelf, bestaat, moet eene huisvrouw trachten
te weeg te brengen door een gedrag dat achting
en genegenheid inboezemt en door eene mensche-
lijke behandeling harer dienstboden, waaronder
meer begrepen is dan het op zijn tijd betalen
van haar loon, en het behoorlijk voorzien in hare
behoeften van spijs, drank en logies.
Eene vrouw, wier hart op de rechte plaats zit,
zal het niet beneden zich achten wanneer zij
belangstelling toont voor de persoonlijke aange
legenheden harer dienstbode, wanneer zij de goede
trekken in haar karakter aanmoedigt, haar op
geschikte oogenblikken eene uitspanning, eene
verrassing, een woord van lof schenkt; wanneer
zij, met éen woord, in haar de helpster erkent,
die haar de taak des levens lichter doet dragen.
Zulk eene behandeling zal zelden in onvruchtbare
aarde vallen. Maar ook moet eene vrouw geen
dienstbode huren dan na zich de moeite gegeven
te hebben van te onderzoeken of de omvang en
de inrichting van haar gezin in verhouding staat
tot de krachten en den leeftijd van het meisje,
of zij uit eene ordentelijke familie komt enz. Schrif
telijke getuigenissen geven in dit opzicht niet
veelmen moet zich de moeite van een persoon
lijk onderzoek getroosten.
Hoé dikwijls laat in al deze opzichten de ver
houding te wenschen overMen lette eens op de
vertrekken die, zelfs in deftige huizen, als «meiden
kamers" bekend staan. Beneden, in de salons,
de huiskamers, de slaapvertrekken, zooveel mogelijk
gemak, huiselijkheid, weelde als het kan. Boven
op zolder een hokje voor de «meiden", met een
behoorlijk bed misschien, maar waarin niets, geen
sieraad of meubel, te vinden is dat de gedachte aan
een «thuis", aan iets dat haar «eigen" is, op kan
wekken. Hoe wil men dat iemand hart kan hebben
voor zulk een verblijf, of voor het groote huis, waar
van het zulk een onbeduidend klein deel uitmaakt?
Iets anders. Het kwade humeur van mevrouw
ontlast zich op hare ondergeschikten maar wan
neer de dienstmaagd eens merken laat dat zij .er
ook zenuwen, een vrouwelijk gestel, een karakter,
met eigenaardigheden en nukken op nahoudt, dan
wordt dat vaak beschouwd alsof het een monster
van haar voorhoofd verdwenen was, lag er weer
zwaarder op dan ooit. Angela leed misschien niet
maar zij wel. Wanneer zij Grace zag, voelde zij
een neiging om haar gelaat met hare handen te
bedekkendan wenschte zij dat zij in den grond
mocht zinken en voor altjjd verdwjjnen. Wanneer
zij die brieven zag in die dunne enveloppen met
de buitenlandsche postzegels en die ronde duide
lijke letters aan «mejuffrouw Fairfax" of die andere,
fijne net geschreven adressen aan den heer Philip
Massey. Engelsch consulaat IJ China", dan
kreeg zij een gevoel alsof de wereld het onderste
boven stond en niets was dan een groote monster
achtige, zwarte leugen, waarvan zij deel uitmaakte.
Want die eerste ontmoeting van Angela en den
heer Fordyce, die haar zoo had doen ontstellen,
was niet de laatste, maar Angela was gewaar
schuwd en zorgde wel dat Mabel haar niets meer
kon verwijten. Zij overlegde het heel slim. Het
meisje kon slechts gissen, vermoeden, raden,
slechts tobben over veronderstellingen, waarvoor
zij geen bewijzen had en hare hersenen pijnigen
met de vraag of zij Philip aan zijn lot moest
overlaten, of hem verraden wat zij van haar zuster
dacht en waarin zij zich misschien toch kon
vergissen.
HOOFDSTUK XIII.
De terugkomst»
Met Paschen, die het volgende jaar laat inviel,
kwam er een brief van Philip aan Angela, vol
van de schoonste verwachtingen. Zjjn werk was
bijna afgeloopen en over vier of zes weken hoopte
hij de thuisreis te aanvaarden.
«Philip komt terug! Verheeld u!" riop
Angela met ongewone levendigheid uit.
«Komt Philip terug? Wanneer?" vroeg
Mabel, met een blos op haar bleek gelaat.
«Hij zegt spoedig. Binnen zes weken", her
nam Angela met een gedwongen lach.
«Goddank? Dan zal alles terecht komen
en dan hebt gij niet meer die spanning, die zoo
pijnlijk voor u is", zei Mabel aangedaan en
kuste haar.
«Pijnlijk! Het is niet uit te houden. Ik ben
er zoo mager als een hout door geworden," zei
Angela, wier gelaat bepaald vervallen was, doch
schooner dan ooitomdat hare donkere oogen
grooter schenen en zoo mogelijk nog droeviger en
peinzender stonden dan anders. Angela leed in
derdaad. Zij speelde hoog spel om geld, positie
en levensgenotwaarborgen tegen armoedetegen
de noodzakelijkheid van goedkoope handschoenen
te dragen en eenvoudige, slecht gemaakte japon
nen; van in een omnibus te moeten rijden of te
gaan, terwijl vrouwen die leelijk, oud en alledaagsch
waren in mooie rijtuigen reden. Zij zette in haar
wanhoop alles Op het spel, met een geestkracht
die zij voor niets anders ter wereld aan den dag
gelegd zou hebben; en nu zei die brief haar dat
zij zich haasten moest en alle kwade kansen tegen
zich had, vooral de kans dat Philip zou terug
keeren en haar openlijk opeischen, voordat die
andere man het aanbod gedaan had, waarnaar zij
zoo vurig verlangde.
Toen Philip wegging, met den harden strijd om
de fortuin voor zich, had het vooruitzicht van het
geen hij haar hij zijn terugkeer zou kunnen aan
bieden haar een Elyseum toegeschenen, in ver
gelijking van haar tegenwoordig lot. Maar Philip
moest nu nog zijn fortuin bijna heelemaal maken
en honderde omstandigheden konden zijn geluk
in den weg staan; terwijl mijnheer Fordyce, of
schoon hij wel wat ouder was en wat langzaam
en onhandig, alles bezat wat zij hegeerde en met
een enkel woordje het hare kon worden. Hoe
zon zij die zaak tot een «goed" einde brengen?
Hoe zou zij Mabel blijven misleiden, Philip be
driegen, tegen Grace glimlachen, mijnheer Fordyce
steeds verliefd en goed gezind doen blijven? Zij
had geen ongelijk toen zij zeide dat het een
«lastig" geval was. Grace was overgelukkig in
het vooruitzicht dat Philip spoedig terugkwam,
maar de vurige verwachting van Mabel werd
vergald door een diepe neerslachtigheid, door het
vooruitzicht van een naderend ongeluk, dat zij,
hoe zij er ook tegen streed, niet kon afwenden.
«Hij zal spoedig hier zijn", zei de hoop, «en
dan is alles goed."
«Hij kan in de eerste weken nog niet komen",
mompelde de vrees, «en in die paar weken kan
er veel kwaads en noodlottigs geschieden."
Het meisje werd door die twee gevoelens tot
een schaduw verteerd en was bijna ziek van agi-