BUITENLAND.
Benoemingen en "besluiten.
Kerknieuws.
Marine en leger.
Gemeenteraad van Goes.
Algemeen Overzicht.
-1
V
In geval van latere vrijspraak zou zij echter
onbillijk -wezen. Daarop heeft misschien het voor
behoud. van het IV. v. d. D. betrekking.
Bij de AP tot Expl. van Staatsspoorwegen zijn
bevorderd: tot chefs de bureau 2e kl. de commie
zen A. Spekman, W. A. Weenink en C. Kiese-
wetter; tot commiezen le kl., de commiezen 2e kl.
L. Boot en jhr. L. de Geer; tot commiezen 2ekl.
de eerste klerken P. van Hal, J. M. Köningsfeldt,
M. van der Mueren en J. C. Sehuller tot Peursum
tot tweede klerken de Se klerken G. Schimmel-
penninck, H. G. O. Keditz, C. J. Verselewel de
Witt Hamer.
Met het stoomschip Voorwaarts van de maat
schappij Nederland, hetwelk 14 Jan. a. van Am
sterdam vertrekt, zal van daar rechtstreeks eene
brievenmaal worden verzonden naar Atjeh.
Voorts zal op Dinsdag 24 Jan. a. met den trein
van 6.55 's morgens uit Amsterdam naar Emmerik,
in aansluiting op het vertrek van het bedoelde
stoomschip uit Napels, mede eene verzending naar
Atjeh geschieden.
Eigen Haard begint zijn nieuwen j aargang prach
tig, met een nommer van vergrooten omvang. Men
vindt daarin o. a. de fraaie plaat Het verlaten
van de Koning der Nederlanden op 5 October 1881,
behoorende bij de beschrijving dier gebeurtenis,
welke bij den uitgever Tjeenk Willink verschenen
is. Al de verschrikkingen der zeeramp vertoonen
zich aan onze verbeelding, wanneer wij het groote,
prachtige schip, met den achtersteven reeds bijna
onder water, op het punt zien van in de diepte
te verdwijnen, terwijl de zeven sloepen den hui-
veringwekkenden tocht op den wijden oceaan
gaan ondernemen.
Een portret van prof. Opzoomer, blijkbaar op
wat jeugdiger leeftijd dan zijn tegenwoordigen
zestigjarigen, geeft aan zijn ambtgenoot prof.
Van der Wijck stof tot eene van warme vereering
getuigende levensschets van den Nederlandschen
meester der ervarings-wijsbegeerte, wien ook in
rechts- en godgeleerdheid zulk een welverdiende
roem ten deel gevallen is.
Voor Zeeland is deze aflevering bijzonder merk
waardig door eene geschiedkundige studie van
mevrouw Bosboom-Toussaint, over het kasteel
Westhoven op Walcheren, de zetel der tempel
ridders en der abten van Middelburg, de stichting
misschien van de Noormannen. Eene afbeelding
van het kasteel, naar eene photographie in 't
bezit van jhr. mr. J. P. Boddaert, is gevoegd bij
dit opstel, welks artistieke beteekenis door teeke-
ningen van Ch. Rochussen nog verhoogd wordt.
Hoe de beroemde romanschrijfster ertoe gekomen
is, hare pen aan Westhoven te wijden, beschrijft
zij in deze noot:
»Ik heb het voorrecht gehad eenige dagen op
het kasteel te logeeren. In 'tjaar 1877 maakten
wij een tochtje naar Zeeland, met het doel om in
de kleine badplaats Domburg te vertoeven. Een
voudig en lief gelegen, is dat juist een geschikt
verblijf voor allen die, als wij, de rust zoeken te
gelijk met de frissche zeelucht, en die niet wenschen
de wereld met al hare begeerlijkheden te zien
krioelendie zich niet thuis voelen, in die mêlee,
zoo gemengd, dat er vorsten en vorstinnen van
koninklijken huize ter eene, en avonturiers met
avonturiersters ter andere zijde zich bewegen. Wie
daarin vermaak schept, wie meent daarbij te
passen, ga niet naar Domburg. Wie er over denkt
alswij, ga er gerust heen en zal getroffen worden
door iets eigenaardigs en oorspronkelijks, dat
groote vermaarde badplaatsen niet hebben, die
in zekeren zin alle op elkander gelijken.
»De echt Zeeuwsche gulhartigheid en. voorko
mendheid waarmede wij ontvangen werden door allen
wier bekendschap wij maakten, heeft er zeker veel
toe bijgebracht om ons het plekje te doen waar-
deeren. De kunst- en letterlievende bezitter van
Ouerduin, bekend genoeg door de letterkundige
congressen, om geene nadere aanduiding te be
hoeven, maakte tochtjes met ons door het eiland.
Wij sleten menig gezellig dagje in zijn huiselijken
kring en bewonderden zijne vermaarde Cats-col-
lectie, zijne kunst-portefeuille, zijn hertenkamp,
zijne bloemen en planten en wat al niet, dat mij
nog de aangenaamste herinneringen geeft, aller
meest zijn lief gezin. Wij genoten daarna de
gracelijke gastvrijheid der familie die Westhoven
destijds bezat en bewoonde."
Van den te 'sGravenhage op 88jarigen ouder -
dom overleden luitenant-generaal jhr. F. V. A.
ridder De Stuers, geeft het Hbl. de volgende
levensschets
De Stuers zag het levenslicht in het jaar 1793
te Roermond. Aanvankelijk bestemd tot page bij
koning Lodewijk, trad hij in Maart 1815, tijdens
de terugkomst van Napoleon uit Elba, in dienst
als jager te paard, diende daarna bij het 4e reg.
dragonders in Brabant en Frankrijk, totdat hjj op
den 2 April 1816 werd benoemd tot 2e luit. bij
het 6e reg. inf. In 1820 werd De Stuers op eigen
verzoek overgeplaatst bij het N. I. leger, waar
hij reeds in 1821 te Palembang het kruis van
moed, beleid en trouw verwierf.
Aan den vijfjarigen Java-oorlog nam hij een
roemrijk aandeel als adjudant van den generaal
De Koek. Te midden van den opstand volbracht
hij in de Vorstenlanden een belangrijke missie
van het hoofdkwartier te Soerabaja naar den
generaal Van Geen te Samarang; bij het einde
van den oorlog werd hij in Maart 1830 belast,
om het hoofd van den opstand, Diëpo Negoro,
naar Batavia over te brengen. In dien tusschen-
tijd behoorde hij tweemaal tot de eersten, die de
versterking van Plerel stormenderhand binnen
drongen; bij de laatste gelegenheid ontving hij
vijf wonden. De 3e kl. van Willemsorde en de
rang van majoor waren zijn loon.
De majoor De Stuers vergezelde den gouv.-gen.
jhr. De Koek zijn schoonvader naar Neder
land, juist toen de opstand in België was uitge
broken, Het opperbevel over de in Zeeland
gedetacheerde troepen werd opgedragen aan den
luit.-gen. H. baron Merkus de Koekwien de
majoor De Stuers als chef van den staf werd
toegevoegd.
Bij legerorder van 2 Nov. 1831 werd De Stuers
eervol vermeld wegens zijne deelneming aart de
krijgsverrichtingen op den Kapitalen Dam en den
terugtocht der onzen naar Assenede. In Juli werd
hij versierd met den Nederlandschen Leeuw, op
den 17 Juli 1833 bevorderd tot luit.-kolonel, en
twee jaren later op de meest eervolle wijze ont
slagen als chef van den staf bij de troepen in
Zeeland. Na zijn kort daarop gevolgden terugkeer
naar Indië, viel hem in 1837 de eervolle onder
scheiding te beurt van te worden benoemd tot
waarnemend gouverneur van deMolukken, daarna
tot militair gezaghebber in die gewesten.
Het was op reis daarheen, dat het bekende
drama voorviel op de rotson der Lucipara's. Op
26 April uitgestoomd te Soerabaja, koers zettende
naar de baai van Amboina, stootte de Willem I
in den nacht van 5 op 6 Mei op een bank nabij
voormeld rif, waarheen de vrouw en de kinderen
van den gouverneur en de overige equipage met-
moeite in sloepen werden overgevoerd. Zes én
dertig dagen lang bleven de schipbreukelingen
aldaar, deels onder den blooten hemel op de
naakte rotsen, hoogstens door zeildoek eenigszins
beschut tegen brandende hitte, nachtelijke kou,
storm en plasregens. Door beleid en zelfbeheèr-
sching wist de Stuers, hoe ook gebukt onder het
lijden van zijn eigen gezin, over muiterij, ver
moeienis en ontberingen van allerlei aard te
zegevieren.
Na herhaalde vruchtelooze pogingen tot redding,
steun vindende in het vrome vertrouwen zijner
trouwe gade, die weldra voor de vijfde maal moeder
werd, zag hij pas na een maand van onbeschrijfelijk
lijden voor allen, de Nautilus tot redding opdagen.
Eerst op den 13en Juni kwamen de schipbreuke
lingen op Amboina aan. De buitengewone be
vordering van De Stuers tot kolonel, op den 27en
Augustus, was het loon van den man aan wjen,
volgens het besluit van den gouverneur-generaal,
»het behoud der schipbreukelingen, ten getale van
ongeveer 140 zielen, in de eerste plaats moest
worden toegeschreven." Toen de kolonel De
Stuers in 1841 tot herstel van gezondheid terug
keerde naar Nederland, ontving hij, zoowel van
de voornaamste Europeanen en inlandsche inge
zetenen, als van de Radja's en andere hoofden op
de Moluksche eilanden de aandoenlijkste bewijzen
van dankbaarheid, voor hetgeen »de verheven
doorluchtige heer" had gedaan om het land
rechtvaardig te bestieren, vooral »om den be
hoeftige van voeding te voorzien, de zieken te
troosten, de bittere smart van ménig bekommerd
gezin te lenigen
Gedurende zijn verblijf in Europa werd De
Stuers achtereenvolgens belast met betrekkingen
bij het algemeen bureau van verstrekkingen aan
het departement van koloniën (1843), met weten
schappelijke zendingen naar Frankrijk enz., totdat
hij in 1853 met den rang van luitenant-generaal
als kommandant van het N.-I. leger naar Batavia
terugkeerde. In die betrekking bestuurde hij de
expeditiën naar Borneo's westkust, Tomori in
1856, naar Timor, de Lampongs en Djambi in
1858, in welk jaar De Stuers voorgoed naar het
vaderland vertrok.
Z. M. de koning toonde herhaaldelijk, hoezeer
hij de diensten op prijs stelde van zijn grijzen
onderdaan, laatstelijk door zijn benoeming in 1860
tot adjudant-generaal. Reeds koning Willem II
had De Stuers tot den adelstand verheven.
adel. In den Nederlandschen adel ingelijfd jhr.
mr. Johan Marie Hendrik Joseph de Grez, te
's Hertogenbosch, met al zijne wettige zoo manne
lijke als vrouwelijke afstammelingen.
hinisterieele departementen. Benoemd tot
adjunct-commies bij het dep. van justitie, mr.
Ph. C. la Chapelle, advocaat te 's Gravenhage, en
A. E. G. Goossens van Eyndhove, cand.-not. en
eerste klerk bij dat dep.
onderwijs. Benoemd tot leeraar aan de R. H. B. S.
te Groningen F. van Rijssens, te Deinum en te
Yenlo J. C. H. Legner, te Schiedam.
staats-commissien. Op verzoek aan rur. H. M. A.
baron van der Goes ontslag verleend uit zijne
betrekking als lid der permanente militaire
spoorwegcommissie.
leger. Op nonactiviteit gesteld in afwachting
van nadere beschikking de kap. W. Weytingh,
van het 5e reg. inf.
In den loop van 1882 zullen voor 5 jaren
worden gedetacheerdbij het leger in Ned.-Indië,
de kap. C. P. J. van Vlierden, van het 2e reg. inf.,
en de le luit. H. C. A. Neeteson, van het reg.
gren. en jag, N. C. U. Masman, van het le, A.
Berends, van het 4e, alsmede A. H. P. T. Brunet de
Rochebrune, van het 7e reg. inf.en bij het leger
hier te lande, de na te noemen officieren der inf.
van het leger in Ned.-Indië, alsbij het 2e reg,
inf., de kap. W. V. van Erp; bij het le reg. inf.,
de le luit. P. Silvergieter Hoogstad; bij het 5C
reg. inf., de le luit. J. B. G. a Brassard; bij het
7e reg. inf., de 1° luit'. J. W. Stoutjesdijk en
F. W. G. Merz.
Overgeplaatst bij het wapen der inf. van het
leger in N.-I. de 2e luit. der inf. W. J. A. Roijen
van het leger hier te lande.
Op verzoek eervol uit den militairen dienst
ontslagen de lc luit. op nonact. J. H. Neiszen,
van het wapen der genie.
ridderorden. Vergunning verleend aan C. W.
P. Mieling, sectie-ingenieur en districts-inspecteur
der Mij. t. expl. v. Stsp. te Middelburg, tot het
aannemen en dragen der versierselen van ridder
der Leopoldsorde, hem door Z. M. den koning der
Belgen geschonken.
Ovezand, 1 Jan. De heer F. C. Barbas, can-
didaat te Zeerijp, is beroepen tot predikant bij
N. H. gem. Ovezand c. a.
De luit. t z. le kl. H. C. Achenbach, uit Oost
Indië in Nederland teruggekeerd, is op non-acti
viteit gesteld.
Zitting van Vrijdag 30 December.
Voorzitter mr. De Witt Hamer.
Afwezig met kennisgeving jhr. Van Swinderen
en de heer W. L. Kakebeeke, zonder kennisgeving
de heer Massee.
De voorzitter deelt mede dat naar aanleiding
van een schrijven van burg. en weth. de comm.
van toezicht op de gem. apotheek bericht heeft
dat zij van den heer inspecteur van het genees
kundig staatstoezicht, op hun daartoe gedaan
verzoek, betreffende de gemeente-apotheek bericht
hadden ontvangen, dat het rapport van de
comm. van visitatie luidde
«Gemeente apotheek voldoendehoewel de
aetherische oliën in het licht stondende ung
defes. coel. bruin was en de extr. cort. per fuse
ontbrak het ensemble smerig."
De comm. van toezicht op de gemeente-apo
theek licht gemeld rapport als volgt toe
lo. Van de aetherische oliën waren slechts 2
in doorschijnende, de andere alle in zwarte fles-
schen, zoödat de commissie ten onrechte van de
aetherische oliën spreekt.
2o. De ung. defens. coerul. De scheikundige
commissie had reeds besloten die te vernietigen,
van daar dat ze reeds op eene afzonderlijke plaats
gezet waren.
3o. De extract, cart, ontbrak, wijl het laatste
daarvan éen oogenblik te voren voor een genees
middel was gebruikt en zou dan ook onmiddelijk
van den leverancier zijn gehaald. Door den gem.
apotheker werd gewezen op de zeer kleine hoe
veelheden die steeds door alle apothekers werden
ingeslagen waardoor bederf van geneesmiddelen
bijna onmogelijk was.
4o. »Het ensemble smerig". Wanneer dit door
de commissie ware gezegd, was die beschuldiging
onmiddellijk wederlegd geworden, daar op het
tijdstip van gemeld bezoek, door reparatie en het
breken van een gat in den muur van het gebouw,
kalksporen onvermijdelijk waren.
Verder concludeert de commissie:
1 dat sedert het 25jarig bestaan der gemeente
apotheek overigens nimmer eenige aanmerking is
gemaakt door de commissie van visitatie;
2 dat in geene particuliere apotheek de kwali
teit zoo nauwkeurig wordt nagezien en deze elke
maand door de scheikundige commissie wordt on
derzocht;
3 dat aan de zijde van den gemeente apotheker
geen sprake is van plichtverzuim en dat zij noch
de minste aanmerking op den ijver en de toewij
ding van dien ambtenaar heeft, noch den geringsten
twijfel aan de betrouwbaarheid der verstrekt wor
dende geneesmiddelen koestert.
Na voorlezing van gemeld rapport constateert
de voorzitter dat er derhalve geen sprake is van
twijfel aan de deugdzaamheid der geneesmiddelen
in de gem.-apotheek.
De voorzitter deelt verder mede, dat door burg.
en weth. jl. Zaterdag zijn aanbesteed
a het tariefwerk voor gewoon onderhoud in
1882, waarvan verschillende personen aannemer
geworden zijn;
b de levering van banken voor de laagste
klasse van school C, gegund aan W. de Beste
voor ƒ340;
c het maken van een riool in een gedeelte
der St. Jacobstraat en Korte Nieuwstraat, gegund
aan A. Smit, voor 530en
d idem in de Oude Vischmarkt, gegund aan
C. Hootsmans, voor 800.
Als ingekomen stukken worden ter tafel gebracht:
van dr. R. A. S. Piccardt, het door hem ontwor
pen levensbericht van Hendrik Quirinus Janssen,
districts-schoolopziener te Goes, dat onder dank
betuiging aan den schenker in de boekerjj ge
plaatst zal worden, en van ged. staten een afschrift
van het kon. besluit waarbij aan de gemeente tot
1885 opnieuw vergunning wordt verleend tot het
heffen van het sas en havengeld.
Aan de orde is alsnu de opmerking van ged.
staten omtrent de verordening tot heffing van
den hoofdelijken omslag.
De onder letter g van art. 5 dier verordening
voorkomende bepaling dat »de huiselijke om
standigheden, welke den belastingschuldige bij
zonder drukken, bij den aanslag in aanmerking
worden genomen, komt hun te onbestemd voor
zij kan tot willekeur bij de toepassing aanleiding
geven en zij willen daarom aangegeven hebben
welke omstandigheden in aanmerking zullen worden
genomen; ook behoort een maatstaf daarbij te
worden vastgesteld, hetzij bij wijze van aftrek
eener zekere som bij de berekening van het be
lastbaar inkomen toe te staan, hetzij bij percents
gewijze vermindering van den aanslag aan te
nemen.
Burg. en weth. hebben getracht ged. staten van
hun denkbeeld terug te brengen, doch te vergeefs,
waarom zij voorstellen niet aan het verlangen van
ged. staten te voldoen, maar gezegde bepaling in
de verordening te handhaven, omdat het opsommen
van alle huiselijke omstandigheden, die in aan
merking zouden behooren te komen, ondoelijk is
en eene lijst van rampen en onheilen, die een
huisgezin kunnen treffen, nimmer zoo volledig
kan gemaakt worden of de ondervinding zou leeren,
dat er altijd nog zijn die men niet heeft voorzien,
terwijl de onbillijkheid van een aanslag van een bij
de verordening niet opgenoemd geval even onbil
lijk zoude zijn als de mogelijkheid van willekeur.
Nadat de heer Ramondt verklaard had in hoofd
zaak met het voorstel van burg. en weth. mede
te gaan, werd met algemeene stemmen aldus be
sloten.
Van J. G. de Zeeuw en J. J. Notenboom waren
ingekomen bezwaarschriften tegen hun aanslag in
den hoofdelijken omslag, waaromtrent besloten
werd op voorstel van burg. en weth. den aanslag
van J. G. de Zeeuw met eene klasse te vermin
deren, doch den aanslag van J. J. Notenboom te
handhaven.
Met algemeene stemmen werd ook besloten het
suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag over
1881 tot een bedrag van 160.11$ en dat der
belasting op de honden ad 33 voorloopig vast
te stellen. Ten slotte werd besloten over te gaan
tot benoeming van leden der commissien en be
sturen ontstaan wegens periodieke aftreding.
Van alle commissien en besturen werden her
benoemd de aftredende leden, behalve van de
financieele commissie het lid Massee, in wiens
plaats met 1 stem meerderheid werd benoemd J.
J. Ramondt; van de commissie van toezicht op
het L. O. de heer H. K. D. van den Bussche, die
niet meer in aanmerking wenschte te komen en in
wiens plaats benoemd werd Ph. M. de Ronde
Bresser en van de commissie van classificatie voor
schoolgaande kinderen de wethouder jhr. van
Swinderen, wegens verblijf buitenslands. In diens
plaats werd gekozen de wethouder Ochtman.
De vergadering is daarna gesloten.
De plotseling weder opgeworpen question ro-
maine trekt ook in Frankrijk zeer de aandacht.
Dat kon moeilijk anders, want de clericale quaestie
is ook daar aan de orde van den dag, en buiten
dien is het vraagstuk eene oude kermis voor de
Franschen die nog herinneringen hebben van vóór
1870. Bevreesd dat de paus een nieuwen kruis
tocht tegen de Europeesche staten gaat onderne
men, roept de geavanceerde pers reeds moord en
brand en dringt zij aan op de strafste maatregelen
tegen de katholieke kerk in Frankrijk. Het
schijnt dat de kerk geen erger vijanden kent dan
deze fetiscA-dienaars van een èxclusief liberalisme,
dat geene andere goden naast zich duldt.
Geen dag gaat er voorbij, zegt de Union répu-
blicaine, of er doet zich iets voor dat ons aan
spoort de betrekkingen van kerk en staat tot in
de grondslagen toe te wijzen. De. laatste toespraak
van don paus, de daarin geuite bedreigingen tegen
Italië, het verwonderlijk gedrag van Duitschland
tegenover de wereldlijke macht des pausen, die
plotseling weer wil opduiken uit het Vaticaan,
hadden onze regeering moeten leiden tot het af
breken der betrekkingen met den Heiligen stoel, v
wijl ze ons in gevaarlijke verwikkelingen kunnen
betrekken. En wijl er nu aan eene nieuwe in
richting van het beheer der eerediensten wordt
gearbeid, willen wij de aandacht des ministers in
het bijzonder op éen punt vestigen. De staat
heeft voor 67 millioen aan vaste goederen ter
beschikking van de kerk gesteld, zonder daartoe
door het concordaat gedwongen te zijn. Daaren
tegen moet thans de staat middelbare scholen
bouwen en duizenderlei uitgaven doen van onbe
twistbaar nut, en het zou geraden zijn onze reeds
zoo hooge begrooting niet meer te overladen. Wij
wachten dus van den minister dat hij die goede
ren 'zal terugnemen en zal voorstellen alle wetten
af te schaffen, die den staat tot niet volgens het
concordaat verplichte gaven aan de kerk nood
zaken.
Zulke aartsvijanden der kerk kan slechts een
katholiek land voortbrengen, en het orgaan van
den heer Gambetta is niet vrij te pleiten van
zekere forfanterie, als het voortgaat met te
zeggen dat het »ons Fransche republikeinen vrij
onverschillig is of de paus Rome verlaat, daar
vrijwillig gevangen blijft of zich bedient van de
groote vrijheid hem door de wet op de waarbor
gen gelaten." En verder dat «Frankrijk met zijne
geheel wereldlijke staatsinstellingen zich weinig
om het Romeinsche vraagstuk heeft te bekom
meren."
Dat is niet waar; als de quaestie zich voordoet,
is zij eene Europeesche. Men gevoelt dat te
Rome uitnemend, en de Popoio Romano, het blad
van den minister-president Depretis, drukt er zeer
sterk op dat nog geen enkele mogendheid Italië
in schrift of woord over den toestand van den
paus heeft aangesproken. En dan volgt met ze
keren trots de verzekering dat Italië over die zaak
toch niet met welke mogendheid ook zou willen
onderhandelen. Want aan de eene zijde is de
vraag afgedaan, aan den anderen kant betreft zij
enkel een binnenlandsch belang van Italië en kan
zij, als zoodanig, geene aanleiding geven tot bui-
tenlandsche tusschenkomst.
Fraaie woorden, door zeKer angstig gevoel in
de pen gegeven, maar als het geval zich nu eens
voordeed dat het Duitsche rijk van eene andere
meening was en de opening eener internationale
gedachtenwisseling over den paus wenschelijk
oordeelde, zou dan de heer Depretis aan prins
Bismarck terugschrijven, dat hjj zich met eens
anders zaken niet heeft in te laten Het valt te
betwijfelen.
Het laat zich echter aanzien dat deze storm in
de pers zelve zal verwaaien, want er is geen enkel
teeken dat de groote plannen bevestigt, die men
prins Bismarck en den paus toeschreef.
Wat de Berlijner Post ook zeggen moge om,
naar conservatieven trant, den ultramontanen te
behagen, welke misschien straks weder door het
zelfde blad met vuil worden geworpen, de Itali-
aansche wet op de waarborgen is volkomen vol
doende voor de veiligheid van den 'paus en de
vrije uitoefening van zijn geestelijk ambt. Natuur
lijk niet voor iemand, die de wereldlijke macht
onmisbaar acht voor den opperpriestermaar
deze worden allengs dunner gezaaid, daar men
wel genoodzaakt is de feiten der geschiedenis aan
te nemen.
Deze bisbilles geven nog wat leven in de cou
ranten, die overigens dun van inhoud zijn in deze
politieke vacantie, die men in Frankrijk la
trêoe des conjiseurs noemt. Het is wel goed dat
de politieke mannen in deze dagen in den schoot
hunner gezinnen wat zoetigheid gaan gebruiken,
want de politiek maakt bitter. Wat een vak,
als men er werkelijk »in doet," dat wil zeggen
-zijn brood of zijn carrière in zoekt! Wat al hate
lijke naijver en geknoei. En dat is reeds zoo van
ouden datum, want reeds Horatius achtte in een
zijner oden hem gelukkig, die buiten de politiek
stond.