BUITENLAND. Benoemingen en "besluiten. Kerknieuws. Marine en leger. Gemeenteraad van Goes. Algemeen Overzicht. -1 V In geval van latere vrijspraak zou zij echter onbillijk -wezen. Daarop heeft misschien het voor behoud. van het IV. v. d. D. betrekking. Bij de AP tot Expl. van Staatsspoorwegen zijn bevorderd: tot chefs de bureau 2e kl. de commie zen A. Spekman, W. A. Weenink en C. Kiese- wetter; tot commiezen le kl., de commiezen 2e kl. L. Boot en jhr. L. de Geer; tot commiezen 2ekl. de eerste klerken P. van Hal, J. M. Köningsfeldt, M. van der Mueren en J. C. Sehuller tot Peursum tot tweede klerken de Se klerken G. Schimmel- penninck, H. G. O. Keditz, C. J. Verselewel de Witt Hamer. Met het stoomschip Voorwaarts van de maat schappij Nederland, hetwelk 14 Jan. a. van Am sterdam vertrekt, zal van daar rechtstreeks eene brievenmaal worden verzonden naar Atjeh. Voorts zal op Dinsdag 24 Jan. a. met den trein van 6.55 's morgens uit Amsterdam naar Emmerik, in aansluiting op het vertrek van het bedoelde stoomschip uit Napels, mede eene verzending naar Atjeh geschieden. Eigen Haard begint zijn nieuwen j aargang prach tig, met een nommer van vergrooten omvang. Men vindt daarin o. a. de fraaie plaat Het verlaten van de Koning der Nederlanden op 5 October 1881, behoorende bij de beschrijving dier gebeurtenis, welke bij den uitgever Tjeenk Willink verschenen is. Al de verschrikkingen der zeeramp vertoonen zich aan onze verbeelding, wanneer wij het groote, prachtige schip, met den achtersteven reeds bijna onder water, op het punt zien van in de diepte te verdwijnen, terwijl de zeven sloepen den hui- veringwekkenden tocht op den wijden oceaan gaan ondernemen. Een portret van prof. Opzoomer, blijkbaar op wat jeugdiger leeftijd dan zijn tegenwoordigen zestigjarigen, geeft aan zijn ambtgenoot prof. Van der Wijck stof tot eene van warme vereering getuigende levensschets van den Nederlandschen meester der ervarings-wijsbegeerte, wien ook in rechts- en godgeleerdheid zulk een welverdiende roem ten deel gevallen is. Voor Zeeland is deze aflevering bijzonder merk waardig door eene geschiedkundige studie van mevrouw Bosboom-Toussaint, over het kasteel Westhoven op Walcheren, de zetel der tempel ridders en der abten van Middelburg, de stichting misschien van de Noormannen. Eene afbeelding van het kasteel, naar eene photographie in 't bezit van jhr. mr. J. P. Boddaert, is gevoegd bij dit opstel, welks artistieke beteekenis door teeke- ningen van Ch. Rochussen nog verhoogd wordt. Hoe de beroemde romanschrijfster ertoe gekomen is, hare pen aan Westhoven te wijden, beschrijft zij in deze noot: »Ik heb het voorrecht gehad eenige dagen op het kasteel te logeeren. In 'tjaar 1877 maakten wij een tochtje naar Zeeland, met het doel om in de kleine badplaats Domburg te vertoeven. Een voudig en lief gelegen, is dat juist een geschikt verblijf voor allen die, als wij, de rust zoeken te gelijk met de frissche zeelucht, en die niet wenschen de wereld met al hare begeerlijkheden te zien krioelendie zich niet thuis voelen, in die mêlee, zoo gemengd, dat er vorsten en vorstinnen van koninklijken huize ter eene, en avonturiers met avonturiersters ter andere zijde zich bewegen. Wie daarin vermaak schept, wie meent daarbij te passen, ga niet naar Domburg. Wie er over denkt alswij, ga er gerust heen en zal getroffen worden door iets eigenaardigs en oorspronkelijks, dat groote vermaarde badplaatsen niet hebben, die in zekeren zin alle op elkander gelijken. »De echt Zeeuwsche gulhartigheid en. voorko mendheid waarmede wij ontvangen werden door allen wier bekendschap wij maakten, heeft er zeker veel toe bijgebracht om ons het plekje te doen waar- deeren. De kunst- en letterlievende bezitter van Ouerduin, bekend genoeg door de letterkundige congressen, om geene nadere aanduiding te be hoeven, maakte tochtjes met ons door het eiland. Wij sleten menig gezellig dagje in zijn huiselijken kring en bewonderden zijne vermaarde Cats-col- lectie, zijne kunst-portefeuille, zijn hertenkamp, zijne bloemen en planten en wat al niet, dat mij nog de aangenaamste herinneringen geeft, aller meest zijn lief gezin. Wij genoten daarna de gracelijke gastvrijheid der familie die Westhoven destijds bezat en bewoonde." Van den te 'sGravenhage op 88jarigen ouder - dom overleden luitenant-generaal jhr. F. V. A. ridder De Stuers, geeft het Hbl. de volgende levensschets De Stuers zag het levenslicht in het jaar 1793 te Roermond. Aanvankelijk bestemd tot page bij koning Lodewijk, trad hij in Maart 1815, tijdens de terugkomst van Napoleon uit Elba, in dienst als jager te paard, diende daarna bij het 4e reg. dragonders in Brabant en Frankrijk, totdat hjj op den 2 April 1816 werd benoemd tot 2e luit. bij het 6e reg. inf. In 1820 werd De Stuers op eigen verzoek overgeplaatst bij het N. I. leger, waar hij reeds in 1821 te Palembang het kruis van moed, beleid en trouw verwierf. Aan den vijfjarigen Java-oorlog nam hij een roemrijk aandeel als adjudant van den generaal De Koek. Te midden van den opstand volbracht hij in de Vorstenlanden een belangrijke missie van het hoofdkwartier te Soerabaja naar den generaal Van Geen te Samarang; bij het einde van den oorlog werd hij in Maart 1830 belast, om het hoofd van den opstand, Diëpo Negoro, naar Batavia over te brengen. In dien tusschen- tijd behoorde hij tweemaal tot de eersten, die de versterking van Plerel stormenderhand binnen drongen; bij de laatste gelegenheid ontving hij vijf wonden. De 3e kl. van Willemsorde en de rang van majoor waren zijn loon. De majoor De Stuers vergezelde den gouv.-gen. jhr. De Koek zijn schoonvader naar Neder land, juist toen de opstand in België was uitge broken, Het opperbevel over de in Zeeland gedetacheerde troepen werd opgedragen aan den luit.-gen. H. baron Merkus de Koekwien de majoor De Stuers als chef van den staf werd toegevoegd. Bij legerorder van 2 Nov. 1831 werd De Stuers eervol vermeld wegens zijne deelneming aart de krijgsverrichtingen op den Kapitalen Dam en den terugtocht der onzen naar Assenede. In Juli werd hij versierd met den Nederlandschen Leeuw, op den 17 Juli 1833 bevorderd tot luit.-kolonel, en twee jaren later op de meest eervolle wijze ont slagen als chef van den staf bij de troepen in Zeeland. Na zijn kort daarop gevolgden terugkeer naar Indië, viel hem in 1837 de eervolle onder scheiding te beurt van te worden benoemd tot waarnemend gouverneur van deMolukken, daarna tot militair gezaghebber in die gewesten. Het was op reis daarheen, dat het bekende drama voorviel op de rotson der Lucipara's. Op 26 April uitgestoomd te Soerabaja, koers zettende naar de baai van Amboina, stootte de Willem I in den nacht van 5 op 6 Mei op een bank nabij voormeld rif, waarheen de vrouw en de kinderen van den gouverneur en de overige equipage met- moeite in sloepen werden overgevoerd. Zes én dertig dagen lang bleven de schipbreukelingen aldaar, deels onder den blooten hemel op de naakte rotsen, hoogstens door zeildoek eenigszins beschut tegen brandende hitte, nachtelijke kou, storm en plasregens. Door beleid en zelfbeheèr- sching wist de Stuers, hoe ook gebukt onder het lijden van zijn eigen gezin, over muiterij, ver moeienis en ontberingen van allerlei aard te zegevieren. Na herhaalde vruchtelooze pogingen tot redding, steun vindende in het vrome vertrouwen zijner trouwe gade, die weldra voor de vijfde maal moeder werd, zag hij pas na een maand van onbeschrijfelijk lijden voor allen, de Nautilus tot redding opdagen. Eerst op den 13en Juni kwamen de schipbreuke lingen op Amboina aan. De buitengewone be vordering van De Stuers tot kolonel, op den 27en Augustus, was het loon van den man aan wjen, volgens het besluit van den gouverneur-generaal, »het behoud der schipbreukelingen, ten getale van ongeveer 140 zielen, in de eerste plaats moest worden toegeschreven." Toen de kolonel De Stuers in 1841 tot herstel van gezondheid terug keerde naar Nederland, ontving hij, zoowel van de voornaamste Europeanen en inlandsche inge zetenen, als van de Radja's en andere hoofden op de Moluksche eilanden de aandoenlijkste bewijzen van dankbaarheid, voor hetgeen »de verheven doorluchtige heer" had gedaan om het land rechtvaardig te bestieren, vooral »om den be hoeftige van voeding te voorzien, de zieken te troosten, de bittere smart van ménig bekommerd gezin te lenigen Gedurende zijn verblijf in Europa werd De Stuers achtereenvolgens belast met betrekkingen bij het algemeen bureau van verstrekkingen aan het departement van koloniën (1843), met weten schappelijke zendingen naar Frankrijk enz., totdat hij in 1853 met den rang van luitenant-generaal als kommandant van het N.-I. leger naar Batavia terugkeerde. In die betrekking bestuurde hij de expeditiën naar Borneo's westkust, Tomori in 1856, naar Timor, de Lampongs en Djambi in 1858, in welk jaar De Stuers voorgoed naar het vaderland vertrok. Z. M. de koning toonde herhaaldelijk, hoezeer hij de diensten op prijs stelde van zijn grijzen onderdaan, laatstelijk door zijn benoeming in 1860 tot adjudant-generaal. Reeds koning Willem II had De Stuers tot den adelstand verheven. adel. In den Nederlandschen adel ingelijfd jhr. mr. Johan Marie Hendrik Joseph de Grez, te 's Hertogenbosch, met al zijne wettige zoo manne lijke als vrouwelijke afstammelingen. hinisterieele departementen. Benoemd tot adjunct-commies bij het dep. van justitie, mr. Ph. C. la Chapelle, advocaat te 's Gravenhage, en A. E. G. Goossens van Eyndhove, cand.-not. en eerste klerk bij dat dep. onderwijs. Benoemd tot leeraar aan de R. H. B. S. te Groningen F. van Rijssens, te Deinum en te Yenlo J. C. H. Legner, te Schiedam. staats-commissien. Op verzoek aan rur. H. M. A. baron van der Goes ontslag verleend uit zijne betrekking als lid der permanente militaire spoorwegcommissie. leger. Op nonactiviteit gesteld in afwachting van nadere beschikking de kap. W. Weytingh, van het 5e reg. inf. In den loop van 1882 zullen voor 5 jaren worden gedetacheerdbij het leger in Ned.-Indië, de kap. C. P. J. van Vlierden, van het 2e reg. inf., en de le luit. H. C. A. Neeteson, van het reg. gren. en jag, N. C. U. Masman, van het le, A. Berends, van het 4e, alsmede A. H. P. T. Brunet de Rochebrune, van het 7e reg. inf.en bij het leger hier te lande, de na te noemen officieren der inf. van het leger in Ned.-Indië, alsbij het 2e reg, inf., de kap. W. V. van Erp; bij het le reg. inf., de le luit. P. Silvergieter Hoogstad; bij het 5C reg. inf., de le luit. J. B. G. a Brassard; bij het 7e reg. inf., de 1° luit'. J. W. Stoutjesdijk en F. W. G. Merz. Overgeplaatst bij het wapen der inf. van het leger in N.-I. de 2e luit. der inf. W. J. A. Roijen van het leger hier te lande. Op verzoek eervol uit den militairen dienst ontslagen de lc luit. op nonact. J. H. Neiszen, van het wapen der genie. ridderorden. Vergunning verleend aan C. W. P. Mieling, sectie-ingenieur en districts-inspecteur der Mij. t. expl. v. Stsp. te Middelburg, tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder der Leopoldsorde, hem door Z. M. den koning der Belgen geschonken. Ovezand, 1 Jan. De heer F. C. Barbas, can- didaat te Zeerijp, is beroepen tot predikant bij N. H. gem. Ovezand c. a. De luit. t z. le kl. H. C. Achenbach, uit Oost Indië in Nederland teruggekeerd, is op non-acti viteit gesteld. Zitting van Vrijdag 30 December. Voorzitter mr. De Witt Hamer. Afwezig met kennisgeving jhr. Van Swinderen en de heer W. L. Kakebeeke, zonder kennisgeving de heer Massee. De voorzitter deelt mede dat naar aanleiding van een schrijven van burg. en weth. de comm. van toezicht op de gem. apotheek bericht heeft dat zij van den heer inspecteur van het genees kundig staatstoezicht, op hun daartoe gedaan verzoek, betreffende de gemeente-apotheek bericht hadden ontvangen, dat het rapport van de comm. van visitatie luidde «Gemeente apotheek voldoendehoewel de aetherische oliën in het licht stondende ung defes. coel. bruin was en de extr. cort. per fuse ontbrak het ensemble smerig." De comm. van toezicht op de gemeente-apo theek licht gemeld rapport als volgt toe lo. Van de aetherische oliën waren slechts 2 in doorschijnende, de andere alle in zwarte fles- schen, zoödat de commissie ten onrechte van de aetherische oliën spreekt. 2o. De ung. defens. coerul. De scheikundige commissie had reeds besloten die te vernietigen, van daar dat ze reeds op eene afzonderlijke plaats gezet waren. 3o. De extract, cart, ontbrak, wijl het laatste daarvan éen oogenblik te voren voor een genees middel was gebruikt en zou dan ook onmiddelijk van den leverancier zijn gehaald. Door den gem. apotheker werd gewezen op de zeer kleine hoe veelheden die steeds door alle apothekers werden ingeslagen waardoor bederf van geneesmiddelen bijna onmogelijk was. 4o. »Het ensemble smerig". Wanneer dit door de commissie ware gezegd, was die beschuldiging onmiddellijk wederlegd geworden, daar op het tijdstip van gemeld bezoek, door reparatie en het breken van een gat in den muur van het gebouw, kalksporen onvermijdelijk waren. Verder concludeert de commissie: 1 dat sedert het 25jarig bestaan der gemeente apotheek overigens nimmer eenige aanmerking is gemaakt door de commissie van visitatie; 2 dat in geene particuliere apotheek de kwali teit zoo nauwkeurig wordt nagezien en deze elke maand door de scheikundige commissie wordt on derzocht; 3 dat aan de zijde van den gemeente apotheker geen sprake is van plichtverzuim en dat zij noch de minste aanmerking op den ijver en de toewij ding van dien ambtenaar heeft, noch den geringsten twijfel aan de betrouwbaarheid der verstrekt wor dende geneesmiddelen koestert. Na voorlezing van gemeld rapport constateert de voorzitter dat er derhalve geen sprake is van twijfel aan de deugdzaamheid der geneesmiddelen in de gem.-apotheek. De voorzitter deelt verder mede, dat door burg. en weth. jl. Zaterdag zijn aanbesteed a het tariefwerk voor gewoon onderhoud in 1882, waarvan verschillende personen aannemer geworden zijn; b de levering van banken voor de laagste klasse van school C, gegund aan W. de Beste voor ƒ340; c het maken van een riool in een gedeelte der St. Jacobstraat en Korte Nieuwstraat, gegund aan A. Smit, voor 530en d idem in de Oude Vischmarkt, gegund aan C. Hootsmans, voor 800. Als ingekomen stukken worden ter tafel gebracht: van dr. R. A. S. Piccardt, het door hem ontwor pen levensbericht van Hendrik Quirinus Janssen, districts-schoolopziener te Goes, dat onder dank betuiging aan den schenker in de boekerjj ge plaatst zal worden, en van ged. staten een afschrift van het kon. besluit waarbij aan de gemeente tot 1885 opnieuw vergunning wordt verleend tot het heffen van het sas en havengeld. Aan de orde is alsnu de opmerking van ged. staten omtrent de verordening tot heffing van den hoofdelijken omslag. De onder letter g van art. 5 dier verordening voorkomende bepaling dat »de huiselijke om standigheden, welke den belastingschuldige bij zonder drukken, bij den aanslag in aanmerking worden genomen, komt hun te onbestemd voor zij kan tot willekeur bij de toepassing aanleiding geven en zij willen daarom aangegeven hebben welke omstandigheden in aanmerking zullen worden genomen; ook behoort een maatstaf daarbij te worden vastgesteld, hetzij bij wijze van aftrek eener zekere som bij de berekening van het be lastbaar inkomen toe te staan, hetzij bij percents gewijze vermindering van den aanslag aan te nemen. Burg. en weth. hebben getracht ged. staten van hun denkbeeld terug te brengen, doch te vergeefs, waarom zij voorstellen niet aan het verlangen van ged. staten te voldoen, maar gezegde bepaling in de verordening te handhaven, omdat het opsommen van alle huiselijke omstandigheden, die in aan merking zouden behooren te komen, ondoelijk is en eene lijst van rampen en onheilen, die een huisgezin kunnen treffen, nimmer zoo volledig kan gemaakt worden of de ondervinding zou leeren, dat er altijd nog zijn die men niet heeft voorzien, terwijl de onbillijkheid van een aanslag van een bij de verordening niet opgenoemd geval even onbil lijk zoude zijn als de mogelijkheid van willekeur. Nadat de heer Ramondt verklaard had in hoofd zaak met het voorstel van burg. en weth. mede te gaan, werd met algemeene stemmen aldus be sloten. Van J. G. de Zeeuw en J. J. Notenboom waren ingekomen bezwaarschriften tegen hun aanslag in den hoofdelijken omslag, waaromtrent besloten werd op voorstel van burg. en weth. den aanslag van J. G. de Zeeuw met eene klasse te vermin deren, doch den aanslag van J. J. Notenboom te handhaven. Met algemeene stemmen werd ook besloten het suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag over 1881 tot een bedrag van 160.11$ en dat der belasting op de honden ad 33 voorloopig vast te stellen. Ten slotte werd besloten over te gaan tot benoeming van leden der commissien en be sturen ontstaan wegens periodieke aftreding. Van alle commissien en besturen werden her benoemd de aftredende leden, behalve van de financieele commissie het lid Massee, in wiens plaats met 1 stem meerderheid werd benoemd J. J. Ramondt; van de commissie van toezicht op het L. O. de heer H. K. D. van den Bussche, die niet meer in aanmerking wenschte te komen en in wiens plaats benoemd werd Ph. M. de Ronde Bresser en van de commissie van classificatie voor schoolgaande kinderen de wethouder jhr. van Swinderen, wegens verblijf buitenslands. In diens plaats werd gekozen de wethouder Ochtman. De vergadering is daarna gesloten. De plotseling weder opgeworpen question ro- maine trekt ook in Frankrijk zeer de aandacht. Dat kon moeilijk anders, want de clericale quaestie is ook daar aan de orde van den dag, en buiten dien is het vraagstuk eene oude kermis voor de Franschen die nog herinneringen hebben van vóór 1870. Bevreesd dat de paus een nieuwen kruis tocht tegen de Europeesche staten gaat onderne men, roept de geavanceerde pers reeds moord en brand en dringt zij aan op de strafste maatregelen tegen de katholieke kerk in Frankrijk. Het schijnt dat de kerk geen erger vijanden kent dan deze fetiscA-dienaars van een èxclusief liberalisme, dat geene andere goden naast zich duldt. Geen dag gaat er voorbij, zegt de Union répu- blicaine, of er doet zich iets voor dat ons aan spoort de betrekkingen van kerk en staat tot in de grondslagen toe te wijzen. De. laatste toespraak van don paus, de daarin geuite bedreigingen tegen Italië, het verwonderlijk gedrag van Duitschland tegenover de wereldlijke macht des pausen, die plotseling weer wil opduiken uit het Vaticaan, hadden onze regeering moeten leiden tot het af breken der betrekkingen met den Heiligen stoel, v wijl ze ons in gevaarlijke verwikkelingen kunnen betrekken. En wijl er nu aan eene nieuwe in richting van het beheer der eerediensten wordt gearbeid, willen wij de aandacht des ministers in het bijzonder op éen punt vestigen. De staat heeft voor 67 millioen aan vaste goederen ter beschikking van de kerk gesteld, zonder daartoe door het concordaat gedwongen te zijn. Daaren tegen moet thans de staat middelbare scholen bouwen en duizenderlei uitgaven doen van onbe twistbaar nut, en het zou geraden zijn onze reeds zoo hooge begrooting niet meer te overladen. Wij wachten dus van den minister dat hij die goede ren 'zal terugnemen en zal voorstellen alle wetten af te schaffen, die den staat tot niet volgens het concordaat verplichte gaven aan de kerk nood zaken. Zulke aartsvijanden der kerk kan slechts een katholiek land voortbrengen, en het orgaan van den heer Gambetta is niet vrij te pleiten van zekere forfanterie, als het voortgaat met te zeggen dat het »ons Fransche republikeinen vrij onverschillig is of de paus Rome verlaat, daar vrijwillig gevangen blijft of zich bedient van de groote vrijheid hem door de wet op de waarbor gen gelaten." En verder dat «Frankrijk met zijne geheel wereldlijke staatsinstellingen zich weinig om het Romeinsche vraagstuk heeft te bekom meren." Dat is niet waar; als de quaestie zich voordoet, is zij eene Europeesche. Men gevoelt dat te Rome uitnemend, en de Popoio Romano, het blad van den minister-president Depretis, drukt er zeer sterk op dat nog geen enkele mogendheid Italië in schrift of woord over den toestand van den paus heeft aangesproken. En dan volgt met ze keren trots de verzekering dat Italië over die zaak toch niet met welke mogendheid ook zou willen onderhandelen. Want aan de eene zijde is de vraag afgedaan, aan den anderen kant betreft zij enkel een binnenlandsch belang van Italië en kan zij, als zoodanig, geene aanleiding geven tot bui- tenlandsche tusschenkomst. Fraaie woorden, door zeKer angstig gevoel in de pen gegeven, maar als het geval zich nu eens voordeed dat het Duitsche rijk van eene andere meening was en de opening eener internationale gedachtenwisseling over den paus wenschelijk oordeelde, zou dan de heer Depretis aan prins Bismarck terugschrijven, dat hjj zich met eens anders zaken niet heeft in te laten Het valt te betwijfelen. Het laat zich echter aanzien dat deze storm in de pers zelve zal verwaaien, want er is geen enkel teeken dat de groote plannen bevestigt, die men prins Bismarck en den paus toeschreef. Wat de Berlijner Post ook zeggen moge om, naar conservatieven trant, den ultramontanen te behagen, welke misschien straks weder door het zelfde blad met vuil worden geworpen, de Itali- aansche wet op de waarborgen is volkomen vol doende voor de veiligheid van den 'paus en de vrije uitoefening van zijn geestelijk ambt. Natuur lijk niet voor iemand, die de wereldlijke macht onmisbaar acht voor den opperpriestermaar deze worden allengs dunner gezaaid, daar men wel genoodzaakt is de feiten der geschiedenis aan te nemen. Deze bisbilles geven nog wat leven in de cou ranten, die overigens dun van inhoud zijn in deze politieke vacantie, die men in Frankrijk la trêoe des conjiseurs noemt. Het is wel goed dat de politieke mannen in deze dagen in den schoot hunner gezinnen wat zoetigheid gaan gebruiken, want de politiek maakt bitter. Wat een vak, als men er werkelijk »in doet," dat wil zeggen -zijn brood of zijn carrière in zoekt! Wat al hate lijke naijver en geknoei. En dat is reeds zoo van ouden datum, want reeds Horatius achtte in een zijner oden hem gelukkig, die buiten de politiek stond.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 2