N«. 272, 134* Jaargang! 1881 Vrijdag 18 November. Uit het Blauwe Boek. I Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenlandde Compagnie générale de Publicité G. L. Daijbk Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enx. Middelburg, 17 November. FEUILLETON. N BMOROSA. Door W. E. N. MIDDELBURGSE COURANT. De bundel Officieele bescheiden betreffende het ontstaan van den oorlog tegen Atjeh in 1873, door de Nederlandsche regeering in 1881 uit gegeven, brengt niet veel nieuws, noch iets dat aanleiding geven kan om ons sedert meer dan zeven jaren uitgesproken gevoelen omtrent de onvermijdelijkheid van dien oorlog, met voorbehoud van alle critiek omtrent zijne lei ding, te wijzigen. Enkele bijzonderheden verschijnen echter door deze openbaarmaking in een helderder licht en versterken daardoor de duidelijkheid onzer voorstelling. Bij eene dier ophelderingen wenschen wij een oogen- blik stil te staan. Men herinnert zich de rechtstreeksche aan leiding, de eindschakel eener jarenlange reeks van indirecte oorzaken, tot de oorlogsverklaring. Onze regeering had in het laatst van 1872, als gevolg van haar voort durend streven om door een tractaat Atjeh te binden aan het nakomen zijner internationale verplichting tot onderdrukking van zeeroof, strandroof en slavenhandel en tot eerbiediging onzer vlag in de aan ons oppergezag onder, worpen staatjes, onderhandelingen aangeknoopt met de leiders van eene der twee partijen, die in Atjeh elkander de heerschappij betwistten. Twee gezanten dier partij onderhandelden te Riouw met den resident. Na den afloop dier onderhandelingen werd hun een Nederlandsch oorlogschip aangeboden om hen naar hun land terug te voeren en om, des verkiezende, onder weg Singapore aan te doen. De Atjehsche heer en namen deze vriendelijkheid dankbaar aan, deden onder de Nederlandsche vlag ver scheidene Atjehsche kustplaatsen aan en maakten van hun bezoek te Singapore gebruik om bij den Italiaanschen en den Amerikaanschen consul hulp te vragen tegen de Nederlanders, die de onafhankelijkheid van hun land be dreigden Dit is een bijna komische trek in het zeer ernstig geval. Maar in Indië vond men het alles behalve komiek. Nederland bezat op dat oogen- blik te Singapore een bekwaam, ijverig en scherpzinnig consul-generaal, in wien, op grond III. „Gaat gij van avond naar La Bocht qui pleurt vroeg Victor aarzelend. „Ik ga er eiken avond heen," was het ant woord. Eensklaps keek De Valmy op en toen hunne oogen elkaar ontmoetten, verspreidde zich een licht blosje over hare bleeke wangen. De Valmy ging terstond heen, maar dien eene blik was voldoende geweest om Marguérite in een toestand van gejaagdheid te brengen, dien zij niet kon verbergen. Wat zon hy van haar gedacht hebben Nu het te laat was zou zij alles hebben willen geven om hare gedachtelooze woorden te herroepen. Op dat oogenblik was het alleen haar bedoeling geweest om iets vriendelijks tot dien armen mijnheer Berthon te zeggen en de gele genheid te openen om hun vertrouweljjken om gang op een anderen voet te hervatten j maar Bij kon niet verwachten dat De Valmy dat be grepen had en ofschoon zij dien heer gaarne wilde laten voelen dat zijn goed- of afkeuring jhaar zeer onverschillig was, wilde zij toch vol- van veeljarige, gewichtige diensten, door de Indische regeering een rechtmatig vertrouwen gesteld werd. Zijne telegrafische berichten van 15/16 Februari 1873, omtrent„intriges van veel belang der Atjehsche gezanten met de consuls, waardoor onmiddellijk handelen mis schien noodzakelijk" zou worden, werden dan ook door den gouv.-gen. Loudon volkomen vertrouwd. Ze gaven den landvoogd aanleiding naar Nederland te telegrafeeren en voor zichzelven, dadelijk, te besluiten tot dien coup d'éclat, door welken hij geloofde met éenen slag dat Atjeh ter aarde te zullen werpen, dat zich nu na acht jaren nog stuiptrekkend tegen den overwinnaar verweert. Later, naarmate de Atjeh-polemiek lijviger, de Atjeh-oorlog langduriger en de verloren Atjeh- millioenen talrijker werden, heeft de meening meer en meer ingang gekregen dat de gouv.- gen. Loudon in Februari '73 „zenuwachtig" is geweest en zich door een opgeschroefd bericht van den consul-generaal Read tot een ondoor dacht besluit heeft laten verleiden. Van die zenuwachtigheid draagt, zoo men wil, des land- voogds eerste telegram naar Nederland het kenmerk «Consul-generaal Singapore bericht verraad van Atjeh. Gezantschap heeft aldaar hulp van consuls Italië en Amerika tegen ons gevraagd. Beide hehben zich met de zaak bemoeid. Consul Amerika stelt Atjeh tractaat voor en schrijft aan admiraal in China. Raccbia een Itali- aansch officier, die op dat oogenblik bezig was in het verre Oosten naar eene geschikte plaats voor eene Itali- aansche strafkolonie om te zien, wacht twee schepen en trekt dan naar Atjeh." De telegrammen-stijl is echter, in zijne kort heid, bedriegelijk. Hij kan zenuwachtig lijken en toch de gemoedsstemming van den steller niet juist weergeven. Nog minder kan hij een maatstaf opleveren voor de feiten, waarvan de woorden een uitvloeisel zijn. De in den bundel opgenomen briefwisse ling van onzen minister van buitenlandsche zaken met de Nederlandsche gezanten te Was hington en te Rome en van deze gezanten met de ministers van Amerika en Italië, geeft een retrospectief beeld te zien van hetgeen in de Februari-maand van 1873 te Singapore is voor gevallen. Daaruit kunnen wij, beter dan de hee- ren Read en Loudon destijds zelve, opmaken in hoever er reden was om voor vreemde tusschen- komst in de Atjehsche zaken bevreesd te zijn. Al dadelijk blijkt daaruit dat die vrees, ten opzichte van Italië, ongegrond ;is geweest. De minister ViscontiVenosta heeft, zoodra onze strekt niet dat hij zou denken dat zjj een van die meisjes was, die zich over het verlies van een aanbidder troosten door onmiddellijk een ander in zijn plaats te stellen. Victor schreef, zeer begrijpelijk, dien blos en die verlegenheid aan zich zelf toe, prevelde„tot van avond, dus" en liet zich in een zeer opge wekte stemming door het gewoel medevoeren. Het is overbodig te zeggen dat hij dien avond den weg van Montigny naar Franchard geheel te voet aflegde, evenmin als het noodig is be halve misschien voor menschen die niets van de manieren van verliefden af weten, om te vermelden dat hij zijn bestemming bereikte een uur voordat de maan opging. Hij wist dat hg zou moeten wachten; maar onder sommige omstandigheden is het genot van het verbeiden zóo groot dat het wachten zelf bpna een genoegen wordt en het was zeer aan genaam hier onder die donkere, geurige dreven. Al de geluiden aan een bosch eigen het rui- schen van de bladeren boven zijn hoofd, het kraken der dorre bladeren onder zijn voet, het gekraak der oude olmtakken troffen zijn oor, terwpl hij op en neder liep en allerlei luchtkas- teelen bouwde. De kikvorschen in een naburigen poel onthaalden hem op een zacht, aanhoudend concert en af en toe klonk uit de verte de schrille kreet van een nachtvogel. Na zich een geruimen tijd hiermede bezig gehouden te hebben, trad hij gezant hem over de zaak kwam spreken, ver klaard dat noch de consul, noch de heer Rac- chia gemachtigd was zich met iets anders dan handelszaken in te laten en dat hij zich over tuigd hield dat geen dier twee zaakgelastigden hun bevoegdheid te buiten zou gaan. Hij telegrafeerde hen overigens dadelijk, op verzoek onzer regeering, teneinde hen aan hun plicht van onthouding te herinneren. De heer Read kon dit niet weten. Hem was bekend dat de Atjehers by den consul ontvan gen waren en dat Racchia te Singapore twee Italiaansche oorlogschepen, met onzekere be stemming, wachtte. Mocht men hem niettemin zijne achterdocht ten kwade blijven duiden, zijne vermoedens ten aanzien van hetgeen onder het Amerikaansche wapenschild voorviel, waren zooveel te gegronder en wel geschikt om hem ergdenkend in 't algemeen te maken. Te Washington toch werd onze gezant Westenberg, toen hij over de Atjeh-zaak kwam spreken, door den staats-secretaris Fish anders ontvangen dan de minister Visconti te Rome den zaakgelastigde Everwijn gedaan had. Toen de gezant den heer Fish verzocht den consul langs telegrafischen weg aan zijne be perkte bevoegdheid te herinneren, was het antwoord (bl. 100 der Bescheiden„dat schoon ook de consul te Singapore geen bevoegdheid had om tractaten te sluiten, het hem nochtans vrijstond schepen te doen gaan daar waar hij meende dat Amerikaansche burgers en hun belangen bescherming konden vereischen." Dit antwoord leidde tot een gesprek, waarin de heer Westenberg den minister zocht te overtuigen dat de Amerikaansche belangen en burgers, zoo die zich in Atjeh bevonden, onder de Nederlandsche vlag genoegzaam veilig waren, waartegen de minister volhield dat beiden boven alles Amerikaansche bescherming konden vorderen. Het gesprek eindigde met de belofte, dat de minister naar Singapore zou telegra feeren om inlichting, doch zonder zekerheid dat daarop per telegraaf antwoord gezonden zou worden. Na drie maanden had weder een gesprek plaats. Toen had de consul, gelijk de minister voorspeld had, schriftelijk geantwoord op het telegram, dat hem voorschreefto abstain from interference and to give informations about the matterWat had nu de minister in zijn mail brieven gelezen «De heer Fish, schrijft onze gezant, deelde my mede, dat, naar het scheen, gezanten van Atjeh zich onder het geboomte uit op een open plek vol rotsblokken en jeneverbesstruiken, totdat hij het zandpad bereikte dat naar la Boche qui Pleure en de vooruitspringende punt voert, van waar men de beroemde Gorges de Franchard in haar geheele lengte en breedte kan overzien. De maan was nog niet zichtbaarmaar over de heuveltoppen en op de vlakte in de verte lag toeh een zilverachtig waas, ten teeken dat zij reeds boven den gezichteinder gestegen was en weldra de1 schaduwrijke hoogten, op welker rand Victor had post gevat, zou verlichten. Eensklaps kwam hg tot de onwelkome ont dekking dat hij niet alleen was. Een roode stip, die niet anders kon zijn dan het uiteinde eener sigaar, vertoonde zich op eenige passen van hem af en by een nauwkeuriger onderzoek bleek de donkere massa daarachter een zijner medemenschen te zijn. Victor zorgde terstond dat er een groot rotsblok tusschen hem en dien indringer lag maar weldra zegevierde de nieuwsgierigheid over de voorzichtigheid en hij stak zyn hoofd buiten zijn schuilhoek, juist in tijds om te zien hoe het hoofd met de sigaar achter een brok zandsteen, even groot als zyn rotsblok, kwam uitkijken. De beide hoofden werden terstond teruggetrokken, en na een korte poos kwamen zy weer allebei te voorschyn. Dit was kinderachtig, belachelyk en daar Victor geen reden had om zich te schamen stapte rechtstreeks tot den U. S. consul te Singapore gewend hadden; dat zij zich zeer hadden beklaagd over de han delwijze der Ned. regeering en bepaald de hulp en bescherming der Vereenigde Staten hadden ingeroepen. De consul had hun echter verklaard zich daaromtrent geenszins te kunnen uiten, maar deswege aan de Ameri kaansche regeering te zullen schrijven. «Ik bepaalde mij daarop alleen, vragenderwijs, and te zeggen, waarop de heer Fish in verzekerenden toon ant woordde we will not do much-, maar er bijvoegde dat het een moeilijke quaestie voor Nederland was. Ik achtte het niet noodig thans, ongevraagd, op vorige quaestiën terug te komen en onze houding door nadere uitleggingen misschien te verzwakken maar trachtte hem in die gezindheid van onthouding te bevestigen, door te wijzen op de verkeerde handelingen der Atjehers, dat door hen niet alleen de rust en veiligheid van Nederlands bezittingen, maar de handel en scheepvaart van alle natiën werden bedreigd en dat ditzelfde Atjeh in 1831 een Amerikaanschen koopvaarder had geplunderd, tengevolge waarvan toenmaals een Amerikaansch oorlogschip hen was komen tuchtigen. «Het scheen mij dat .dit den indruk mijner verzeke ringen hij den heer Fish bevestigde. Het schijnt mitsdien te blijken, dat thans aan de tusschenkomst van Amerika niet wordt gedacht." We will not do much Dit werd gezegd drie maanden nadat de oorlog tusschen Nederland en Atjeh een feit was geworden, terwijl de minister het ontwerp tractaat in 12 artikelen onder de oogen had, dat door den consul te Singapore was ontworpen, waarbij aan de Atjehsche dynastie en godsdienst de bescher ming van het Amerikaansch gouvernement werd toegezegd, in ruil voor eenige handels- voorrechten en voor eenigen afstand van grond Bescheidenbl. 84). Not much, dus toch misschien iets, uit overweging hoe „moeilijk" de quaestie voor Nederland was. Zoo sprak men in het ministerie van buiten landsche zaken te Washington. Wil men nu weten welke gedachten in het consulaat te Singapore gekoesterd werden Weder een maand later, in Juli '73, keerde de Amerikaansche gezant Gorham van verlof in Den Haag terug en bracht den minister Gericke een bezoek. Hij verhaalde hem dat hij te Washington een vol uur had besteed aan het lezen eener nota, waarin de Singapoersche consul, dag voor dag en uur voor uur, aan zijne regeering had beschreven wat hij met de Atjehsche gezanten gedaan en onderhandeld had. „Het was duidelijk dat de consul met het denkbeeld eener schikking met Atjeh zeer was ingenomen geweest en de Atjehers hem groote handels voordeelen voorgespiegeld hadden. Hij scheen de bedoeling gehad te hebben met hy manhaftig vooruit. Blgkbaar had op datzelfde oogenblik dezelfde beschouwing den ander ge® troffen, want deze kwam tegelijkertijd uit zijn schuilhoek te voorschgn en daar er juist een straal van het maanlicht op het zilver van zyn uniform viel, was zijn persoonlijkheid niet langer een raadsel. De Chaulnes te Franehard 1 En blijkbaar ook in afwachting van iemandVictor bestierf het bijna. Zijn eerste opwelling was om op zijn mededinger aan te vliegen; maar niemand, die ten minste niet geheel van zijne zinnen beroofd is, volgt zijn eerste opwelling. Victor handelde dan ook in overeenstemming met de tweede en die was om weer in het bosch terug te keeren, zich achter een boom te verbergen en na te denken. Zijn gedachten brachten hem niet veel troost. Er was inderdaad weinig plaats in zijn brein voor iets anders dan de grootste verbazing over de driestheid van Marguérite en zijn eigen ounoozelheid, Zij had hem ronduit, bijna snoevend gezegd dat zy eiken avond naar la Roche qui Pleure wandelde en hij idioot die hij was had gemeend dat zy daar alleen heen ging. Hij overlegde of wraakneming dan wel Stille minachting hem het best zou voegen, toen het geruisch van een damesjapon zyn oor trof. Het geluid kwam al nader en nader en Victor's hart begon hevig te bonzen. Ongetwgfeld zou de waardigste gedragslijn geweeBt zijn baar ooge<?

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 1