N°. 268.
124e Jaargang.
1881.
BIJVOEGSEL
Maandag 14 November.
NEMOBOSA.
V A. N D E
Middelburg 12 November.
De Sohipbreuk van de
Koning der Nederlanden.
UIDDELBIIRGSCHE COURANT
Een verslaggever van het Handelsblad, die naar
Marseille gereisd is om de schipbreukelingen, welke
met de stuurboordssloep No. 1 door de Wyberton
opgenomen zijn, aan boord van dat stoomschip
het eerst te ontmoeten, heeft van daar een brief
geschreven waaraan wi], met weglating van eenige
reeds bekende bijzonderheden, het volgende ont-
leenen
„Aan boord gekomen was mijn eerste vraag
naar den zuigeling van 5 maanden, het kindje
van den heer C. W. Kogenschot, kapitein van
administratie van het Indische leger, die met zijn
vrouw en 't kleintje onder de geredden behoorde.
Ik werd als in triomf naar de hut gevoerd waar
de kleine jongen, een heerlijk, frisoh kind met
groote mooie oogen op zijn rug lag te spar
telen, spelen de met zijn voetje. De kleine had
het minst van allen in de sloep geleden, gekoes
terd in de armen der moeder, en steeds voorzien
van het noodige vodesel. De heer Drooglever
Fortuyn had een kist met blikjes geconserveerde
melk mede genomen, en deze, aangelengd met
water, had de kleine gezond en sterk gehouden.
De mo der had het weinige drinkwater dat ze
kreeg, in de sioep vaak bespaard om de baby,
die van het zoute water leed, friseh en zindelijk
te hondeD, en had het steeds van nat worden
door regen of stortzee kunnen vrijwaren. Hecht
vriendelijk en hartelijk had de matroos Arie de
Graaff haar geholpen voor het kleine kind te
zorgen.
Die Hollandsche zeelieden zijn toch een pnik ras 1
Na het lieve kind gezien te hebben, had ik het
voorrecht kennis te maken met de andere schip*-
breukelingen, die de moeielijke reis in de sloep
hadden medegemaakt. Ik heb met hen allen
gesproken, ieder vertelde mij op vriendelijke wijze
zijn wedervaren, en door al hetgeen ze mij me
dedeelden, kan ik getrouw het verhaal doeu van
wat de sloep heeft doorstaan.
Het schoone mailschip verliet 24 September
's ochtends om half negen de reede van Batavia.
Doch eer ik verder ga, moet mij een woord
van het hart over kommandant Bruins. Ik zou
den nederigen, beseheiden zeeman mishagen, zoo
ik hem prees in zijn bijzijn, doch ik mag het nu
achter zijn rug doeu. Kommandant Bruins is
een bevelhebber, die zeemanschap leerde op zeil
schepen, die op löjarigen leeftijd ter zee ging,
Door W. E. N.
II.
Midden in een warme Augustusmaand, toen de
lommerrijke plekjes in het bosch op hun liefelijkst
waren, de harsachtige geut der pijnboomen
de frissche morgenlucht vervulde en de zachte
avondkoeltjes op de hoogten als zoovele levens-
stroomen woeientoen de lnie kunstenaars
's middags, op den rug liggende, de eene pijp na
de andere rookten, slaperig naar het groene
bladerdak boven hun hoofd opzagen en zwoeren
dat het te warm was om aan werken te denken
toen moeder Vanne vol trots haar boomgaard en
moestuin overzag en een vruchtenjaar voorspelde
zooals er nog nooit een geweest wastoen de ge-
heelo wereld zich verheugde in haar bestaan,
voelde Victor Berthon zich door en door onge
lukkig.
Hij kon zich zelf geeu rekenschap geven van
dat gevoel en dat maakte het nog erger. Hij
was het voorwerp van onverholen afgunst voor
■1 zijne vrienden 5 Némorosa was even vriendelijk
die kapitein van een barkschip werd toen hij nog
slechts 22 jaren was, en die eiken zeeman, die
met of onder hem voer, steeds ware hoogach
ting inboezemde.
Koolemans Beynen ging twee jaren geleden op
den Koning der Nederlanden naar Indië, en in
een brief aan mij schreef hij„Ik heb op deze
reis veel geleerd, Kommandant Bruins verdient
wat ge m^ van hem verteldet en meer. Hij is
een ouderwetscbe zeeman en ik bewonder de
manier waarop hij zijn schip behandelt, altijd op
zijn post is en, kalm en opgeruimd, maakt dat
zelfs de zenuwachtigste passagier zich op zijn
voortreffelijk schip „lekker" en gerust gevoelt.
Ik heb werkelijk veel van hem geleerd, waarvoor
ik hem steeds dankbaar zal zijn."
De Koning ging ten zuiden van den Chagos-
Aichipel om. Toen het schip de eilanden voorbij
ging, zeide Bruins tot den luitenant ter zee En
gel brecht (een der geredden)„ik geloof dat die
archipel onbewoond is." „Neen, ik meen te
weten dat er mensehen wonen ea dat de Engel-
schen er kokosnoten-olie halen," was het ant
woord, en onmiddellijk werd aan boord alles nage*
lezen wat op dien archipel betrekking had. Die
kennis bleek weldra nuttig.
Dinsdag den 4en October twee dagen na dat
gesprek toen het middagbestek had aangewezen
6.16 Z. Br. 65.15 O. L., hoorde men des avonds,
even voor 7 uren, terwijl de passagiers vroolijk
op dek zaten te praten, eensklaps een geweldigen
slag, vergezeld van ontzettend geraas en gekraak
in het achterschip.
Een reeks stooten en schokken volgde; de
machine, die vreeselijk snel draaide, werd onmid
dellijk gestopt, de stoom ontsnapte met snerpend
geluid en het schip lag als een wrak op het
water. De schroefas onder in het schip was
gebroken.
Onmiddellijk werden de pompen gepeild en
bevonden dat in het achterruim 20 duim water
stond. Achterpiek en magazijnen stonden half
onder water, en het in den schroeftunnel door-
persende water verhinderde alle verdere naspo
ring onder in het schip.
Nu werd de groote machine ontkoppeld om het
schip lens te pompen en de lading uit het ach
terruim over boord geworpen, om het achterschip
te doen rijzen. Terwijl de meerderheid der
bemanning daarmede bezig was, kreeg een aantal
matrozen het bevel om tegelijk de sloepen, die
aan de davids boven het dek hingen, buiten
boords te draaien, ten einde zoo noodig onmiddellijk
neergelaten en gebruikt te kunnen worden. De
kwartiermeester kreeg last om na te zien of al
de sloepen in behoorlijken staat waren, wat vol
komen het geval was. Elk was van het noodige
voorzien. Een der manschappen vertelde mij,
voor hem als zij altijd geweest was, misschien
nog een greintje vriendelijker hij ontmoette haar
voortdurend; er waren gezellige avondjes te
Marlotte en vroolijke buitenpartijtjes in het bosch
en alles scheen zoo vlot te gaan als het maar
konen toch wist hg zeer goed dat er iets aan
haperde. Zijn hart zei hem dat Marguérite hem
niet liefhad en indien dit niet onmogelijk geweest
was zou hij zich bijna verbeeld hebben dat hij
een mededinger had. Wat scheelde het meisje
toch, dat zij het eene oogenblik zoo vroolijk en
opgewonden was en het volgende zoo droevig en
droomerig? Hij kon zich niet vleien dat deze
verschijnselen in het minst niet met zijn persoon
in verband stonden. Eens of tweemaal was het
in hem opgekomen, wel eens te willen weten
of zij altijd alleen was op die laDgdurige zwerf
tochten maar hij zette deze verdenking met een
gevoel van schaamte van zich af en zwoer zich
dat Marguérite niet in staat was tot bedrog.
Die verdenking was echter maar al te gegrond
en toch bedroog het meisje hem niet met opzet.
Het speet haar erg voor Victor en zij zou hem
gaarne te verstaan hebben gegeven dat zijn liefde
hopeloos wasmaar hoe kon zij een vraag be
antwoorden die nooit gedaan werd? En haar
geweten beschuldigde haar niet van een bedrog
dat de meeste menschen veel leelijker gevonden
hebben, dat zij namelijk verzuimde haar goede
auto mede te doelen dat zij gewoon was gedurig
hoe de eerste officier nog slechts een dag of vier
vóór het ongeluk, den watervoorraad in de vaten
der sloepen juist vernieuwd had.
Terwijl gepompt en de booten buiten boords
gebracht en nagezien werden, was het civiel
personeel aan boord „zoo bedaard als gold
het een picniebezig met het noodige proviand
voor de booten omhoog te halen. Ze vulden
eenige ledige jenevervaten met water voor extra
provisieze vulden de pullen met olie, de
lampenist maakte de noodige lantaarns gereed en
bond er een overvloed van lampenpitten aan, en
maakte pakken kaarsen klaar voor elke sloep.
Elke boot werd voorzien van een revolver met
patronen, en de zeilmaker was druk aan 't werk
om rollen zeildoektakel- en zeilgaren voor elke
sioep gereed te maken. De kabelgast maakte
lijnen en touwen klaar, en de timmerman verdeelde
gereedschap en spijkers.
De passagiers bleven intusschen bedaard en
gelaten. De meesten legden zich zelfs een weinig
ter ruste, terwijl voor hen gezorgd werd.
Toen de zon boven de kimmen rees, kwam de
hoofdmaohinist den kommandant zeggen dat het
water bleef wassen, de vurea uitgingen en de
machine het in geen geval kon uithouden om het
schip lens te pompen. Gedurende het pompen
verminderde het water in het schip niet sterk,
maar het vermeerderde, want de machine was
door het breken der as beschadigd.
Aan de passagiers werd nu medegedeeld, dat
zij zich gereed moesten houden om op het eerste
bevel in de sloepen te gaan. Zij konden niets
medenemea behalve wat zij aan hadden.
Ku werden de sloepen nog aan de davids
hangende van het voornaamste voorzien en
omlaag gelaten.
In elke boot bevond zich reeds de toerusting,
die er nooit uitgenomen wordt, nl. een kompas,
zeilen en tuig, kaartenkoker met toebehooren en
gevulde watervaten. De kommandant van
elke boot voegde eraan toe een sextant, een
chronometer, een kijker, zeildoek en lijnen. In de
groote booten ging leeftocht voor 3, in de kleine
voor 4 weken.
Elke passagier kreeg een kurken zwemgordel
om het lijf; over de sloepen werden de postpak
ketten verdeeld alleen die van den heer For
tuyn kreeg er geen de kommandant nam afscheid
en sprak een bemoedigend woord tot allen, zelf
het laatst op het schip blijvendeen hg gelastte
de matrozen de sloepen achtereenvolgens onder
aan de valreepstrap te brengen.
Nu werd de sloepenrol die steeds is aange
plakt en waarop is aangeduid hoe officieren, be
manning en passagiers verdeeld moeten worden
voorgelezen. Elke sloep kommandant nam een
revolver in de hand om op last van den bevel-
in het bosch een heer te ontmoeten, die blik
baar tot een veel hoogeren stand behoorde dan
zg zelve. Zg was altyd terughoudend geweest en
altgd gewoon om haar eigen weg te gaan en te
spreken of te zwggen wanneer zg het goed
vond. Bovendien viel er niets te vertellen. Zg
maakte geen afspraken met den onbekende;
maar op de een of andere manier kwam zg hem
altijd tegen en zij wist te weinig van de wereld
en de gebruiken af om daar eenig kwaad in te
zien. Zij had er nooit aan gedacht om te vragen
hoe hij heetteals zg aan hem dacht noemde zg
hem René, en hg was haar ideaal. Hg sprak
met haar zooals nooit iemand te voren gedaan
had en zg was innig overtuigd of meende het
althans te zijn, dat hij haar bemiudeen in het
allerbinnenste van haar hart wist zg ook dat zij
hem beminde.
Het was alles heel vaag, veel te vaag dan
dat de quaestie van verschil in stand haar zou
hebbeu kunnen verontrusten. Zoo was Victor
ongerust zonder te weten waarom en jaloersch
zonder te weten op wien en het was waarlijk
een geluk voor hem dat zieh eiadeiyk een tast
baar voorwerp tot jaloezie aan hem zou voordoen.
Het toeval wilde dat Marguérite op een war
men namiddag een boodschap te Montigny moest
doen, waar Victor haar ontmoette zij stonden
samen te praten bij den stoffigen straatweg, toen
eensklaps een schitterende gedaante in den vorm
hebber van het schip stipte orde te handhaven,
wat volkomen onnoodig wasdaar ieder bedaard
medewerkte en de inscheping in de sloepen
had, volgens aller getuigenis, plaats, „als gold het
een spelevaart op de Maas."
Eerst werden de vrouwen en kinderen in de
sloepen neergelaten en hun de minst ongemakke-
lgke plaatsen aangewezen.
De passagiers en bemanning, 213 in aantal,
werden dus verdeeld
Sloep stuurboord I, welke door de stoomboot
Wyberton gered werd, was gekommaudeerd door
den eersten officier C. Drooglever Fortuyn. Bg
hem waren de hoofdmachinist C. Vis, de timmer
man N. van der Sluis, de kwartiermeester F. Vos,
de matroos A. de Graaf, de stoker H. A. Robs,
de kolenwerker Lljmbach, de chef-kok R. Stuwe,
de slachter G. Croese, de ziekenoppasser P. J. de
la Fouteyae, die een der twee mediegnkisten bg
zich had (de andere had de doctor aan boord bg
den kommandant), de hofmeester De Boer, de
hofmeesteres J. A. W. Grisbers en 4 Javanen.
In deze Bloep waren geborgen van de passa
giers de luitenants ter zee F. K. Engelbrecht en
W. L. baron van Verschuur, de kapitein der
artilllerie S. A. Bisschop, die het leger eer aan
deed door zgn houding, de officier van gez. der
marine, J. J. van der Ley, van wien hetzelfde
getuigd werd, evenals vau doch ik meet mg
een weinig bekorten, want allen deden hun plicht
en velen deden meer d&u dit.
Ik moet echter nog een enkel woord van hulde
brengen aan twee vrouwen, en doe dit op gezag
der manschap, die goed uit de oogen ziet. De „liu-
neujuffrouw" (gelijk ze de hofmeesteres noemden)
was kalm en bedaard aan het werk gebleven,
voor alles dat aan haar was toevertrouwd goed
zorgende. Ze had eraan gedacht 30 metalen
schalen en schotels mede te nemen waarin, als
het regende, water werd opgevangen wat van
grooten dienst was. Ze had bovendien voor hand
doeken en eenige spreien gezorgd.
Mevrouw MacLean, die met haar echtgenoot
mr. P. A. L. Mac—Lean, die tot de Indische reohter-
lgke macht behoort, iu de sloep was, had, schoon
ernstig ziek, haar best gedaan om door nu en dan
te zingen en zich opgeruimd te toonen den moed
erin te houden.
Verder waren in de sloep de heer C. W. Kogen-
schot, kapitein van administratie by het ieger,
met zgn vrouw en kleine kindje en een elftal
soldaten.
In de sloep stuurboord No. II, onder commando
van den derden officier L. A. Hoogeboom, giugen
de luitenant ter zee F. H. Sutherland, de le
luit. der infant. M. A. van Bommel van Vlo
ten, de detachementskommandanten B. Dunkel-
man en E F. Hunger, de heer G. G. J. Bekkers
van een officier der huzaren op hen afkwam. Die
officier was jong en knap, had een mooien zwar
ten knevel en het blauw, rood en zilver van zijn
uniform stond hem voortreffelijkhg zat op een
Arabisch paardje met een gebogen hals en prach-
tigen, langen staart en was geheel en al een per
soon wien een burger in een schamel jasje met
leede oogen mag aanzien. Tot groote ergernis
van Victor hield de ruiter vlak voor het paar
dat naast den straatweg stond, zijn paard in, sloeg
aan en vroeg met een onbeschaamd lachje of dit
het dorp Montigny-syr Loiug was. Toen hg
daarop een bevestigend antwoord had gekregen,
vervolgde hg met een nog onbeschaamder lach i
„Misschien zal mademoiselle wel zoo goed willen
zijn om mij te wijzen waar de fabriek van aarde
werk ligt
Niets haalt bij de onbeschaamdheid van die
huzaren. Waarom moest hg zich tot een meisje
wenden, wanneer er een man bg staat, die bereid
is hem alle behoorlijke inlichtingen te geven,
die hij verlangt? Het was al vervelend genoeg
dat hg die vrgheid genomen had, maar veel
erger was het dat Marguérite naar voren trad
en vol opgewektheid zei. „Wel zeker, mgnheer,
die ligt geen vgf minuten hier van daan. Ik zal
u den weg wijzen."
Daar ging zg, zonder haar minnaar ook maar
óen blik te gunnen. De huzaar reed naast haar
en bukte sich gedurig om met haar te praten;