MIDDELBURGSCHE COURANT
Maandag 31 October 1881. N°. 257.
Gemeenteraad van Middelburg.
ZBIJVOEQ-SBXj
VAN DB
VAN
Zitting van Vrijdag 28 October.
Voorzitter mr. C. J. Pické.
Afwezig de heer Jeras. De heer Van Berlekom
komt later.
Op voorstel van burg. en weth. worden door
den raad eenige wijzigingen gebracht in de 11.
Vrijdag vastgestelde verordening omtrent het
vergunningsrecht voor den verkoop van sterken
drank in het klein en in de verordening betref
fende de hondenbelasting.
Het in de vorige vergadering in handen van
burg. en weth. gestelde adres van P. de Pagter
en J. Wanjon, om schadevergoeding voor bij den
jongsten storm omgewaaide boomen, wordt, op
advies van het dag. bestuur, gesteld in handen
eener rechtsgeleerde oommissie, zijnde de heeren
mrs. W. A. van Hoek, Snouck Hurgronje en
J. A. van Hoek.
De mededeeling dat het suppl. kohier no. 1
voor den hoofd, omslag voorloopig op 1174.68
en dat voor de hondenbelasting op 62 vastge
steld is, wordt voor kennisgeving aangenomen.
Nadat de begrooting der concertzaal is vastge
steld, deelt de voorzitter mede dat door den
schuttersraad nog op de begrooting derdd. schut
terij gebracht is eene som van 250, om aan de
manschappen, die belast zijn met het brandpiket,
kapotjassen te verstrekken, teneinde hen voor
regen of koude te vrijwaren.
Burg. en weth. achten den tijd om deze voorge
stelde buitengewone uitgaat behoorlijk te overwe
gen te kort. Zij stellen mitsdien voor de begrooting
vast te stellen zooals die oorspronkelijk is inge
diend, wijl, zoo er dringende behoefte aan de nu
voorgestelde uitgaaf bestaat, daartoe bij supple-
toire begrooting voor den dienst 1881 zou kunnen
worden overgegaan.
De heer Sprenger zegt, met betrekking tot
hetgeen omtrent den korten termijn door burg.
en weth. wordt opgemerkt, dat deze post reeds
meermalen bij den schuttersraad ter sprake is
gekomen, doch dat die steeds voor de groote
uitgaven teruggedeinsd is. Wijl zich nu echter
eene voordeelige gelegenheid aanbiedt, heeft de
raad gemeend zijn voorstel te kunnen doen. De
diensten bij brand worden meest stilstaande ver
richt en bg ruw weder is de gewone uniform-
kleeding niet voldoende. De kapotjassen zouden
op het stadhuis bewaard en bij brand aan de
manschappen uitgereikt kunnen worden.
De heer mr. W. A. van Hoek zegt dat toen
bij de eer had als officier der schutterij te dieneD,
het thans voorgestelde denkbeeld hem aanbevelens
waardig is voorgekomen. Naar 't spreker voor
komt is het zeer noodig dat het brandpiket
behooriyk gekleed tot zijne diensten worde
geroepen, docbz. i. is de nu voorgestelde maatre
gel slechts een halve, waarvan in de practyk heel
weinig komen zal. Wanneer tooh de leden van
het brandpiket zich eerst naar 't stadhuis moeten
begeven om zich te gaan verkleeden, is het te
verwachten dat zy by den brand zouden komen
als die gebluscht was. De quaestie komt hem
echter zeer belangrijk voor en juist daarom
wenscht hij zich met het voorstel van burg. en
weth. te vereenigen. De thans voorgestelde som
is veel te klein en moet tot een belangrijk hooger
bedrag worden uitgetrokken om resultaat op te
leveren.
Nadat de heer Sprenger nog had opgemerkt dat
het bezwaar van het verkleeden niet bestaat, wijl
de manschappen van het piket op de markt aan
treden en de kapotjas over de uniform wordt
aangetrokken en dat het kleine bedrag is gesteld
met het oog op de gemeente-financiën, wordt de
bedoelde verhooging in stemming gebracht en
met 11 tegen 4 stemmen verworpen. De heeren
J. A. van Hoek, Tak, Luteijn en Sprenger stem
den voor.
De begrooting wordt daarna op ƒ3410 vast
gesteld.
Alsnu wordt door den voorzitter overgelegd de
gemeentebegrooting voor 1882 met
de bg lagen en vervolgens de algemeens beraad
slagingen over die begrooting geopend.
Wijl niemand algemeene beschouwingen wenscht
te voeren, wordt aangevangen met de behandeling
der uitgaven.
Hoofdstuk I afd. III, pensioen en wachtgeld aan
gemeente-ambtenaren en bedienden.
Met betrekking tot de ingekomen adressen van
de beambten by de voormalige leenbank om ver
lenging van het hun toegekende wachtgeld, stel
len burg. en weth. voor 1° aan H. Middelburg,
sedert 6 Nov. 1854 als beambte bij de leenbank
werkzaam, met ingang van l Juni 1882 een pen-
Bioen van f 640 toe te kennen.
De beer Luteyn, motiveert zijne stem, die hij
tegen bet verleenen van dit pensioen zal uitbren
gen. Z. i. is de heer Middelburg in der tijd een
zeer nalatig ambtenaar geweest, die de stad een
what van geld gekost heeft. Om dezelfde redenen
waarom spreker tegen het toekennen van wacht
geld was, is hy het ook tegen pensioneering.
By de stemming hierover stemt alleen de heer
Luteyn tegen.
2° aan P. van Goozen, sedert 1 Jan. 1859 in
dienst, f 230 pensioen te verleenen. Dit wordt
goedgevonden.
Voorts stellen burg. en weth. voor aan H. F.
Cornelus, gewezen commies bij de plaats, bel.,
mot ingang van 1 Jan. 1882, een pensioen van
ƒ106 40 toe te kennen.
De heer Van Eekelen is hiertegen en acht het
otmoodig de redenen hier te ontvouwen, als zijnde
die in het rapport der fin. commissie omschreven.
Zonder hoofdeiyke stemming wordt het pensioen
verleend.
Naar aanleiding van het adres van A. A. Botzen
tot het verkrijgen van pensioen, berichten burg.
en weth. dat naar hunne meening geen termen
bestaan om bet bedrag daarvan op 2/3 der door
adressant genoten jaarwedde te bepalen, wijl de
verzoeker niet valt in de termen van 4 van art.
3 der op het penaioneeren bestaande verordening.
De jaarwedde van Botzen bedroeg f 945, hij
telt 21 dienstjaren, zoodat zgn pensioen niet meer
dan ƒ396.90 kan bedragen.
Zonder beraadslaging wordt alzoo besloten.
Nadat de voorstellen omtrent de intrekking van
de wachtgelden van A. Verschoore de la Hous-
saye en J. W. de Kaad zijn aangenomen, wordt
het eerste hoofdstak vastgesteld.
Het tweede hoofdstak wordt, nadat in de eerste
afdeeling een nieuw artikel 5, belooning der
schatters en herschatters van de huurwaarde,
bedoeld bg de wet van 28 Juni 1881, voor me
morie is opgenomen, goedgekeurd tot een bedrag
van 7682,32$.
Alvorens tot de behandeling van boofdst. III
over te gaan, gaat de zitting over in eene met
gesloten deuren.
Na heropening wordt de behandeling van de
begrootiDg voortgezet.
Bij hoofdst. Ill, afd. 1, art. 1, jaarwedde van
den bouwmeester, ƒ2000, zegt de heer Snijders
zieh te willen bekend maken als het lid der
commissie van fabricage, dat bezwaar heeft tegen
eene verhooging dezer jaarwedde met ƒ400, en
tegenover de meening, door burg. en wetn. in
hunne beantwoording van het rapport dier com
missie uitgesproken, te verklaren dat hij zgne
bedenkingen in geenen deele wederlegd acht door
hetgeen door andere leden dier commissio daar
tegen is aangevoerd.
„Ik acht zegt spreker de voorgestelde
verhooginggevaarlijk voor den tegenwoordigen
titularis; nadeelig voor de gemeente; ongemoti
veerd.
„Gevaarlijk voor den tegenwoordigen titularis.
Verhooging van bezoldiging zal vermoedelijk door
den gemeente-bouwmeester Will worden aange
merkt als een bewijs, dat de vergadering tevreden
is over zijn zedelijk en maatschappelijk gedrag;
over de manier waarop hy zijne onderhoorigen be
handelt; over zgne bejegening van de ingezetenen,
die met hem in aanraking moeten komen; over de
houding die hij tegen de aannemers van gemeente
werken aanneemt; over de wijze waarop die wer
ken worden ontworpen en uitgevoerd. Ia het een
zoowel als in het ander is naar mijne overtuiging
en ervaring dringend verbetering noodig, waar
naar, bg het ontvangen van een blijk van goed
keuring, door den titularis wel niet zal worden
gestreefd. Blijft die verandering uit, wee dan den
gemeente-bouwmeester, want dan zullen de oogen
van het dag. bestuur eindelijk wel m o et en open
gaan even alB die van mij, die met leedwezen
verklaren moet: ik heb mij bij de benoeming van
J. H, Will tot gemeente-bouwmeester schromelijk
vergist.
„Nadeelig voor de gemeente. Daargelaten het
hooger geldelijk bedrag dat erdoor ten laste der
belastingschuldigen wordt gebracht, zal de ge
meente-bouwmeester, de gunst waardeerende, hem
op initiatief van burg. en weth. toegedacht, in
plaats van de naar mgn ideaal onafhankelijke
technische raadgever van het dag. bestuur, meur
en meer alleen de machinale uitvoerder worden
van den wil zyner begunstigers en in de commissie
van fabricage meer en meer het reeds zoo dikwerf
gegeven antwoord bij gewraakte ontwerpen doen
hooren: „het is mijn denkbeeld niet, het is mij
zoo belast." Zou daarin geen groot nadeel voor de
gemeente gelegen zgn
„Ongemotiveerd, By de benoeming tot ge
meente-bouwmeester is de tot dusverre bestaande
gewoonte om dien titularis ook het toezicht op
de gebouwen der godshuizen toe te vertrouwen,
door dat bestuur niet gevolgd. Ik heb nimmer
roeping gevoeld die handelwijze te verdedigen,
maar onbetwist tooh moet het m. i. worden geacht
dat de uitkomst ten volle recht doet wedervaren
aan dat bestuur. Het verdient verder opmerking
dat burg. en weth. in de memorie van toelichting
der begrooting van dit Behijnbaar voor de hand
liggend argument geen gebruik hebben gemaakt
en dat het eerst bij de bestrijding der traktements -
verhooging, in de commissie van fabricage, ter
sprake werd gebracht.
„Burg. en weth. vergelijken de betrekking van
gemeente-bouwmeester met die van directeur der
gasfabriek. Maar herinnert men zich dan niet,
dat met diens bezoldiging als het ware het koopen
van een bekwaam en geschikt ambtenaar werd
bedoeld, van wien het al of niet slagen der onder
neming afhankelijk te achten is en die zoo be
zwaarlijk kan worden verkregen Moet het
als motief van vermeerdering van bezoldiging
gelden, voor iederen onderwg zer bv., dat schaarschte
van leeraren in de geschiedenis en aardrgkskunde
de uitloving eener hoogere jaarwedde voor die
betrekking onvermijdelijk maakt En zou dan
de hoogere bezoldiging van den tegenwoordigen
gemeente-bouwmeester, bg wiens benoeming de
moeilijkheid der keuze voor een groot deel in het
aantal der aanbevelenswaardige eandidaten ge
legen was, zijn grond kunnen ontleenen aan zulk
eene vergelijking?
„Mijnheer de voorzitter, ik leg mij natuurlijk
neder bij de beslissing mgner medeleden, maar ik
vind geen vrijheid met bet voorstel van burg. en
weth. mede te gaan.
„Ten slotte nog de mededeeling dat ik mij
verbaasd heb over de onbekendheid van burg. en
weth. aangaande het uitvoeren van werken voor
particulieren door den gemeente-bouwmeester.
Iedereen is er overigens bewust van; ik be
schouw hunne opmerking dan ook louter als eene
van die geostige tegenwerpingen, die men bij
rechtsgeleerden nu en dan aantreft, waarbg cm
een minder juist gekozen woord de bedoeling
wordt bestreden. In dezon moet aan „uitvoeren"
geen andere zin dan die van „ontwerpen" en
„dagelijks toezicht houden" worden toegekend."
De heer Hurgronje verklaart daarop ook be
zwaar te hebben tegen de voorgestelde verhooging.
Spreker is niet tegen de verhooging zelve, maar
tegen het cyfer ervan. Hg neemt gaarne aan op
getuigenis van burg. en weth. en de comm. van
fabricage, dat de titularis uitmunt door gver en
kunde en wil gaarne medewerken tot het geven
van een blijk van waardeering. Maar men moet
ook met andere zaken rekening honden, met
name met de gemeente-financiën, waarmede in
vele opzichten karig wordt omgegaan, zoodat tal
van werken, die men gaarne zou willen uitvoeren,
blijven rusten, 't Zelfde is het geval met andere
departementen, o. a. wat betreft de pensioenen en
andere zaken. Die gronden zullen spreker weer
houden voor het voorstel van burg. en weth. te
stemmen. Hg stelt echter een amendement voor,
ten doel hebbende de verhooging, in plaats van
op f 400, op 200 vast te stellen.
Dit amendement voldoende ondersteund wor
dende, brengt de voorzitter het in stemming, na
alvorens te hebben gezegd dat de leden bet hem
ten goede zullen houden dat hy op de rede van
den heer Snyders, die eene bijna zuiver perso.
neele strekking had, niet antwoordt.
Het amendement-Hurgronje, wordt verworpen
met 9 tegen 7 stemmen. Voor stemden de heeren
Snouck Hurgronje, Van Teglingen, W. A. van
Hoek, Nagtglas, Ermerins, Lutegn en Sprenger.
Het artikel zelf wordt daarna aangenomen met 13
stemmen tegen 3, die van de heeren Hurgronje,
Nagtglas en Snijders.
Bij de behandeling van art. 1 van de 2e afd.
van dit hoofdstuk merkt de heer Snijders op dat
'n het antwoord van burg. en weth. op het rapport
der comm. van fabricage, met betrekking tot liet
vervangen van een gescheurde door een nieuwe
klok, wordt gezegd dat die verbetering bij be
doelde commissie algemeen bijval vindt, terwijl
in het rapport dier commissie wordt gezegd dat
dit denkbeeld, door een der leden geopperd, bij
de andere leden geen tegenspraak wekte. Naar
sprekers meening is tnsschen tegenspraak en
gunstige geziadheid nog al verschil.
De voorzitter meent dat het moeilijk is om te
verklaren dat vernieuwing der bedoelde klok
bepaald noodig is. Natuurlijk kan het carillon
20 of meer jaren bespeeld worden zonder die klok
en ook Middelburg lang bloeien zonder carillon,
zoodat het nut van deze uitgaaf betwist kan worden.
Nadat de heer Van der Harst zich had doen
kennen als het lid dat de vernieuwing had voor
gesteld en erop gewezen had dat het te betreuren
zou zijn indien dit onderhoudswerk nagelaten
werd, wijl daardoor later grootere uitgaven zouden
voortkomen, wordt het artikel zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Bg art. 1 van de 3e afd. van dit hoofdstuk,
vooitzetting der herstelling van het raadhuis,
1000, vraagt de heer J. A. van Hoek of er
bezwaar tegen is dit art. aan te houden tot na
de behandeling van art. 8 (restauratie stadhuistoren).
De voorzitter hiertegen geen bezwaar hebbende,
wordt alzoo besloten.
Art. 2, beplanten ZW. dgk oude haven, 855.
De heer J. A. van Hoek zegt met genoegen dit
voorstel op de begrooting te hebben gezien, doch
wenscht te vragen ot ook niet andere gedeelten
der stad zullen worden beplant. Spreker heeft
hier bepaaldelgk het oog op het terrein der Los-
kaai. Dit brengt op het oogenblik niets op en
hoewel het bekend is dat het wordt opengehouden
met het oog op eventueele bouwplannen, wenscht
hij te vragen of zoolang die plannen er niet zgn,
het niet gewenscht is dit terrein productief te
maken. Ook met het oog op de verfraaiing van
het terrein was dit misschien wenschelijk.
Naar aanleiding van de toezegging van den
voorzitter dat burg. en weth. dit denkbeeld nader
zullen overwegen, vraagt de heer Van Hoek of er
reeds over gedacht is, hetgeen de voorzitter ont
kennend beantwoordt.
Bij art. 5, uitbaggering der vest, 4000, zegt
de heer W. A. van Hoek dat naar 't hem voor
komt deze zaak nog niet volkomen ryp voor eene
beslissing is. Hg stelt daarom voor dezen post
niet op de begrooting te brengen en burg. en
weth. te verzoeken betrekkelijk de uitlegging van
het contract met het polderbestuur van Walcheren
nader hunne meening mede te deelen op grond
van de geschiedenis dezer zaak.
Het eerste gedeelte van dit amendement wordt
in stemming gebracht en met 14 tegen 2 stemmen
(die van de heeren Dronkers en Van Eekelen)
aangenomen.
Wat het tweede gedeelte betreft, zegt de voor
zitter dat het dag. best. daaraan zal trachten te
voldoen.
Bg art. 6, verbetering afvoer van vuil in de
gemeente, welke post voor memorie is uitgetrokken,
zegt de heer Van Berlekom de lgdensgeschiedenis
van voorstellen tot verbetering van den afvoer
van vuil niet te zullen ophalen, maar alleen te
willen herinneren dat een jaar geleden besloten is
daarvoor 25000 te bestemmen. Met dat al
blijft de post echter steeds „voor memorie" uit
getrokken. Verleden jaar is besloten dat burg.
en weth. een voorstel daaromtrent zouden indienen
en dat het gevoelen van de gezondheidscomm., de
comm. van fabricage en financien, den genees
kundigen inspecteur en van andere autoiiteiten
zou ingewonnen worden. Een jaar is sedert
verloopen en slechts van ëene commissie is het
advies bekend gemaakt, zoodat, wanneer men zoo
voortgaat, naar sprekers berekening, zes jaren
zuilen voorbygaan eer de noodige adviezen inge
wonnen zijn. Wanneer spreker ziet hoe gverig
burg. en weth. eene uitbaggering der vest voor
stellen, waaromtrent mogelgk het polderbestuur
van Walcheren een klacht zou indienen, meent
hij met het oog op de sedert jaren vernomen
klachten van de bewoners der Heerengracht in
deze wel op eenigen spoed te mogen aandringen.
Erkennende dat bet een gewichtig onderwerp geldt,
gelooft hg toch dat de zaak eindelijk eens moet
worden bekeken en zou hg gaarne de verzekering
ontvangen dat dezen winter van bnrg. en weth.
voorstellen te wachten zijn.
De heer Dronkers, wethouder voor de fabricage,
zegt, voor zooveel hemzelven betreft, de gerust
stellende verzekering te kunnen geven dat de
zaak zoo geregeld zal worden dat die door den
raad in Januari zal kunnen worden beoordeeld.
Dat is naar sprekers meening tgdig, wijl de werken
toch niet voor het voorjaar kunnen uitgevoerd
worden.
Nadat de heer Van Berlekom zijn dank heeft
betuigd voor deze heugelgke tyding, merkte de
voorzitter op dat iu de vergadering van 22 Juli
den raad kennis is gegeven van een voorloopig
rapport van den gemeente-bouwmeester, waarop
de heer Van Berlekom antwoordt, dat hg heeft
gesproken van officieele rapporten en hem van
deze alleen dat der gezondheidscomm. bekend is.
Art. 8, restauratie van den stadhuistoren,
memorie. Burg. en weth. zijn, evenals de commisBie
van fabricage, van oordeel dat op den brief van
den minister bevestigend moet geantwoord worden
en de te verleenen bijdrage over 4 jaren kan
worden verdeeld. Wanneer bericht ontvangen is
dat op de staatsbegrooting eene subsidie is uit
getrokken, zullen door het dag. bestuur nadere
voorstellen worden gedaan. Zij stellen alzoo
voor hun te machtigen den brief van den minister
bevestigend te beantwoorden.
Op eene vraag van den heer J. A. van Hoek,
of het de bedoeling is dat de gemeente zich
verbindt tot een maximum van 10.000 en de
gemeente nimmer verplicht zal worden meer by
te dragen, wordt door den voorzitter medegedeeld
het concept van den aan den minister te richten
brief en daarna het voorstel van het dag, bestunr
aangenomen.
Thans het aangehouden art. 1, herstelling raad
huis, in behandeling komende, zegt de voorzitter
dat die herstellingen voortdurend plaats hebben
en geen bepaald geheel vormen.
De beer J. A. van Hoek vraagt, met het oog
op de nu genomen beslissing omtrent den toren,
of er nu, in verband met den financieelen toestand
der gemeente, geen overwegende bezwaren bestaan
om gedurende den tgd der restauratie met de
overige herstellingen, die alleen ter versiering
strekken, voort te gaan.
Spreker gelooft dat tusschen beide werken een
zeer nauw verband bestaat en zal tegen art. 1
stemmen. Met algemeene stemmen, uitgenomen
die van den heer Van Hoek, wordt dit artikel
daarna aangenomen.
De hoofdstukken IV, V en VI worden zonder
beraadslaging vastgesteld zooals ze waren uitge
trokken.
Hoofdstuk VII. Bij art. 4 van de le afd.
deelt de voorzitter mede dat van den concierge
van het gymnasium, Jansen, een adres ingekomen
is tot verhooging van de voor het schoonhouden
der lokalen uitgetrokken som en dat als de post
wordt goedgekeurd dit adres van de hand is
gewezen. Het art. is goedgekeurd.
By art. 1 van de 2a aid., jaarwedde van het
onderwijzend personeel by het M. O., stelt de
heer J. A. van Hoek voor om dien post met
600 te verhoogen, teneinde de jaarwedden van
de leeraressen in de Nederlandsche, Hoogduitsohe
en Engelsehe taal ieder met ƒ200 te verhoogen.
Tot toelichting van dit amendement zegt de
voorsteller dat by besluit van 10 Maart 1880, de
traktementen dier leeraressen bepaald zijn van
f 1000 tot f 1500 en zij benoemd zijn op ƒ1200,
omdat men meende voor deze som geschikte leera
ressen te kunnen bekomen, betgeen de uitkomst
heeft bewezen. De school bestaat nu éen jaar