Gemengde Berichten.
MIDDELBURGSCHE COURANT
ZIJN VROUW.
BIJVOEGSEL
Maandag 17 October 1881. N°. 244.
Middelburg 15 October.
De Willem Barents.
Novelle van Marie van Bedwitz,
*-
VAN DE
VAN
De luitenant ter zee C. Hoffman beeft uit Ham-
merfest aan den heer Ch. Boiaaevain, te Amster
dam, den volgenden brief geschreven.
Den 20en Juli jl. meldde ik u, dat wij ten
tweeden male te Vardö waren aangekomen. Ons
kortstondig verblijf van 36 uren aldaar, stelde
den zoöloog nog in de gelegenheid, behalve vele
andere, een paar zeldzame zaken op zoölogisch
gebied machtig te worden. Door bemiddeling nl.
van den Engelschen consul, kreeg hij een onge
boren walvisch van 2.5 meter lang, die reeds in
gepakt was voor het museum te Tromso, en een
ei van een ivoormeeuw, waarvan nog slechts zeer
enkele exemplaren in handen der beschaafde we
reld zijn. Door toevallige omstandigheden konden
wij ook een volledig Samojeden-vrouwenpak aan-
koopen voor het ethnographisch museum te Leiden.
Den 20 Juli 's avonds verlieten wij dus weder
Vardö en zeilden met vrij gunstigen wind, koers
zettende naar Nova Zembla. Den 25 waren wij
alweder by het aaneengesloten ijs, dat wij in
dikken mist aanliepen. Het ijs was dicht ineen
gepakt, maar bestond meest uit kleine stukken.
Met stilte dreven wij erheen en daarom werd in
50 vaam voor het stopanker geankerd. Den
stroom konden wij toen observeeren, die om de
Oost liep en plotseling zagen wij het gepakte ijs
met vaart noordwaarts naar ons toe drijven. Zoo
spoedig mogelijk werd het anker gelicht, doch
wij waren al geheel in het ijs ingesloten. Een
sloep, die uitgezet was om ous te boegseeren, kon
slechts met veel moeite aan boord terugkomen
en wij hadden groote kans voor eenigen tijd in
het ijs bezet te zijn, toen na eenige uren gelukkig
een briesje ons in de gelegenheid stelde, het ij 3
al rammende, weder in de ruimte te komen.
Wij zeilden nu noord- en oostwaarts langs het
ijs en kwamen zoo den 27en bij het eiland Madu-
scharskij, dat tegen de ZW.kust van Nova Zembla
aanligt. Het eiland is nog met een gordel van
ijs omringd, doch op het land ligt betrekkelijk
weinig sneeuw.
Wij beproeven nu door het open water, dat
zich dikwijls tusschen het land en het ijs bevindt,
Zuidwaarts te sturen naar Ingorstraat, dooh spoe
dig sluit het ijs aan den wal vast en wij keeren
dus terug om te onderzoeken of aan de West
zijde van het ijs langs een open vaarwater de
straat te vinden is. Tot in den avond van den
31en zeilen wij nn meest langs het ineengepakte
ijs en door enkele stroomen, doch steeds wordt
de koers zuidelijker, tot wij een der lage eilandjes
voor den mond der Petschora-rivier zien. Nog
altijd is de richting van het ijs Zuidelijk en wij
zijn reeds in 5 vaam water.
Het is dus weder niet raadzaam door te gaan,
daar wij veel kans zouden hebben afgesloten te
worden en wg keeren weder terug, om nu te
beproeven de Kara-zee te bereiken door de Ma-
totschkinshar, de straat die Nova Zembla in
twee deelen deelt.
De laatste dagen van Juli en eerste dagen van
Augustus konden wij onzen zomer noemen. Het
was toen prachtig, helder weer, met een verkwik-
1
Op een schoonen, doch nog warmen avond, in
den tijd toen Cyprus nog aan Turkije behoorde,
verlieten twee ruiters, door een zwarten knecht
te paard gevolgd, de zuidelijk gelegen haven van
Larnaka. Zij reden den heuvel op, die zich
daarachter verheft en met reeds uit de verte
zichtbare palmen beplant isdaarna sloegen zij
weder een weg door de akkers, naar de
eigenlijke stad in.
De jongste van beiden scheen weinig acht te
slaan op het gewoel langs den hobbeligen weg
hij beantwoordde slechts nu en dan een groet en
Bprak druk met zijn metgezel, die hem wel is
waar aandachtig aahhoorde, doch tevens met
blijkbare belangstelling alles om zich heen
gadesloeg.
Het schouwspel was jbont genoeg om het oog
Van den Europeaan te boeien. De eene open
Winkel volgde op de andere. Hier werden kleêren,
ginds schoenen gemaakt, hier werd gebakken,
daar gebraden. Hier riekten de gebakken vis-
sohen en daar woei ons een haaslucht tegen,
kende zon. De temperatuur steeg zelfs éen dag
tot 61» Fahrenheit. Wij vonden het toen hinder
lijk warm. Yan tijd tot tijd zagen wij prachtige
luchtspiegelingen en luchtbeelden van ijs, dat soms
mijlen ver verwijderd was. Gedurende de weinige
warme dagen, die wij hier hadden, was het, hoe
wel de hemel van boven helderblauw bleef, op het
water zeer dik van mist, waarvan wij in 't ijs
zijnde veel last hadden. Den 2en Aug., den
verjaardag van H. M. de koningin, welke dag
feestelijk herdacht werd, stuurden wij het ijs in,
dat ons toescheen zeer oud en dun te zijn, den
kende aldus Noord te kunnen zeilen. Dit viel
ons echter niet. mede, want van het eene ijs in het
andere komende, sukkelden wij tot den 4en Aug.
in het ijs, vöor wij ongeveer op dezelfde plaats
er weder uitkwamen, waar wij waren ingegaan.
Doordien de temperatuur van 't water en de lucht
vrij hoog was, deed zich hier het opmerkelijk
verschijnsel voor, dat het zeewater aan de opper
vlakte nagenoeg zoet was door al het smeltende
ijs. Hierdoor ontstond een stroom aan de opper
vlakte, die eene geheel andere richting had dan
de stroom eenige palmen dieper, hetwelk duidelijk
zichtbaar was aan de stukken ijs van verschillende
dikte, die geheel verschillende richtingen uitdreven.
Door die stroomen stuurde het schip zeer moeielijk,
ja, bijna niet, zoodat wij al hortende en stootende
tusschen het ijs doorliepen, steeds de schollen met
haken en stokken zooveel mogelijk vrij zettende.
Dikwijls liepen wij geheel tegen het ijs vast en
trachtten dan door allerlei middelen weder los te
komen.
Met een gunstigen wind zeilen wg nu weer
Noordwaarts en komen 6 Aug. voor den ingang
der Matotschkinshar. Door het prachtige, heldere
weder konden wij den ingang der straat gemak
kelijk vinden, hetwelk met dik mistig weer soms
zeer moeielijk is. Den 7den konden wij door storm
achtig weder de straat niet inloopen en bleven tot
den 8sten op- en neerhoHden, voor wij gelegenheid
hadden naar binnen te zeilen.
De 8 dagen die wij in de straat doorbrachten,
troffen wg mooi helder weder en konden dus ge
nieten van de prachtige arctische landschappen,
die de Matotschkinshar zoo schoon oplevert.
Hier en daar waren de lage gedeelten met een
zacht groen bekleed en rijkeljjk met bloempjes
versierd. Overigens alles naakt en dor. Des
avonds vooral, wanneer de laag aan den hemel
staande zon de besneeuwde toppen en gletschers
bescheen met eenen rooden gloed, en de heldere
volle maan daar tegenover hare zachte tinten
verspreidde, waren die natuurtafereelen onbeschrij-
lijk schoon.
Menig tochtje werd aan wal ondernomen, steeds
met het geweer op schouder, om zooveel moge
lijk voor deu zoöloog te verzamelen, die zelf, aan
alle kanten bepakt, dag en nacht op buit op
zoölogisch en botanisch gebied rondzwierf, zoo
spoedig wij slechts ten anker lagen. De moeite
bleef ook niet onbeloond. Menige vogel, waar
onder zeer mooie exemplaren, moest het met den
dood bekoopen en zal waarschijnlijk den rijkdom
van Artis spoedig vermeerderen. Menig insect
werd opgespeld. Behalve doode, werden ook twee
levende lemmingen, een soort knaagdiertjes, ge
vangen, die echter helaas een veertien dagen later
gestorven zijn. Een vos werd zelfs door den
dokter geschoten en een vossenhol ontdekt met
twee jongen, die echter toen niet te bereiken
waren. Den volgenden morgen echter werd het
hol met houweel en breekijzer met veel moeite
opgebroken en een vosje levend gevangen. Het
beestje is op het oogenblik springlevend en groeit
goed en wij hopen het in welstand in Holland
te brengen.
Wanneer men eenige uren achtereen in die
woeste streken rondzwerft, telkens voor ravijnen
komt, die met moeite afgedaald en weder be
klommen moeten worden, dan krijgt men een
flauw begrip van wat het zeggen wil onderzoo-
vermengd met den geur van ranzig vet. Hier
hingen geheele reeksen gevilde schapen met een laag
rooskleurig en wit vet overtogen, en den wolligen
staart als eenig doüker sieraad; een weinig aan
lokkelijk gezicht. Daarnaast boden de vruchten-
kramen een heel anderen aanblik. De veelkleu
rige vruchten waren met groene bladeren vermengd,
in manden geschikt. De groote blauwe en witte
druiven, de steenroode tomaten en de groote,
groene meloenen, tot bergen opgestapeld. In
guirlandes en kransen met groen verbonden hingen
de gele kweeën en lange rissen Spaansche peper
over de groene en gele komkommers en tusschen
al die opeengehoopte levensmiddelen bewoog zich
schreeuwend en dingend een bonte bevolking, om
inkoopen te doen voor het avondeten.
Toen de ruiters de lange straat met hare bogen
en afgronden achter zich hadden, sloegen zij een
zandweg in, die hen weder aan de zeekust bracht.
Mr. Eichard Black, zoo heette de jongste, met
dat aangename gelaat, door een vollen bruinen
baard omgeven, sprak nog steeds als verklaarde
hij, nu hier, dan daarheen wijzende. Zijne groote,
ietwat diepliggende oogen bewogen zich daarbij
met ongewone levendigheid. Zijn gestalte was
groot en breed 5 het hoofd zat evenwel eeu weinig
diep in de schouders, gelijk dat bij Schotten wel
meer het geval is.
Mr. Elson, zijn tochtgenoot, met roodachtig,
grijswordend blond haar en gladgeschoren kin,
kingstochten in de binnenlanden der arctische ge
westen te maken.
Na in het westelijk gedeelte der straat, waar
alleen goede ankerplaatsen zijn, den voorraad
drinkwater aangevuld, wat ballast ingenomen en
een bericht van onzen tocht geplaatst te hebben
bij een cairn of steenhoop, met het opschrift:
«Willem Barents 1881", werkten wij op in de
zeer nauwe, doch meestal zeer diepe straat, die
aan weerszijden door steile, tot 3000 voet hooge
bergen is ingesloten.
De wind loopt tusschen de bergen meest in de
richting der straat, zoodat wij al laveerende goed
gelegenheid hadden de grootBche woeste natuur
tafereelen te bewonderen. Soms was er nogal
veel drijfijs in de straat, dat ons echter niet
hinderde, totdat wij in den voormiddag van den
12en dicht bij het Oostelijk uiteinde door eene vaste
ij «barrière, ongeveer 1500 M. breed, werden tegen
gehouden. Wij brachten de gsankers op 't ijs
uit en een paar officieren gingen naar den wal
om een bergtop te bestijgen en vandaar den toe
stand van "t ijs in de Kara-zee in oogenschouw
te nemen. Zoover het oog reikte, was alles ijs,
slechts aan de Noordzijde der straat langs de
kust een zeer smal landwater tusschen de kust
en 't ijs open latende. Wij hadden op dezen tocht
gelegenheid het overblijfsel van het hutje te zien,
4 M. in't vierkant, waarin de Russische zee-off. Ros-
mysslow met zeven anderen in 1768 overwinterden.
De heer Grant nam er eene photographie van.
Nog vonden wij hier twee zeer groote gewijen
van rendieren geheel in elkander verward, met de
geraamten der dieren ernaast. Hun vechtpartijen
in den bronstijd eindigen dikwijls op die wijze
dat zijin elkanders horens verward, den honger
dood moeten sterven of een gemakkelijke prooi
der ijsberen worden.
Toen wij dus gezien hadden, dat de Karazee
voor ons ook hier ontoegankelijk was, keerden
wij terug en ankerden in de Beludschabocht, tot
het doen van verschillende onderzoekingen ieder
op eigen gebied en zeilden vóór den wind den
volgenden dag de straat weder terug.
Mist en ongunstig weder hielden ons nog 24 uur
op, waarin door twee officieren eenige rendieren
werden gezien, die echter buiten schot bleven, en
daarna werd de straat weder uitgezeild en ge
koerst naar de Noordkust van Nova Zembla.
Tegen verwachting vonden wij hier veel open
water, zoo dat wij ongehinderd benoorden de
Oostkust van Nova Zembla zeilden voor dat wij
op ijs stuitten. Alhier in het drijfijs zeilende, om
te onderzoeken hoe het er verder uitzag, werd
plotseling geroepen „een beer, een beer t" en ja
wel, daaf lag het beest als een hondje in elkander
op het ijs. Bij het naderen van het schip sprong
het op, liep eenige oogenblikken, zooals een echte
ijsbeer doet, heen en weder en sprong te water.
Een kogel werd hem achterna gezonden, doch
miste, het schip draaide bij, een vlet werd te
water gelaten, hetwelk door het onverwachte van
het geval iets langer duurde dan gewoonlijk, en
door mist begunstigd, wist het beest, tot ons
aller spijt, tusschen het ijs te ontkomen.
Op de lengte van Kaap Mauritius, de Noord
oostelijke punt van Nova Zembla gekomen,
vonden wij stroomen ijs en drijfijs met een zeer
kouden harden Noordenwind, die veel ijs deed
vermoeden en ook het ijs tegen de kust dreef.
Toen de wind in den namiddag wat bedaarde,
stuurden wij naar de Oranje-eilanden, tegen de
Noordkust gelegen, om daar een gedenksteen ter
eere van den kloeken Barents te plaatsen. Zulks
geschiedde in den avond van 23 Aug., doch was
niet zoo gemakkelijk gedaan als het oppervlakkig
schijnt. Te midden van een ontelbaar aantal ijs
bergen en ijsbergjes moest onder mist en sneeuw
buien bij een der eilandjes op en neer gehouden
worden, daar er geen ankergrond is, terwijl een
sloep, rijkelijk van victualie voorzien, om te
hoorde hem vriendelijk lachend aan en zijne
kleine, groene oogen volgden met aandacht de
levendige gebaren van zijn geleider.
Toen zij een kleine wending gemaakt hadden,
zoodat de stad achter den heuvel verborgen lag
en de haven weer voor hen zichtbaar werd, hield
Eichard op met spreken, wendde zijn paard om
en riep, terwijl hij met de gestrekte hand naar
de bocht wees: «Zie slechts, hoe plechtig het
eiland uw aankomst begroet!"
In een donkeren gloed stond het firmament in
het westen; langzaam verdween de zon als een
vuurbol in de baren, maar hare stralen vielen
nog over de zee, en verguldden de heuvelen en
de vensterruiten aan de haven, vingen het licht
op en blonken en schitterden met een rood vuur,
als stond alles erachter in brand. Blauw en
purper waren de verafgelegen hoogten tegen de
gele lucht afgeteekend. Van lieverlede verbleek
ten de kleuren, er viel een sluier over het land
schap en weldra verrezen nuchter en wit de
slanke torens aan den thans kleurloos geworden
hemel. De betoovering van het tafereel was met
de zon ondergegaan.
„Niet waar, hoe schoon," zei Riohard en
zette zijn paard weer aan, „men wordt het nooit
moede, deze heerlijkheid te bewonderen, ik
verheug er mij eiken avond opnieuw op. Ziet ge
wel hoe dat goud in die ruiten fonkelt?"
„Het herinnert mij aan de avond verlichting
kunnen dienen indien het sehip soms niet weder
te bereiken was, naar den wal zeilde.
Op den steen is het volgende gebeiteld
„In memoriam. De Oranje-eilanden ontdekt
door den Nederlandschen zeevaarder Willem Ba
rents 1594."
Het gezicht op de woeste kust levert een echt
arctisch tafereel op. Het kustland is hier tafel-
land met vele breede witte vlakken en streepen,
meest recht op en neer, alsof het in reusachtige
akkers verdeeld was, die met een waas overdekt
zijn, dat pas gevallen sneeuw blijkt te zijn. Tegen
den wal liggen hier en daar lange strooken ijs,
scherp afgeteekend tegen de zwarte rotsen en
alles wordt gedrapeerd door tallooze blauwe ijs
bergen, zoo blauw, dat men ze zich niet te blauw
kan voorstellen. Aan de zeezijde ijsbergen en
scholijs, dat door het opvallende licht schitterend
wit is. Boven den wal hangen dikke zwarte
mistwolken over het geheel met sneeuw en ijs
bedekte binnenland.
Toen na eenige uren de sloep terug kwam,
trachtten wij oostwaarts op te werken, daar de
wind inmiddels naar het oosten geloopen was.
Den volgenden dag vonden wij weer veel ijs, dat
met den oostenwind tegen de Oostkust zoude
gezet worden en dat ons belette aan ons plan
gevolg te geven, om Barents IJshaven te bezoe
ken, de plaats waar Barents met de zijnen van
15961597 overwinterde.
25 en 31 Aug., de verjaardagen van Z. K. H.
den kroonprins der Nederlanden en prinses Wilhel-
miua, woei de Nederlandsche driekleur van top
benoorden de noordkust van Nova-Zembla,
Wij zeilden nu weder westwaarts de Barents-
zee in.
Van toen tot 16 Sept. waren wij meest zeilende,
om de ijsgrens te bepalen op 77° en 78° Noorder
breedte, onder zeer onaangename omstandigheden.
Bijna aanhoudende mist maakte alles in het
benedenschip, tot beddegoed toe, even nat, zonder
in de mogelijkheid te zijn van iet» te drogen.
Steeds hadden wij eenige graden vorst, veel
sneeuwbuien met harde koude noordenwinden,
dikwijls te midden van het ijs en ijsbergen, met
hard toenemende donkere nachten, terwijl het
tuig geheel beijzeld en dus moeielijk te behandelen
was.
De hooge breedte waarop wij open water von
den, deed ons soms hopen Frans Jozefland te
kunnen bereiken, maar telkens sloot het ijs ons
ten laatste den weg af. Toen wij dan ook weder
op 30° lengte tegen het ijs kwamen en de kom-
mandant van oordeel was, in verband met de
donkere nachten, dat er voor ons hier niets meer
te doen was en besloot koers te zetten naar
Hammerfest, was dit besluit ons allen zeer welkom.
De verjaardag van prinses Hendrik was natuur
lijk ook aan boord gevierd.
19 September zagen wij voor het eerst weder
een schip en in den nacht van 21 op 22 Sept.
zeilden wij Eolfso Sund binnen en kwamen den
volgenden dag te 5 uren in de haven van Ham
merfest.
Dat gedurende de reis dikwijls door kor en
dreg de bodem der zee voor den zoöloog werd
onderzocht en vele diepzeeloodingen met tempe-
ratuur-observaties van het zeewater op verschillende
diepten zijn verricht, behoef ik niet te zeggen.
Waarschijnlijk vertrekken wij over eenige
weinige dagen van hier, hopende een voorspoedige
reis naar bet lieve vaderland te maken.
De heer Werst, stenograaf te Amsterdam,
heeft aan het gemeentebestuur het gebruik van
een school- of ander openbaar lokaal gevraagd
gedurende eenige avonden per week, om een
cursus in stenographic te openen*
op den Bosporus en aan het goud van Scutari.''
- „Ja wel," zei Richard levendig, „maar hier
is het meer purper, vuriger, ik noem het de
robijnen van Larnaka. Het tafereel is hier ook
grootscher, vrijer, en biedt meer tegenstellingen
aan. Zie die open zee en die rosse verzengde
vlakten
Een zachte wind woei van de zeezijde en boög
de enkele nieuw opgeschoten grashalmen op den
verdorden grond neder.
„Hoe kaal is dat alles," zei Elson, de land.
zijde beschouwende.
„Owacht maar, tot dat het weer eens
geregend heeft, dan zult gij zien, hoe alles groeit
en bloeit. Als met een tooverslag ontkiemen dan
de bloemen en kruiden. De vuurspuwende leeuW
der woestijn heeft om dezen tijd van het jaar
zijn macht reeds verloren en nu verandert het
eiland weer in een genrigen bloemhof, 's Zomers
is het wel is waar anders; de hitte is ondragelijk
voor mensch en landmaar indien dit niet zoo
wezen moest, dan ware het op Cyprus een leven
als in het paradijs."
„Hoe zijt gij eigenlijk op het denkbeeld
gekomen om u hier metterwoon te vestigen
vroeg Elson. „Gij zijt zeker eenig in uw soort en
op uw leeftijd schept men toch zelden zooveel
behagen in de eenzaamheid. Uw familie begrijpt
maar niet dat gij nog niet genoeg hebt van dat
leven hier."