N». 244.
134* Jaargang.
1881.
Maandag
17 October.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertenticn: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daubk Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz.
Bij deze courant behooren twee BIJVOEGSELS*
Middelburg, 15 October.
De hoogleeraar P. Harting heeft andermaal
op zeer waardige en voor ons land vereerende
wijze zijn woord doen hooren in het belang
onzer stamverwanten in de Trausvaal. Op dit
oogenblik, nu de Volksraad der Boeren, door
zjjn weigering om de conventie van 8 Augus
tus jl. onveranderd goed te keuren, aan veler
lei ongunstig oordeel in en buiten Engeland
bloot staat, kan het ongetwijfeld nuttig zijn
dat zich een stem doet hooren, om duidelijk
te maken dat hun grieveu een redelijker grond
hebben dan hardnekkigheid of overmoed.
Tot dit betoog was niemand beter bevoegd
dan onze landgenoot, die aan een beroemden
naam op wetenschappelijk gebied, de gema
tigdheid en bezadigdheid paart, welke het ge
volg zijn van zijn rijpen leeftijd en klassieke
vorming, en tevens de gave om, in eene voor
de geheele wereld verstaanbare taal, duidelijk
en overtuigend zijn gevoelen uit te spreken.
De hoogleeraar heeft voor zijn betoog den
vorm gekozen van een brief in het Fransch,
aan een gewezen lid van het Iransvaal-inde-
pendence-committee te Londen, dat zich bij het
einde van den oorlog ontbonden heeft, na tot
het voorlichten der openbare meening in En
geland en tot het bezorgen van recht aan de
Boeren op zoo uitstekende wijze werkzaam te
zijn geweest.
„Na kennis genomen te hebben van den
woordelijken inhoud der Augustus-conferentie,
schrijft de heer Harting, welke wij aan
vankelijk slechts uit de mededeelingen der
dagbladen kenden, rees bij ons twijfel omtrent
de beteekenis van sommige artikelen. Wij
hoopten echter dat de aanvoerders der Boeren
daarover aan den Volksraad voldoende ophel
dering zonden kunnen geven. Thans, nu deze
hoop teleurgesteld is en alle overeenstemming
weder dreigt verloren te gaan, wend ik mij
tot U, die zoo krachtig en zoo edelmoedig de
zaak der Boeren verdedigd hebt, om opnieuw
uwe hulp in te roepen."
Na herinnerd te hebben aan de leugenach
tige beschuldigingen, die vóór den oorlog om
trent de Boeren in omloop waren, als zouden
zij slavenhouders, bloohartige wreedaards en
halve barbaren zijn, die op niet de minste
waardeering van de zijde van een beschaafd
volk aanspraak mochten maken, wijst de heer
Harting erop dat de conventie, juist door in
afzonderlijke artikelen de afschaffing der sla
vernij, de vrijheid van godsdienst, de vrijheid
van reizen, de gelijkheid van rechtspleging
enz. enz. voor te schrijven, de Boeren in hun
eergevoel moest kwetsen. Al deze eischen,
zegt hij, die de onafscheidelijke voorwaarden
zijn voor een beschaafden staat, waren reeds
lang in de Transvaal verwezenlijkt en behoef
den dus niet in eene conventie, welke bestemd
was een historisch stuk te zijn, bedongen te
worden. Daardoor werd het eergevoel der
Boeren beleedigd, die de wapenen opgevat
hebben om te toonen dat men hen ten onrechte
van lafheid en barbaarsehheid beschuldigd
heeft en door buD gedrag hebben bewezen dat
zij werkelijk een beschaafd volk zijn. De
Boeren zijn over 't algemeen eenvoudige, slecht
onderwezen liedenmaar ieder die hen kent,
verzekert dat zij zeer eerlijk en vooral met
eene groote mate van gezond verstand begif
tigd zijn. Er is weinig menscbenkennis toe
noodig om te weten, dat dergelijke lieden ge
makkelijk te winnen zijn door bewijzen van
belangstelling, door achting te toonen voor hun
goede hoedanigheden en voor hun oprecht ver
langen om zich als een beschaafd volk te
gedragen maar dat zij zich gekrenkt en stijf
hoofdig toonen wanneer men hen uit de hoogte
behandelt, vooral indien zij gelooven dat men
hen wil beleedigen. Ziet men niet hetzelfde
bij den plattelandsbewoner, wanneer een ste
deling hem op onbehoorlijke wijze bejegent?
„Ik voor mij, gaat de hoogleeraar voort,
ben overtuigd dat de geachte leden der
Koninklijke Commissie geenszins de gevoelens
der Boeren hebben willen kwetsen, maar het
doet mij leed dat zij die niet meer ontzien
hebben, door zich geen rekenschap te geven
van den indruk, die sommige artikelen dei-
conventie op lieden van zulk een karakter moes
ten maken. Het zon voor Engeland zeer gemak
kelijk geweest zijn bij deze gelegenheid een
ontzaglijken invloed op de Transvaal-hevolking
en daardoor op de geheele Afrikaansehe be
volking van Hollandsche afkomst te verkrijgen;
maar men had daartoe anders moeten te werk
gaan dan men gedaan heeft. Door dezen
zedelijken invloed zou Engeland een blijvend
overwicht hebben kunnen verwerven, dat mis
schien nog gedurende langen tijd noodzakelijk
is om dit werelddeel meer en meer de wel
daden der beschaving deelachtig te doen worden.
Een wezenlijk overwicht, dat blijvend en tevens
weldadig werkt, wordt niet door overmacht
alleen, hoe groot zij ook wezen moge, opgelegd.
„Had de Commissie het eergevoel der Boeren
meer ontzien, misschien ware de suzereiniteit
der koninginzoo als die in de conventie
omschreven wordt, gemakkelijker door den
Volksraad aangenomen, want de Driemannen
hebben in hunne proclamatiën steeds den
grootsten eerbied en genegenheid getoond voor
nwe geëerde koningin. Maar de reden, waarom
zij gevreesd hebben dat de onafhankelijkheid
en de zelfstandigheid, welke hun door de
conventie zijn teruggegeven, andermaal ernstig
gevaar zouden loopen, ligt vooral in de be
voegdheid, welke in art. 18 der conventie aan
den Engelschen resident wordt toegekend. Die
bevoegdheid toch is veel uitgebreider dan die
van een consul-generaal, waarvan aanvankelijk
sprake is geweest.
„Een Engelsch resident in de Transvaal kan
zonder twijfel gewichtige diensten bewijzen,
niet alleen aan zijne landgenooten, maar aan
de geheele bevolking, vooral wanneer hij niet
alleen een bekwaam en eerlijk man, waar
omtrent niemand vrees koestert, maar ook
welwillend voor de Boeren gezind is en, het
geen vooral van gewicht is, hun taal spreekt.
Hetgeen hij hun raadt, zal licht ingang bij hen
vinden, al is het alleen omdat hij de verte
genwoordiger is eener meer ontwikkelde be
schaving dan de hunne.
„Zien de Boeren daarentegen in hem slechts
eene soort van voogd, een vreemdeling die het
oog op hen houdt, dan kan men met zekerheid
voorspellen dat er geen einde zal zijn aan de
moeilijkheden en de geschillen, waaruit aan
houdend onlusten zullen voortspruiten, Want
de macht, waarmede de resident door de
conventie bekleed wordt, is van dien aard dat
er een wezenlijk imperium, in imperio (een staat
in den staat) nit zal voortspruiten. De aan
de Boeren gewaarborgde onafhankelijkheid is
zoodanig beperkt, dat hunne bewindslieden
telkens in botsing zullen komen met het gezag
van den resident."
De heer Harting behandelt vervolgens de
verhouding tot de Inlanders en hij spreekt
daarover met de grootste omzichtigheid, zoowel
om de Engelschen niet te kwetsen, als omdat
hij de bijna onoplosbare moeilijkheid van het
vraagstuk op den voorgrond stelt. Hij zegt
dat, ofschoon hij de achting begrijpt, welke
eene beschaafde regeering koestert voor een
zoo eerbiedwaardig genootschap als de Ver-
eeniging tot bescherming der inboorlingen {Abori
gines Protection Societymen echter aan de
Boeren de beleediging had moeten sparen van
Britsche ambtenaren te belasten met de bescher
ming van en het toezicht op de Inlanders.
Want de groote meerderheid der Boeren
bestaat, niettegenstaande al het kwaad dat
men, meerendeels op grond van enkele reeds
lang geleden zaken, van hen verteld heeft; nit
goedhartige en vreedzame lieden, die de
Inlanders geen kwaad zullen doen, al koes
teren zij, - niet zonder reden, ook geen
hoogen dunk van hen.
De schrijver merkt voorts, op zijn ge
moedelijken toon, die eene lichte ironie niet
uitsluit, op, dat de Britsche regelen van
bestuur geenszins in staat geweest zijn om
botsingen met de Inboorlingen te voorkomen,
en dat de oorlogen, welke de koloniale bestu
ren van de Kaap-kolonie en Natal genoodzaakt
zijn geweest met Inlandsche stammen te voeren,
veel talrijker en vooral veel bloediger geweest
zijn dan die, tot welke de besturen van de
Transvaal en den Oranje-Vrijstaat zich ver
plicht hebben gezien. Eene bijzondere be
scherming der inboorlingen door een Britsck
ambtenaar, leidt hij hieruit af, is volmaakt
onnoodig en kan slechts tot betreurenswaardige
botsingen met de Transvaalsche bewindslieden
leiden. Daarentegen gelooft hij dat eene her
nieuwing van het artikel van het Zandrivier-
tractaat, waarin het verkoopen van vuurwa
penen en munitie aan de inboorlingen streng
verboden werd, niet overbodig en zonder eenigen
twijfel den Boeren zeer aangenaam ware
geweest.
„Veroorloof mij, aldus eindigt de brief,
eene laatste opmerking. De tegenwoo dige
regeering van Groot-Brittannie is een recht
vaardig en edelmoedig gouvernement. Daarvan
heeft zij de meest overtuigende bewijzen ge
geven. Zij verdient daardoor den eerbied van
ieder vrijzinnig man, die oprechtelijk het wel
zijn der menschbeid wenscht. Ik houd mij ten
volle overtuigd, dat zij de bepalingen der
conventie in den vrijzinnigsten en rechtvaar-
digsten geest zal uitleggen. Ongelukkig laat
de conventie, zoo als zij gesloten is, meer dan
eene uitlegging toe en wat zal er gebeuren
wanneer het tegenwoordige ministerie eens
vervangen wordt door een ander, dat misschien
eene geheel andere zienswijze ten aanzien der
koloniale aangelegenheden toegedaan zal zijn
Ziedaar in hoofdzaak den inhoud van dezen
merkwaardigen brief. Van harte hopen wij
dat hij zijn weg moge vinden tot de inzichteu
der machthebbenden in Engeland en daardoor
een heilzamen invloed uitoefenen op het lot
onzer stamgenooten in Zuid-Afrika. Meer dan
eenig diplomatiek vertoog achten wij de dui
delijke en bezadigde taal van prof. Harting
daartoe in staat. Uit ieder zijner woorden
spreekt nauwkeurige kennis van de zaken
waarover hij spreekt, ernstige begeerte om het
algemeen welzijn te bevorderen en oprechte
hoogachting zoowel voor hen die hij zoekt te
overreden, als voor diegenen wier belangen hij
verdedigtterwijl al zijn gemoedelijkheid eene
vastheid van overtuiging niet uitsluit, die een
inwendig gevoel van kracht verraadt.
Om deze reden zijn wij, voor ons vaderland,
trotsch op dit vernieuwd optreden van prof.
Harting voor de rechtbank der openbare
meening van Engeland en van de geheele
beschaafde wereld. Vergissen wij ons niet,
dan toont eene natie, die mannen voortbrengt
welke, na zich hun leven lang op het gebied
der wetenschap bewogen te hebben, aldus voor
de zaak van recht en menscbelijkheid op den
voorgrond weten te treden, dat zij de groote
eigenschappen bewaard heeftwelke hare
stamgenooten in Zuid-Afrika, in den strijd voor
hun onafhankelijkheid en hun recht, van
landbouwers en jagers tot onoverwinnelijke
helden gemaakt hebben;
Tengevolge van den storm van gisteren is de
telegrafische gemeenschap met Holland alhier
tot op dit oogenblik weder volkomen gestremd.
In Den Haag is hetzelfde het geval voor de
communicatie met Amsterdam.
Zou men in ons land, met zijn stormachtig en
buiig klimaat, nooit tot de overtuiging komen,
dat de ondergronds-telegrafen, die het Duitsche
rijk sedert lang in alle richtingen doorkruisen»
werkelijk onmisbaar zijn?
Ook de postgemeenschap is zoodanig gestremd,
dat de Hollandsche post van gisteren avond eerst
heden middag hier is aangekomen.
Uit Vlissingen worden ons de volgende, gisteren
op de reede aldaar voorgevallen zeerampen gemeld.
Het Eng. stoomschip Beta, gezagv. Robson,
werd door het Amerik. 3/m. schip James Foster
Jr. aangedreven, verloor den grooten mast en
bekwam zeer belangrijke schade aan het schip,
zoodat het heden morgen naar Antwerpen moest
worden teruggesleept. De Eng. schoener Sarah
gezagv. Hack, heeft beide masten verloren en is
binnengesleept. De Fransche schoener Avsnir,
gezagv. Josse, is gestrand op de Kaloot. De
Italiaansche bark Augustino, gezagv. Urrutibeasco,
is gestrand op den hoek van Borselen. Het Eng.
stoomschip Fairport, gezagv. Short, is met ver
lies van ankers en schade aan het spil in het dok
gekomeD. Het Eng. stoomschip Jutland, gezagv.
Viveack, heeft beide ankers verloren en is naar Ter
Neuzen teruggekeerd. De Eng. schoeners Rosa en
Betsy hebben hunne kiuiverboomen verloren. De
James Stafford, die gisteren op den wal gestrand
is, is vlot gekomen en zit thans op de Kaloot.
ïerseke, 15 October. Heden morgen werd
alhier reikhalzend uitgezien naar de eerste tijding
boe het met de mosselzaadvisschers zou afgeloo-
pen zijn. Een legio visschersschuitjes, hier en
elders vandaan, waren Donderdag, den dag waarop
de mosselzaadbanken ter visscherij waren open
gesteld, uitgegaan.
Die banken zijn op de z. g. n. Dorschman, en
met westenwind op 't lager gelegen, en met zoo'n
storm was er geen denken aan om naar dezen
wal onder 't opper terug te komen.
Ieder was hier voor veler levensgevaar bedneht,
en werkelijk is de treurige tijding ontvangen dat
een bejaard man en een jongen van 14 jaren
verdronken zijn. Een tweetal schuitjes zijn vol
water geslagen, een aantal andere hebben veel
averij geleden, doch de bemanningen hebben zich
overigens kunnen redden. Schade aan huizen en
boomen is hier genoeg.
De tweede oesterbeurs, die gisteren gehouden
werd, kenmerkte zich door zoo'n slecht bezoek
dat het beter gezegd geen benrs genoemd kon
worden. Er valt althans geen enkele handelsdaad
te melden en evenals de vorige week schitterden
de oprichters door hun afwezigheid.
Xlerikxce, 14 October. Met de Zeeland, die
heden namiddag omstreeks vijf uren, onder eeti
vliegenden storm, aan het beruchte havenhoofd
kwam, is het betrekkelijk goed afgeloopen. Het
roer werd alleen onbruikbaar en een sleepboot
moest haar binnenhalen. Het is echter ernstig te
wenschen, en dit was stellig de meening van
de dichte schaar, die aan de haven opeengepakt
was om de worsteling te zien, dat de gezag
voerder zijn passagiers niet meer op zulk een reis
trakteert.
Er is meer eer te behalen met, bij een nood
weer als beden, in tijds veilig te blijven liggen,
dan met de goedkeuring van Jan Rap over een
volbracht waagstuk.
Goes, 15 October. Heden werd op de begraaf
plaats alhier een eenvoudig gedenkteeken ter
nagedachtenis van wijlen dr. H. Q. Janssen, in
leven schoolopziener, vroeger predikant te St. Anna
ter Muiden, onthuld. Het gedenkteeken draagt
tot opschrift de woorden: De nagedachtenis des
rechtvaardigen zal lot zegen zijn.
Door dr. Soetbroot Piccardt werden in eend
welsprekende rede de voortreffelijke eigenschappen
van verstand en hart, die den overledene sierden»