MIDDELBURGSCHE COURANT Se baronnen van Gemperlein, BIJVOEGSEL Maandag 26 September 1881. N°. 226. Middelburg 24 September. Conscience's leven en werken. 4 MAKIE VON EBNER-ESCHENBACH. VAN DE VAN Henri Conscience werd den 3ea December 1812 te Antwerpep geboren. Hij was de zoon van een Franschen vader, oud-gediende bij deFransche marine en later onderhavenmeester te Antwerpen, en eene Vlaamsche moeder. Haar bloed en de omgeving zijner geboortestad zijn het, die den in zijne prille jeugd ziekelijken en zwakken knaap tot den meester der Vlaamsche letter kunde, die thans in hem gehuldigd wordt, hebben doen opgroeien. Conscience's opleiding was gebrekkig; het ouderlijk huis bezat voor hem, na het over lijden zijner moeder en hare plaatsvervanging door eene onvriendelijke stiefmoeder, weinig aantrekkelijkheid in een geldelijk opzicht had hij het in zijn jongelingsjaren niet ruim en bleef hij, op later leeftijd, langen tijd afhan kelijk van den goeden dunk dergenen, die het verleenen van gunsten en voordeelen in hunne macht hadden. Deze omstandigheden moeten nimmer uit het oog verloren worden, wanneer men over Conscience's leven en werken een billijk oor deel vellen wil. Wat hij aan taalkundige vorming in zijn jeugd ontvangen heeft, had hij te danken aan de lagere school. Wat hij aan letterkundigen smaak destijds opdeed, vond hij in 't lezen van talrijke romans. Zoodra hij de leerjaren ontwassen was, moest hij als ondermeester zijn brood verdienen. Toen de omwenteling van 1830 uitbarstte, schaarde hij zich in de ge lederen van het Belgische leger; had er om zijne zwakte en schralen lichaamsbouw vrij wat mishandelingen te verdurendoch wreekte zich op zijn manier, door in Fransche verzen den moed zijner strijdmakkers op te wekken en ook, in goedhartige hekeldichten, den draak te steken met wat hem belachelijks of beris* pelijks onder de oogen kwam. Bij den vrede hing hij zijn serrfant-majoors- sabel aan den kapstok, werd met een klerken baantje van 500 fr. inkomen bij het provin ciaal bestuur begunstigd, liet zich als lid opnemen in de Antwerpsche rederijkerskamer de Olijftak en stortte zich, evenals zijn mede- rederijkers Snieders,Van Rijswijck, den schilder Wappers en andere jongelieden, met hart en ziel in de ontwakende Vlaamsche beweging. De geest, dien deze jonge Flaminganten be zielde, was die der nationale zelfstandigheid. Zij wilden haar grondvesten in eene eigen taal, met handhaving der pas verworven onaf hankelijkheid. Zij waren Vlaamsch- en tevens anti-Nederlandsch gezind. Toen Conscience, die intusschen door zijn Wonderjaarzjjn VAN n Zijn broeder lachte minachtend en zei: «Kent gij den prijs waarmede gij uwe voor» vaders betaalt Die heetachting voor uzelven Wat ik ben, wat ik blijf wanneer men mij mjjn naam, mijn rang, mijn vermogen ontneemt, daarin bestaat mijn waarde, daarop alleen staaf ik mijn rechtal het overige veracht ik als een geschenk van het blinde toevalt" Zij waren beide opgesprongen. De oudste schoot op den jongste toe en pakte hem bij de schouders s «Wiens geschenk zijn dan deze schouders, wien dankt gij deze borst, die gestalte, die meer dan een hoofd boven de middelbare lengte uitsteekt Dat er in Uw borst een braaf hart klopt en dat er in die herBenB denkbeelden wonen Wel is waar dolzinnige, maar 't zijn toch denkbeelden, wien hebt gij dat alles te danken Ook aan het toeval of hebt gij het vaa uwe voorouders ?'J Phantaey en zijn Leeuw van Vlaanderen bekend was geworden, deze gevoelens in 't openbaar uitsprak, kostte hem dat onmiddellijk zijne betrekking. De machthebbenden in Antwerpen waren Nederlandschgezindin de Belgische kamer werden juist de beraadslagingen over de bekende 24 artikelen gevoerdeene rede voering van een provinciaal beambte, in den schouwburg gehouden, waarin andere dan Orangistische denkbeelden gehuldigd werden, kon, onder deze omstandigheden, slechts als een ongeoorloofde daad gebrandmerkt worden. Conscience werd dus genoodzaakt zijn ontslag te nemen en op zijn 27e jaar eene plaats te zoeken alstuinmansbediende Dertien maanden verdiende hij op die manier zijn brood. Voeg daarbij dat zijn letterkun dige arbeid hem tot dien tijd nog zoo weinig geldelijk voordeel bezorgd had, dat hp, na het drukken van zijn Leeuw van Vlaanderen, nog 19 franken zijn uitgever schuldig bleef. Geen wonder dat eene aanbieding der regee ring om zich aan het schrijven eener geschiedenis van België te zetten, tegen eene jaarwedde van 2000 fr., als uit den hemel kwam vallen. Zestien jaren lang werd Conscience aldus gesalarieerd en wie geneigd mocht zijn om over hem, als geschiedschrijver, een minder gunstig oordeel te vellen, denke aan Stuart Mill's bekentenis „dat de boeken waarvan men leeft, niet die zijn waardoor men onsterfe- lpk wordt." In 1848 werd de inmiddels beroemd gewor den schrijver tot griffier der koninklijke acade mie en in 1857 tot arrondissements-commissaris te Kortrijk benoemd, waar hij weder aan het doel zijner jeugd, de bevestiging der Belgische on afhankelijkheid, thans tegen de aan de Zuidelijke grens heerschende en woelende Fransch-gezind- heid, werkzaam was. Zijne benoeming tot conser vator der koninklijke museums te Brussel, in welke hoedanigheid hij in het museum-Wiertz woonachtig is, was het loon voor zijne aan de Belgische zaak bewezen diensten en schonk hem tevens eene zijner waardige maatschappelijke stelling, waarin zijne letterkundige werkzaam heden eindelijk de haar toekomende plaats als hoofdtaak van zijn leven konden bekomen. Het geven eener karakteristiek van Consci ence's talrijke werken, is niet het doel van dit gelegenheids-opstel. Met weinig woorden is die echter, in hoofdtrekken, te schetsen. Hetzij men zijne historische romans, zijn Leeuw van Vlaanderen(1838) zijn Jacob van Artevéldei (1849) zijn Kerels van Vlaanderen (1870), zijn Gerechtigheid van hertog Karei, (1876), hetzij men zijne Vlaamsche „stads- en dorpsgeschie denissen", zooals De Loteling, Blinde Rosa, Rikketikketak, Siska van Rosemael, Houten Clara Blinde Rosa, De Arme Edelman en de ontelbare menigte anderen van dien aard beschouwt, altijd treedt in Conscience de schrijver voor het Vlaamsche volk op den voorgrond. Als zoodanig kon hp de geschiedkundige getrouwheid verwaarloozen, want wat vroeg de Vlaamsche burger, de handwerksman, de land» bouwer, die zijne werken verslond en ze in zpn huiselijken kring op de winteravonden vol be§ wondering voorlas, daarnaar? Maar als zoodanig rustten op hem ernstige plichten, die Conscience nooit verloochend heeft. Kweeker der zelfstandigheid van zijn vader land, ook in dit opzicht, beoogde Conscience, van het eerste oogen blik af dat hij de pen opvatte, een tegengif te schenken voor de «Van de natnur I" -*• „Ja wel, van de natuur der Gemperlein 's t" antwoordde Frederik zegevierend. «Uw gedachtenkring," zei Lodewijk na een poos, «heeft niet meer omvang dan die van een kip. Er is éen vast punt, waar gij altijd omheen draait, evenals dat dier „Kip Dier bromde Frederik, „gij kondt wel eens ophouden met uwe zoölogische verge lijkingen." «Het vaste punt, waarop elke ezel," Lo dewijk drnkte met opzet op dit woord, om te toonen hoe weinig hij om die Vermaning gaf, „waarop elke egel de verstandige wereld uit hare scharnieren kan lichten, heet vooroordee 1." „Lodewijk! Lodewijk!" viel zijn broeder hem in de rede, „met opgeheven handen bezweer ik u: tast het vooroordeel niet aan Vooroordeel!" herhaalde hij met een onbeschrijfelijke, ja bijna teedere uitdrukking, „zoo noemt een ongelikte beer de beleefdheid, de egoïst de zelfverloochening, de schurk de deugd, de atheïst het geloof aan God, het slecht geaarde kind den eerbied voor zijn ouders. Neem het vooroordeel weg, dan neemt gij den plicht uit de wereld 1" „Hola! Het is genoeg!" sprak Lodewijk gebie- dend, „voor u zijn argumenten geen bewijzen, iü6n moet met daden komen." Hij wierp het hoofd achterover, zijn blik was als profetisch voor tioh uit gericht en uit zjjn stem klonk een lichtzinnige en zedebedervende Fransche ro mans. In niet een zijner werken wordt de ondeugd op den voorgrond geplaatst, veel minder ver heerlijkt. Reinheid van zeden, de heiligheid van den huiselijken haard, de waarde van den arbeid, in het algemeen het goede in den mensch, ziedaar hetgeen Conscience heeft willen verster ken en doen liefhebben. De voorrede van zijn Loteling bevat zijn letterkundige geloofsbelijde nis. „Deze kalme, vreedzame verhalen, schrijft hij zullen sommigen onder u niet behagen. Hier geen bloedplassen, geen schelmstukken, geen overspeelsters, geen on verborgen naaktheden, geen spottend ongeloof. Noch de daemon der wanhoop, noch die des haats gaf ze mij in. Niet gansch ontgoo cheld mag hij zijn, die ze smaken wil. Deze verhalen roeren alleen de teederste snaren des harten, die des levensheils, de liefde tot God en tot den naaste; juist diezelfde snaren, welke door de dwalingen, die wij zoo even bedoelden, worden verbroken." Als schrijver voor het Vlaamsche volk en zich zijner verantwoordelijkheid als zoodanig diep bewust, was Conscience verplicht de godsdienstige voorstellingen, die onder dat volk heerschten, te eerbiedigen. Om de ongeëven aarde en aandoenlijke populariteit te verwerven, die hij in de Vlaamsche hutten en burgerwonin gen bezit en door welke hij zooveel goeds heeft gesticht, moest niet alleen het „spottend ongeloof" aan zijne pen vreemd blijven, maar mocht de vurig katholieke bevolking in hare lievelingslectuur niets vinden dat aan haar kinderlijk geloof te kort deed. Deze beschouwing voert ons tot een punt, dat in den laatsten tijd, bij de beoordeeling van Conscience's letterkundig karakter, druk behandeld is. De hoogleeraar Allard Pierson, een man van beteekenis in onze letterkunde, heeft, na eerst eene benoeming als lid van het Nederlandsche Conscience-comité aanvaard te hebben, daar voor bedankt op het bericht dat de man, dien men hulde ging brengen, door de katholieke universiteit te Leuven tot eere-doctor benoemd was. Die benoeming, verklaarde de hoogleeraar, had hem de oogen geopend voor de ultramon- taansche beteekenis van Conscience's streven. Daaraan hulde brengen mocht hij, verklaard vijand en bestrijder van het ultramontanisme in iederen vorm, niet. Op zich zelve is deze handeling bij geen mogelijkheid te verdedigen. Indien prof. Pierson zijne hulde ontzegde aan Conscience als ultra- montaan, dan had hij hem als zoodanig moeten leeren kennen uit zijne werkendan had hij nooit een benoeming als lid van het Conscience- comité moeten aannemen, veel minder in persoon een bijdrage mogen leveren tot het album, door Nederlandsche letterkundigen den Vlaam- schen kunstbroeder aangeboden. De doctors-» hoed, door eene katholieke instelling Conscience aangeboden, kon het oordeel over zijne ge schriften niet veranderen. En die geschriften waren het, welke de deelneming of de ont houding aan de hem als schrijver gebracht wordende hulde moesten bepalen. Afgescheiden echter van de Pierson-zaak, wat is er van Conscience's ultramontanisme, dat wil zeggen van zpn streven om, door zijne boeken, het katholiek geloof en de heerschap pij der Roomsche geestelijkheid bevorderlijk te zpn? verheven vertrouwen. „Mijne kinderen zul len u leeren, wat het zegt wel opgevoed te zijn met ontzag voor het eerwaardige, maar zonder vooroordeel „Uwe kinderenblijf mij met uwe kinderen van het lijf 1" riep Frederik, en schermde wanho pig tegen de lucht, als moest hij aan alle kanten zwermen van die kleine Gemperleins zonder vooroordeelen van zich afweren. „Zij mogen niet over mijn drempel komen, uwe kinderenik ontzeg hun mijn huis Diep gekrenkt in zijn eenigssins voorbarigen vadertrots, keerde Lodewijk zich af. „Kinderen zonder vooroordeelenvervolgde Frederik driftig. „God beware iedereen voor zulke monsters." „Gij behoeft God niet aan te roepen, gij zijl er reeds voor bewaard," hervatte zijn broeder op ijskouden toon. „Overigens spreekt het van zelf dat ik nooit weer zal aankloppen aan de deur die voor mjjn vrouw en kinderen gesloten wordt. Onze wegen zijn gescheiden. Waar zijn de sleutels van het archief?" H^ haalde de kaart van Wlasiowits> voor den dag, spreidde haar op tafel uit, en begon de grenslijn, die het schoone blad toch reeds jammer lijk genoeg ontsierde, aan beide zijden sterk aan te dikken, zoodat zij thans een hoogen, onoverkome- lijken bergrug geleek, die zich dwars over de spiegelgladde vlakte, de bloeiendste akkers en De dichter Pol de Mont heeft in het pas verschenen Conscience-nommer van het letter kundig tijdschrift Astrea eene verhandeling over Conscience geplaatst, welke ons bij het schrijven van dit opstel in vele opzichten van nut is geweest. Hij deelt daarin eene merkwaardige bekentenis mede, door den Vlaamschen volks schrijver aan een zijner levensbeschrijvers, G. Eeckhoudt, gedaan. Het was in een dier moeilijke tijdstippen toen Conscience, arm en schier buiten inkoms ten, bijna gebrek leed. Door zijn vriend Wappers bij een hoofdambtenaar van het ministerie van justitie aanbevolen, had de regeering op zijne romans het oog laten vallen, om die als lectuur in de gevangenissen en hospitalen te verstrek ken. Alles werd afgesprokenConscience sloot een overeenkomst met een drukker voor de nieuwe uitgaaf zijner werkenhet scheen dat de fortuin hem met iets anders dan met roem zonder voordeel ging begunstigen. Men oordeele over zijn teleurstelling, toen er eenige maanden verliepen zonder dat hij iets van de zaak vernam. Eindelijk schreef een vriend hem, dat de ambtenaren van het plan hadden afgezien na het lezen van zijn Won derjaar. In dien eersten roman, in 1837 ge schreven, had Conscience de geschiedenis van het jaar 1566 voorgesteld van een beslist Geuzen-standpunt. Alle deugden waren aan de hervormden en beeldenstormersalle misdaden aan de Spanjaarden, de priesters en de geloovige katholieken toegekend. Zulk een boek, meende de regeering, was niet ge schikt om aan gevangenen en zieken uit de volksklasse eerbied voor den godsdienst des lands in te boezemen. In zijne wanhoop, - want het mislukken van het plan dompelde hem weder in armoede, zocht Conscience troost bij een verlicht en vrijzinnig geestelijke, den pastoor der St. Jacobuskerk te Antwerpen. Deze beloofde hem dat alles terecht zou komen, wanneer hij goedvond, niet alleen in zijn Wonderjaar, maar ook in zijn Leeuw van Vlaanderen eenige veranderingen te brengen. De Geuzen-kanten moesten er een weinig afgeslepen, een eerbied waardige priester erin gebracht, den vurigen Breijdel, in den Leeuw, het vloeken wat afge leerd worden. Waar een pater in 't Wonder jaar tot een meiske zegt dat zij hem driemaal kussen moest, wilde de pastoor dat woord in groeten veranderd hebben, enz. Aan deze eischen heeft Conscience voldaan. Hij noemt het in zijne bekentenis eene Conces sion de forme plutot que de fond. Wij willen echter toegeven dat hij de zaak van den minst bezwarenden kant inziet. Ongetwijfeld zullen ook zijne latere werken niet van den ontvangen indruk vrij gebleven zijn. Ziedaar dus het misdrijf, door den schuldige zeiven bekend. Zullen wij hem erom veroordeelen en onze hulde ontzeggen Eene wedervraag. Betwisten wij Galilei den naam van hervormer der sterrenkunde, omdat hij in de kerkers der inquisitie verklaard heeft dat de aarde stilstaat en de zon draait Conscience is arm geweest en zwak. Dat ia erkend en bewezen. Maar is hij daarom minder de man, die in het Vlaamsche volk de liefde voor het goede en schoone, de kennis en de vereering zijner vrijheidshelden en groote bur gers, bij handenvol heeft gezaaid en in een rijken oogst van volksontwikkeling en van weilanden uitstrekte. Frederik zag droevig en tevens toornig naar hetgeen hij deed. „Zoo," bromde Lodewijk telkens, als hij opnieuw de pen indoopte, «dat ligt tusschen ons. Hier sijt gij, hier ben ik. Gemeenschap van goederen is goed in den hemel, maar helaaBi helaas! niet op aarde De tegenwoordige mensehen zijn er nog niet rijp voor." Lodewijk kon echter niet zoo snel als hij met de deeling op het papier gereed was geweest, met de keus der plaats, waar hij zijn huis zou bouwen klaar komen; want tegen elk plekje waarbij hg zich bepaalde, had Frederik een grondig, niet te verwerpen bezwaar. Eindelijk verloor Lodewgk het weinigje geduld dat hg nog te verliezen had. „Nu heb ik er genoeg van. Daar zal het staan 1" riep hij, en wees met een pen vol inkt de plek aan waar hg wilde bouwen. Achals een zwarte traan viel er een groote inktvlak op de schoone kaart van Wlastowitts. Op die prach tige, mooie kaart, die nog op last van hun vader, met waar engelengeduld, door een uitstekenden ingenieur gemaakt was. Frederik schrikte op en Lodewgk bromde 1 „Honderdduizend millioenen bliksems! Die ver- wenschte pen!" De heer rentmeester Kurzmichel stond dien avond juist op het punt om in de huwelijkskoeta te stappen, waarin zijne wederhelft reeds plaats genomen had, toen hij door een hevig kloppen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 5