N°. 210. 124" Jai irgang. 188L Woensdag 7 September. Een uur in het Paradijs. Dit blad v^schijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daubb Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich ens. Middelburg, 6 September. NOVELLE TAN G. JUNKER. COURANT. De heer Van Lijnden van Sandenburg is zoo gewoon het publiek te verrassen, dat hem in de Eerste Kamer reeds de bijnaam „de evangelist" gegeven is. Hij is volkomen in zijn rol nu hij, juist op het oogenblik dat een onzer groote bladen begonnen is eenig onge duld aan den dag te leggen over het onbezet blijven van een der ministerszetels, met zijn eigen benoeming tot minister van financiën en met die van den beer Kochussen, gezant te Berlijn, tot minister van buitenlandscbe zaken voor den dag is gekomen. Door de eerste benoeming is althans het bezwaar voorkomen, waarover men zich onge rust had gemaakt, dat een nieuw minister van financiën eene begrooting te verdedigen zou hebben, welke hij zelf niet zou hebben opge maakt. De heer Van Lijnden beeft als waar nemend minister, en naar men zegt, met de zorg en de aandacht waarmede hij alles doet wat bij ter hand neemt, de geheele begrooting reeds bewerkt. De heer Van Lijnden heeft, als minister van justitie, zich een staatsman van groote handig heid, gevatheid en kennis getoond. Als minister van buitenlandsehe zaken heeft hij buiten tegenspraak het beste figuur gemaakt en Ne derland het beste figuur doen maken, dat in onze internationale betrekkingen sedert jaren te zien is geweest. Zijne houding tegenover België in 1880 en in de zaak der con ventie-Ter Neuzen, tegenover Luxemburg in de zaak dor schuldregeling, tegenover En geland in de Transvaal-quaestie, tegenover Amerika in de onderhandeling over het uit- leverings-tractaat, is niet alleen correct en waardig, maar ook door welslagen bekroond geweest. Waar het mogelijk was en pas gaf, heeft hij onze diplomatie op den voorgrond doen treden en het bewijs gegeven dat een klein land, dat zich niet overschat doch zich van zijne waardigheid bewust is, zeer wel, ook te midden van machtiger stemmen, zich kan doen hooren. Dat bewijst nu weder de op zijne aan sporing geopende internationale beraadslaging over de wetgeving der zeevisscherijen. Het is lang geleden, dat in DeD Haag de afgevaar digden van verschillende mogendheden bijeen 5 Tegen een der zuilen stond een jonge pater geleund, wiens fijn, schrander gelaat Vehling op gevallen en dien hij reeds twee maal voorbijgegaan was. Ook vroeg die rustelooze wandelaar, die zoo in zijn overpeinzingen verdiept was dat hij geen oog had voor de architectuur, zich af, of dat veelbeteekenend lachje, dat om den mond des geestelijken speelde, misschien hem gold, en hij besloot aan de andere zijde der arcades te gaan, toen de priester hem vriendelijk goeden avond wensehte en zei: „Gij moet toch ook den toren eens bekijken, mijnheer, want het duurt niet lang meer voor wij de poort sluiten." Vehling raakte aan zijn hoed om hem te bedanken en stapte op den slanken toren toe, die ongeveer in het midden van den kloosterhof stond. Was hij van daag onderhevig aan hallucinaties? of verhief zich daar op die zijn gekomen om gemeenschappelijk eene zaak van onderling belang te regelen. In deze quaestie, het scheppen van een beteren rechts toestand en het voorkomen van botsingen onder de werklieden op de open wateren der Noord zee, was Nederland de mogendheid die het best, zonder iemands naijver op te wekkenen toch met volkomen bevoegdheid, een voorslag tot onderlinge gedachtenwisseling doen kon. De heer Van Lijnden heeft dat begrepen en gedaan. Zóo de gelegenheid af te wachten, haar niet voorbij te laten gaan door aarzeling, noch haar te bederven door voorbarigheid, zóo de aanleiding om zich met algemeene zaken te bemoeien niet te zoeken, maar als zij zich voordoet haar aan te vatten zonder verlegen heid noch ophef, is dat niet bij uitnemend heid de aangewezen roeping van den Neder- landschen diplomaat? Onnoodig dus te zeggen dat wij de porte feuille van buitenlandsehe zaken ongaarne uit deze bekwame handen zien overgaan in die van den diplomaat, die Nederland tot dusver uitmuntend te Berlijn vertegenwoordigde. Wij hebben echter geen reden om te vreezen dat de heer Roehussen minder dan zijn voorganger aan het hoofd onzer diplomatie op zijn plaats zal zijn. Wat de heer Van Lijnden als minister van financiën zijn zal, daaromtrent is onze ver wachting uiterst gering. Niet alsof wij vree zen dat zijn schranderheid, zijn werkzaamheid, zijn stalen geheugen, zijn veel omvattende kennis hem in deze nieuwe waardigheid on trouw of onnut zullen worden. Maar omdat het ons voorkomt dat de minister van financiën dien Nederland thans behoeft, eigenschappen bezitten moet, welke de heer Van Lijnden, bij al zijne groote begaafdheden, mist en wei nig gediend wordt door sommige hoedanig heden, welke tot dusver de grootste kracht in de staatsmansloopbaan van den afgetreden minister van buitenlandsehe zaken hebben uitgemaakt. Handigheid en gevatheidtalent van spreken en van zwijgen, vlugheid om de alge meene beteekenis van een onderwerp te vatten en gemakkelijkheid om de onderdeelen ervan meester te worden, deze begaafdheden heb ben den heer Van Lijnden als minister van justitie en van buitenlandsehe zaken eenige zaken tot een goed einde doen brengen, tot welke geen diepe overtuiging, geen geest- steenen trap in levenden lijve Eva van Vulpen? «Dus zijt gij ongedeerd?" riep zij schielijk, „hebt gij geen ongeluk gekregen en loog dat meisje niet toen zij het mij verzekerde? Ach, spreek toch, opdat ik het uit uw eigen mond hoore!" „Ik ben geheel ongedeerd en gezond, mejuf frouw, ja zelfs gezonder dan voor mijn sprong uit het Paradijs; want ik weet dat ik in het vervolg nooit meer den vasten grond onzer aarde, van onder mijne voeten zal verliezen." Er kwam een uitdrukking van innige ontroering op het gelaat van het meisje en terwijl zij deemoedig de handen vouwde, prevelde zij zachtkens„ik ben een met schuld beladen meisje en heb het niet verdiendmaar ik dank U mijn God ik dank U." Dit gebaar en die toon ontwapenden Vehling nog meer dan de woorden zelf, en doofden de vlam zijns toorns, die bij haar verschijning opnieuw in lichte laaie was uitgebroken, geheel uit. „Mejuffrouw Van Vulpen," sprak hij kalm en zonder bitterheid, „brengt het toeval ons heden ten derden male by elkaar?" „Neen, o neen, ik heb reeds lang op n gewachtwant gij zeidet immers dat gij St. Lo renzo wildet bezoeken. Ik moest u zien en spreken; ik heb u iets te zeggen dat geen uitstel kan lijden." Er volgde een drukkende pauze, doch eensklaps drift voor, noch ernstig besef van het te be reiken doel gevorderd werd. De staatsman daarentegen, die onze natie overtuigen wil dat zwaarder offers voor de behoeften van den staat gebracht moeten worden dan tot dusver voldoende waren, 5f wel die haar bewegen wil tot eene andere verdeeling der lasten, zoodanig dat belasting plaats zal vinden waar die tot dusver ontbreekt en onthef fing waar thans een ongelijkmatige of schadelijke druk wordt uitgeoefend, zulk een staats man zal, nevens bekwaamheid en talent, de macht der overtuiging moeten hebben die vertrouwen wekt, en de geestdrift welke mee sleept en bezielt. Zal de heer Van Lijnden, de „bijziende dienaar van de blinde godin der gerechtigheid," zooals hij zich als minister van justitie wel eens schertsend noemde, ons weder verrassen door de helderheid van zijn blik en de ruimte van zijn gezichtskring, nu hij de taak, die voor den hoogleeraar Vissering te zwaar bleek, op zich neemt Wij zouden het wel wenschen, doch vreezen het tegendeel. En dat zou voor onzen staat kundigen toestand in't algemeen, en voor onze financiën in 't bijzonder, wel eens zeer ver derfelijk kunnen zijn. In -de heden namiddag gehouden vergadering van den gemeenteraad van Middelburg namen de herkozen of nieuw benoemde leden van den ge meenteraad, de heeren J. J. van der Harst Az., J. H. Snijders, M. Volkrijk Liebert, F. Ermerins, J. F. van Leeuwen, F. G. Sprenger en F. Nagt- glas, na in handen van den voorzitter de voorge schreven eeden te hebben afgelegd en door dezen te zijn gelukgewenscht, zitting. Met algemeene stemmen, behalve éon die op den heer J. H. Snijders werd uitgebracht, werd daarna de heer D. A. Dronkers benoemd tot wethouder. De benoemde verklaarde zich bereid die betrekking aan te nemen, zoowel als die van ambtenaar van den burgerlijken stand. Het adres van de wed. A. M. Sprenger en A. B. de Roos, om grond in erfpacht to verkrijgen, werd afgewezen, evenals het verzoek van R. C. Engelberts c. om vermindering van het mark- geld op de graanbeura en dat van J. Sneevliet c. s„ om rioleering van de achtergracht. Op voorstel van burg. en weth. werd tot defi nitieve opheffing der nog bestaande beurtveren besloten. Achtereenvolgens werden benoemd tot leden der commissie voor de strafverordeningen, waarvan slaakte zij een diepen zucht en hief haar bleek gelaat op, zeggende: „Ik heb daar boven gelogen, mynheer Vehling; ik wi3t na uwe eerste betuiging dat gij ons niet hadt laten opsluiten." „Maar waarom zeidet gy dat dan niet, toen ik het zoo herhaaldeiyk vroeg Zij beet op hare lippen, als voerde zy strijd met zichzelve en antwoordde toen schielijk; „Waarom? omdat ik het niet wilde bekennen, omdat ik u wilde vernederen, omdat het mij een genot was u een beleediging naar het hoofd te slingeren en omdat ik mg door mijn haat be dwelmd had." „Mejuffrouw!" „Zoo," zei zij, en haalde diep adem als was zij van een zwaren last bevrijd, „nu komt gij einde- lijk terug van de dwaling dat ik mijn edele natuur slechts verberg, want myn waar gelaat is nog veel leelijker dan het masker dat ik gewoonlijk draag. Maar ik ben u deze rechtvaardiging schul dig na het voorval dat u bijna het leven gekost heeft. Ach, mijnheer Vehling, gij zet dit leven gauw op het spel, zoowel voor vrouwen die gij lief hebt, als voor die welke u onverschillig zijn.'J Zg had die laatste woorden op een treurigen toon gesprokenmaar de schilder kon de uit drukking van haar halt afgewend gelaat, dat als een witte bloem in de duisternis blonk, niet on derscheiden. de burgemeester volgens de wet voorzitter is, de heeren mrs. W. A. van Hoek, A. P. Snoucb Hurgronje, J. A. van Hoek en dr. J. P. Berdenis van Berlekomtot leden der commissie van finan cien de heeren mr. A. J. van Eekelen, voorzitter, J. Luteijn, M. Volkrijk Liebert, F. Nagtglas en J. A. Tak; tot leden van de commissie van fabri cage de heeren D. A. Dronkers, voorzitter, J. H. Snijders, D. Jeras, J. F. van Leeuwen, en J. J. van der Harst Az.tot leden der gascommissie de heeren D. A. Dronkers en J. J. van der Harst Az. Tot tijdelijk leeraar aan het gymnasium werden benoemd de heer A. J. G. Paardekooper, voor de geschiedenis en de heer D. van Oostveen, voor de geschiedenis en aardrijkskunde. Vllssingen, 6 Sept. In de zitting van den gemeenteraad werd heden herkozen als wethouder de heer M. Pot. (Het verslag der zitting volgt later.) does, 6 Sept. In de heden gehouden zitting van den gemeer teraad werden de gekozen leden dr. C. A. van Renterghem, G. van der Hoek, B. Quist en J. J. Ramondt beëedigd en geïnstal leerd. Als wethouder werd herbenoemd jhr M. J. de Marees van Swinderen, die aan de beurt van aftreding was, met 8 stemmen, tegen êen stem op de heeren Steketee, Ramondt en Den Boer, en éen blaneo briefje. De gekozene werd met een hartelijk woord van gelukwensching door den voorzitter begroet en aanvaardde daarna zijn be noeming. De hulponderwijzer K. van der Slikke, van Wolfaartsdijk, heeft zijne benoeming alhier aan; genomen. Het vergunningsrecht tot verkoop van sterken» drank in het klein is voor de gemeente Kloetinge bepaald op 20 ten honderd der huurwaarde van het buis, waarin de sipterij zal worden uitgeoefend. Voor gedeelten van 100 zal ook f 20 moeten worden betaald. Intrekking van vergunning in den loop van een jaar zal geen recht op terug betaling van 't nog niet verloopen gedeelte des jaars geven. (Gr. CL) Aan de Sticht*the Ct. wordt uit Den Haag ge schreven, dat de troonrede de indiening van een wetsontwerp tot herziening der kieswet zal aan kondigen. Do directeur van het rijks-museum van geschie denis en kunst te 's Gravenhage laat zich in zijn jaarverslag over 1880 aldus uit: //In het najaar had Uwe Excellentie de vrijgevigheid mij een belangrijke som toe te staan, ten einde te trachten daarvoor een collectie beeldhouwwerken in ivoor, door Bossuit vervaardigd, die te Jutphaas op een verkooping voorkwam te koopen. „Hoe weet gy dat vroeg hij ontsteld. „Ik weet het reeds lang," antwoordde zij, „zoodra ik u leerde kennen, vertelde men mij van den hartstocht, dien u een gehuwde, schoone, geestige vrouw ingeboezemd had en dat die u bp na tot zelfmoord had gedreven. Wat er waar is van dat gerucht, weet ik nietmaar wel dat ik het geloofde, dat uwe schilderijen, die alle een weemoedig waas hebben, het mij bevestigden en dat ik het u als een onmannelijke zwakheid verweet. „Men heeft u de waarheid gezegd, mejuf frouw, en uw gevoelen is eenigszins gegrond," antwoordde Vehling ernstig, „maar den haat; waarvan gg zoo even spraakt, geloof ik niet dat ik verdien, en ik zou gaarne uit uw mond hooren waarop die gegrond is. Willen wg niet gindschen kruisgang doorgaan, dienaarden uitgang leidt?" Het meisje volgde hem zwygend door den stillen Kloosterhof, en eerst toen zij onder de schaduw van den zuilengang waren en hij ten twee- male „welnu, mejuffrouw," zei, begon zij „Ik kan het u niet uitleggenmaar ik kan u verzekeren dat het zoo is. Reeds dadeiyk na onze eerste ontmoeting voelde ik, dat gij invloed op mg wildet uitoefenen, waartegen zich mgn geheele karakter verzette. De medeiydende, mee warige blik, waarmede gij mij van tijd tot tijd aanzaagt, drong altijd als een gloeiend yzer in myn borst en toen werd ik reeds boos op uj

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 1