N°. 127.
124® Jaargang!!
1881.
AT oensdag
1 Juni.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per o/m. franco o,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenlandde Compagnie générale de Publicité G. L. Daubï Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz.
Bij deze courant behooren drie Bijvoegsels.
Middelburg, 31 Mei.
Over volksfeesten—en nog wat.
middelbllrgsche courant.
Het plan tot viering van een nationaal feest
op den 26en Juni a., den dag waarop het volk
der Nederlanden in 1581 zich van zijn eed
van trouw aan Philips van Spanje ontsloeg,
schijnt opgegeven. De te Amsterdam gevormde
commissie voor het feest heeft in een paar
openbaar gemaakte stukken verklaard, bij het
publiek en in de pers zoo weinig medewerking
te hebben gevonden, dat zij hare taak heeft
nedergelegd.
Naar aanleiding van dit mislukken, heeft
men weder vrij wat klachten kunnen hoo-
ren over het gebrek aan geestdrift, aan zin
voor het ideale, waarvan wij, verstandsvolk,
Europeesche Chineezen als wij zijn, voortdu
rend blijk geven. Wie niet, met de van jongs
af' aangekweekte bewondering in zijn hart voor
den tachtigjarigen worstelstrijd onzer voorou
ders, ook nu weder gereed stond die bewon
dering, op straten en pleinen, in optochten en
aan banketten, ten toon te spreiden, heeft bij
deze gelegenheid het verdriet gehad zich voor
een proza-man, een philister, een materialist,
gespeend van al wat hoogere bezieling heet, te
hooren uitmaken.
Nu is in deze verwijten iets, dat wij ons
rechtstreeks hebben aan te trekken. Van den
eersten dag af, het eerst in de Nederlandsche
pers, hebben wij ons weinig ingenomen ver
klaard met dit afzwerings-feest en voorspeld
dat het niet zou opgaan. Ofschoon nu onze
geestdrift en ons idealismus zich niet bepalen
laten naar eene maat, welke de buitenwacht ge
lieft haar aan te leggen, is het toch noodig
over deze beschuldiging van gebrek aan warmte
des gemoeds, bij deze gelegenheid, iets te zeg
gen.
Is men materialist omdat men weigert in
bewondering neer te vallen voor al wat, onder
den naam van ideaal, met vaderlandslievende,
kunstlievende, pronklievende vlaggen en wim
pels getooid, aan de markt gebracht wordt?
Bezit men geen geestdrift voor de vrijheid
en de onafhankelijkheid van zijn vaderland,
wanneer men, na in 1868, '72, '73, '74, '76,
'79, op groote en kleine volksfeesten, de ge
beurtenissen van vóór drie eeuwen te hebben
zien en helpen vieren, in 1881 verklaart dat
het nu genoeg is
De bedenking dat Nederland, de afzwering
van Philips tot aanleiding voor een volksfeest
nemende, aan de Spaansche natie ergernis
zou geven, heeft geen vat op ons. Die, dat de
gevoelens onzer katholieke landgenooten in
deze ontzien moeten worden, achten wij onge
grond. Wij gelooven dat al de oude koeien,
welke het ons lust uit de sloot te halen, de
Spanjaarden van den tegenwoordigen tijd vol
komen onverschillig laten. Ook houden wij
óns overtuigd dat ieder oprecht katholiek en
Nederlander het staatkundige feit, dat het
punt van uitgang is geweest voor de onafhan
kelijkheid van zijn vaderland, kan herdenken
met ingenomenheid en kan zien vieren zonder
wrok, wanneer hij slechts overtuigd is dat aan
die viering en herdenking alle anti-papisme
vreemd is.
Maar iets anders is het, zich niet van een
Volksfeest te laten terughouden door vrees voor
het opwekken der gevoeligheid van buitenlan
ders of van eene minderheid onzer landgenooten,
iets anders hun, door onze volksfeesten, telkens
en telkens weer te herinneren aan datgene wat
onaangename gedachten bij hen kan opwekken.
De Spanjaarden zouden eindigen met ons on
beleefd, de roomsche Nederlanders met ons
onkiesch te vinden. Dat is geen reden om te
verzuimen wat gebeuren moet; maar het
behoort tot de redenen waarom men achterwege
laat wat even goed gedaan als gelaten kan
worden.
Van meer gewicht is het, dat dit nimmer
ophoudend feestvieren over de gebeurtenissen
van den 80jarigen oorlog eindigt met ons, in
eigen oogen en in die van het buitenland, een
zonderling figuur te doen maken. Volksfeesten
behooren tot het leven van gezonde natiën.
Wanneer Amerika de eeuw zijner onafhanke
lijkheid, Belgie de halve eeuw der zijne, de
Fransche republiek de gebeurtenis, welke het
punt van uitgang is geweest voor de nog heden
bestaande orde van zaken, vieren door alge-
meene en indrukwekkende feesten, dan is-
't alsof zij aan andere volken toeroepen
Ziet, hoe gelukkig wij zijnWanneer
Italië zijn Petrarca, Portugal zijn Camoëns,
Spanje zijn Calderon, Antwerpen zijn Rubens,
Frankrijk zijn Victor Hugo verheerlijkt, is 't alsof
zij aan de wereld verkondigen willen: Ziet,
hoe het koningschap van het genie, in dezen
tijd van democratie en gelijkheid, door ons
gehuldigd wordtMaar welk een indruk zou
het maken, indien zij deze, in de schatting
der buitenlanders althans, ondeelbare ge
schiedkundige gebeurtenissen in een reeks van
opvolgende herinneringsjaren gingen splitsen,
of wanneer zij de nagedachtenis hunner dich
ters en kunstenaars gingen verheerlijken in
zooveel onderdeelen, als b. v. het aantal hunner
werken bedraagt Zou de gedachte niet voor
de hand liggenWat zijt gij arm aan nati-
onalen roem, dat gij Zoo lang op éen herinne
ring teert?
Aan die verdenking staan wij reeds bloot,
nu wij verzuimd hebben de herinnering aan
den strijd met Spanje, welke eene gebeurtenis
is geweest van overwegend gewicht voor
heel de wereld, samen te vatten in éen
indrukwekkend volksfeest, dat internationaal
had kunnen wezen en, naar onzen smaak, hij
voorkeur in 1879, het Unie-jaar, te vieren ware
geweest. Nu dat niet is geschied, eischt de
zorg voor onze nationale waardigheid, dat men de
openlijke en feestelijke herdenking van wat
voor drie eeuwen is geschied, minstens eene
halve eeuw late rusten.
Bestaat er dan geen aanleiding meer tot
volksfeesten? Zonderlinge vraag 1 Het is
alsof men aan iemand, die door een bedrukt-
gemoed geplaagd wordt en weinig stof tot
vreugde meent te hebben, den raad geeft:
„kom, vier eens feest, wees eens rroolijk, dat
zal u goed doen!" Wanneer er stof tot vroo-
lijkheid is, dan zullen ook gelegenheden om
die te uiten zich wel voordoen. Daar zijn
dagen genoeg in 't leven der volken, van
welke men een feest kan maken. Daar zijn
de heugelijke gebeurtenissen in het leven zijner
vorsten, te zeldzaam, helaas, bij ons in de
laatste jaren; daar is de inwijding van mo
numenten, nieuwe gebouwen en inrichtingen;
daar zijn tentoonstellingen, muziekfeesten en
andere gelegenheden, die zich beter en zinrijker
dan onze ruwe en verouderde kermissen
leenen tot gemeenschappelijke viering.
Indien men echter verlangt dat de feestelijke
uitingen van ons volksleven op hooger doel
gericht zullen zijn dan deze voldoening der dage-
lijksche behoeften, indien men bepaald herinne
ringsfeesten wil, welnu, is dé namenrol van on
zen nationalen roem zoo spoedig afgelezen, dat
wij niet doen kunnen wat Belgie, Portugal,
Spanje, Frankrijk, Italië gedaan hebben En
zelfs indien dat niet gaat, zien wij niet weder
aan het feest- en kunstlievende Belgie, hoe ge
makkelijk de gelegenheid tot feestvieren ge
vonden wordt, als de lust en de behoefte ertoe
bestaan Het heeft heden Liszt te gast, zooals
het gisteren Gounod ontving, morgen Wagner
zal huldigen en Voornemens is achtereenvolgens
alle genieën der hedendaagsche kunst bij zich
te noodigen. Het geeft uitvoeringen van groote
muzikale werken in de open lucht, het houdt
„betoogingen" en optochten ieder jaar, zoodra
het mooie weer in 't land is, dat tot dergelijke
vertooningen in ons onvriendelijk klimaat, bij
uitzondering, nu en dan gelegenheid geeft.
Bekommeren wij ons dan niet om de aan
leiding tot volksfeesten. Zij zal niet uitblijven,
als de feestelijke stemming er maar is. Maar
wachten wij ons, den gouden draad onzer ge
schiedenis, door het aanhoudend beduimelen en
uitrafelen, zoo dun en kleurloos te maken, dat
hij zijne waarde, als wegwijzer tot het beloofde
land van geestdrift en vaderlandsliefde, ten
laatste verliezen zou.
Het hoofdbestuur van het Alg. Ned. Werklieden-
verbond heeft aan de tweede kamer bij adres ver
zocht, de interpellatie-Gratama betreffende de
zaak der gestrafte schrijvers aan 'slands werf te
Amsterdam, nog vóór Pinksteren aan de orde te
stellen.
Op hetzelfde oogenblik juistdat dit adres ons
in handen komt, ontvangen wij de nota van in
lichtingen, door den minister van marine, op
verzoek der kamer, naar aanleiding van het eerste
adres, ingediend.
Als reden voor de late indiening, geeft de
minister op ongesteldheid van den directeur en
kommandant der marine te Amsterdam.
Minst genomen zonderling lijkt ons die reden.
Want voor den directeur, die ongesteld is, treed
onmiddellijk een ander hoofdambtenaar in de
plaats. Deze doet alle dringende zaken ai en is
daartoe volkomen bij machte, dewijl hetzelfde
administratieve en militaire personeel hem ten
dienste staat als den directeur. Vooral in dit
geval, waar feitelijke inlichtingen vereischt
werden en geen beschouwingen, behoefde men,
naar 't schijnt, het volkomen herstel van den
directeur niet af te wachten.
De minister plaatst zich overigens, gelijk te
voorzien was, in zijne inlichtingen uitsluitend op
het standpunt van 't gezag, dat gehandhaafd
moet worden. Na gezegd te hebben dat de loonen
der schrijvers niet te laag zijn, deelt hij omtrent
de strafquaestie het volgende mede
«Twee schrijvers lieten het ontwerp-adres zien aan hun
chef, den hoofdingenieur, met de vraag of het kon worden
ingediend. Het antwoord luidde «dat het niet kon worden
ondersteund en de indiening zelfs werd ontraden, maar
dat zij, niettemin zulks verlangende, daartoe natuurlijk
konden overgaan en het dan ingevolge de bepalingen,
voorzien van beschouwingen en advies, zou worden door
gezonden."
«Bedoeld adres is daarop echter niet tot den hoofdinge-
nenr gekomen en, ook met voorbijgang van den directeur
en kommandant, rechtstreeks aan het departement ge
zonden.
«Dat was overtreding van art. 42 van het reglement,
opzettelijk, nadat de hoofdingenieur hen eraan had herin
nerd. Daarom werd, volgens art 47, straf opgelegd; een
mindere aan hen die schoorvoetend hadden meegedaan.
«De Min, toont daarna aan, dat zulk een bepaling voor
een personeel van 1600 a 1700 werklieden noodig is,
daar toch vooreerst op rechtstreeksche Verzoeken uit den
aard der zaak geen beschikking zou kunnen genomen
worden zonder den directeur en den hoofdingenieur daarop
te hooren, maar bovendien het voorschrift de heilzame
strekking heeft, den band te leggen tusschen het hoogere
en lagere personeel. Maar van bemoeielijking in de
indiening of terughouding van de adressen kan nimmer
sprake zijn; immers is de weg voor mondeling voordragen
van belangen aangewezen.
«Nimmer dan ook deed het art, 42 eenig bezwaar
ontstaan."
De straf wordt, door deze inlichtingen, wel
verklaard, maar naar onze meening niet gerecht
vaardigd.
Wij hebben reeds vroeger erop gewezen dat
het de quaestie niet is, of de schrijvers het
reglement al dan niet overtreden hadden en dus
al dan niet strafbaar waren. Ieder die de mili
taire reglementen kent, weet dat beide vragen
toestemmend beantwoord moeten worden.
Van meer verwijderd belang is de vraag of
door deze reglementaire bepaling het grondwettig
recht van petitie niet verkort wordt en of 's mi
nisters bewering, dat van bemoeilijking of terug
houding nooit sprake is, niet wat al te fraai klinkt
om geheel waar te kunnen zijn.
Wat in deze zaak de beslissende vraag is, is:
of handwerkslieden, die van de onregelmatige
indiening van hun verzoek reeds het natuurlijk
gevolg ondervonden hebben dat er geen acht op
geslagen kan worden, niet veel te zwaar gestraft
zijn met eene geldboete van f3 per week, gedu
rende vijftien weken, of 45 Of een scherpe
berisping, zooals het militair gezag die weet toe
te dienen, gepaard aan het reeds vermeld natuur
lijk gevolg, niet ruim voldoende ware geweest?
Wie daaraan nog twijfelen mocht, vergelijke de
geldboeten, tegen andere overtredingen in onze
strafwetten bedreigd, met deze.
Wij achten de opgelegde straf onbarmhartig,
verbitterend en niet noodzakelijk voor de hand
having van het gezag, welke ook wij niet wen-
schen te bemoeilijken.
De tweede kamer kan den minister die
hardheid alleen onder het oog brengen, doch
moet het overigens aan hem overlaten haar te
verminderen. Daarop bestaat, naar wij vreezen,
weinig kans en onze werklieden zullen, tot ons
leedwezen, weder onder den indruk blijven dat
tegen hen onbarmhartiger en onverdraagzamer te
werk 'wordt gegaan dan tegen andere, meer be
gunstigde standen der maatschappij.
does, 31 Mei. De Centrale liberale kiesveree-
niging heeft den heer Bredius tot candidaat voor
het lidmaatschap der tweede kamer gekozen met
62 stemmen, tegen 5 op den heer Heldt.
Eene kleine doch belangwekkende verzameling
van een twaalftal schilderijen is in het logement
de Abdij alhier te bezichtigen. Het zijn reproductiën,
naar het bekende stelsel van den heer H. Bo-
gaerts te 's Hertogenboseb, van werken van Madou,
Rochnssen, Portaels, A. Robert, Devriendt, Jos.
Impens e. a.
De overeenkomst dezer copieën met het oor
spronkelijke is verrassend. Men kan zeggen dat
door deze uitvinding, het bezit van goede kunst
werken inderdaad onder 't bereik van iedereen
gebracht wordt. De verklaringen der schilders
zelve, in 't bezit van den heer Bogaerts, dat zij
moeite hebben hun eigen werk van de reproductiën
te onderscheiden, zeggen genoeg om de bewon
dering van den leek voor deze „popularisatie der
kunst" te rechtvaardigen;
Dr. J. C. G. Evers te 's Gravenhage, heeft,
wegens redenen van gezondheid, voor de Candida-
tuur van het lidmaatschap van de tweede kamer,
hem door de kiesvereeniging de Grondwet aange
boden, bedankt. (Fad.)
De liberale kiesvereeniging Algemeen Belang te
Leiden heeft besloten geen candidaat te stellen
als protest tegen de tegenwoordige samenstelling
van het hoofdkiesdiBtrict Leiden.
In eene vergadering der kiesvereeniging Bé
Grondwet te Oudc-Pekela werd na geanimeerde
discussiën eene motie met algemeene stemmen
aldus aangenomen: „De vergadering is van oor
deel, dat eene aanzienlijke vermindering van 't
oorlogsbudget wensehehjk is."
Eene tweede motie tot census-verlaging, binnen
de grenzen der grondwet, werd met overgroote
meerderheid verworpen. Men wilde geen geldkracht
alleen, maar uitbreiding van 't kiesrecht tot de
capaciteiten, en daartoe, op dit punt, herziening
der grondwet.
De kiesvereeniging Noord-Brabantte Boxmeer^
heelt het aftredend lid der 2e kamer den heer
mr. L. Haffmans met 30 tegen 5 stemmen tot
candidaat geproclameerd, na aanneming eener
motie waarin overwogen wordt, dat de aftredende
afgevaardigde verklaard heeft„af te keuren eene
rentewet met belasting der doode hand en elke
belastingwet of wet met den eed of aanbod van
eed, wanneer die eed strijdt met de katholieké
beginselen naar oordeel der bevoegde autoriteit.''
Blijkens eene aanschrijving van den minister van
binn. zaken, zijn de door burgemeesters af te
geven verklaringen tot legalisatie der handteeke-
ning van een inlegger, op eene aanvrage van een
dnplicaat-rijksspaarbankboekje, vrij van zegeL