N». 120. 124c Jaargang. 1881. Maandag 23 Mei. Leidslieden en Volgers. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per o/m. franco o,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenlandde Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlyn Weenen, Zurich enz. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. Middelburg, 21 Mei. LBURGSCHE Met aandacht hebben wij de pogingen gade geslagen, welke in verschillende deelen des lands te gelijker tijd zijn aangewend om de uiteenloopende gevoelens der liberale kiezers, ten aanzien van eenige bepaalde staatkundige vraagstukken, onder êene formule te brengen. Vergissen wij ons niet, dan is daarbij reeds gebleken dat deze onderneming, nu evenmin als bij vroegere gelegenheden, met onoverko melijke bezwaren gepaard gaat. Als voorbeeld bepalen wij ons, teneinde niet te uitvoerig te worden, tot het vraagstuk der uitbreiding van de kiesbevoegdheid. Het Amsterdamsche Bur gerplicht nam eene motie aan tot algemeene censusverlaging, zonder nadere omschrijving. De oprichters der Vrijzinnige kiesvereeniging te Rotterdam traden aanvankelijk met diezelfde leuze op, doch eindigden met de twee oudste liberale kiesvereenigingen te doen medegaan, op den grondslag van uitbreiding der kies bevoegdheid a reeds aanstonds door verlaging van den census, waar die naar de plaatselijke gesteld heid te hoog is; b. bij herziening der grondwet, door toelating van capaciteiten. Burgerplicht van Sneek ontwierp een program ma, dat. inhield: lo grondwetsherziening, 2o verbetering van het kiesrecht in dien zin, dat het tot de ontwikkelde klasse worde uitgebreid. Op dezen grondslag heeft een zijner onderaf- deelingen eene verklaring voorgesteld, die in veel meer bijzonderheden treedt en een over vloed van theoretische stellingen bevat, welke aan de overweging der andere afdeelingen onderworpen zullen worden. Bij deze uitingen behooren nog gevoegd te worden die der liberale dagbladpers. De N. B. Ct. zette voor eenige dagen uiteen dat met censusverlaging in den blinde het doel eener rationeele uitbreiding van de kiesbevoegd heid, binnen de grenzen der grondwet, niet bereikt zou worden, en het Handelsblad be toogde gisteren dat die verlaging tot den onevenredig hoog gestelden census in de steden beperkt moest blijven. Eindelijk dient ook herinnerd te worden aan hetgeen door publi cisten onzer richting sedert geruimen tijd in ge schrifte verkondigd is. Overzien wij al deze gege vens, dan komt het ons geenszins ondoenlijk voor om de verschillende zienswijzen in éene formule samen te brengen, die ze alle in vol doende mate zou omvatten om haar, als grond slag voor wetsherziening, te doen aanvaarden door de meerderheid, en in haar te doen be rusten door de minderheid, uit overweging dat geen enkele staatkundige hervorming bereik baar is, wanneer niet, op grond van overeen stemming in de hoofdzaak, overwegingen van ondergeschikt belang worden opgeofferd. Volgens onze waarnemingen bestaat er dus bij de liberale partij buiten de staten-generaal, ondanks de verdeeldheid welke hare tegenstan ders haar voortdurend en vele harer geestver wanten in oogenblikken van moedeloosheid haar verwijten, nog genoeg eenheid om regeerend en hervormend, tot ontwikkeling onzer politieke instellingen naar de behoeften des tijds, werk zaam te zijn. Doet zij dit nochtans niet, dan ligt de schuld aan hen die haar op het staatstooneel verte genwoordigen. Wij deelen in dit opzicht de meening niet, in twee ingezonden hoofdartike len van het Handelsblad voorgestaan, als zou eene meer actieve liberale politiek te wachten zijn van betere, meer gecentraliseerde orga nisatie der liberale kiesvereenigingen. Wij keuren die niet af, doch verwachten er deze vrucht niet van. Practischepolitieke werkzaamheid geschiedt niet van onderen op, zelfs niet in landen waar de band tusschen kiezers en gekozenen minder los hangt dan in Nederland. Even als bijna ieder groot schrijver slechts de man is, die vorm en uitdrukking geeft aan de gedachten, welke vele zijner tijdgenooten bezielen, zoo is de groote, of de bekwame staatsman hij, die voor de staatkundige en maatschappelijke wenschen en behoeften van zijn volk, op een gegeven tijdstip, de daaraan passende wettelijke inrich ting weet te vinden. De staatsman moge steun vinden en zijn punt van uitgang nemen in de uitingen der kiezers en der publieke opinie, hem het werk uit de handen nemen kunnen deze niet. Daartoe zijn hun programma's, manifesten, motiën, of in welken anderen vorm de uitingen gegoten worden, te onbestemd, te uiteenloopend, te oppervlakkig. Daartoe missen ze te zeer het tegenwicht der verantwoor delijkheid, welke maakt dat tusschen de speech van een club-redenaar, de genotuleerde motie eener openbare vergadering, de slotsom eener politieke verhandeling, en de wetsvoordracht van een minister, een opklimmend verschil in doorzicht, duidelijkheid en degelijkheid moet te vinden zijn. Wil men, tot bewijs dezer stellingen, een voorbeeld uit onze politieke geschiedenis van den jongsten tijd? Men vindt het in de be weging tot herziening der schoolwet. Alle adressen, boeken, vlugschriften en dagblad artikelen, alle vergaderingen en bonden, alle programma's en mandaten zouden de zaak geen stap verder gebracht hebben, indien niet een staatsman gevonden was die de taak der schoolwetsherziening aanvaard had. Zoodra hij haar echter ter hand genomen had, ontsnapte zij aan de werking der extra-parle mentaire invloeden. De schoolwet van den minister Kappeyne is niet de schoolwet vau Volksonderwijsniet die van het Nutniet die van het Werkliedenverbond, niet die van den heer Moens of van den heer Van Houten in, niet die van den heer Kerdijk huiten de tweede kamer. Toch is zij, na haar tot stand komen, als de liberale schoolwet aanvaard. In welke kringen het schoolwet-vraagstuk, na zijne wet telijke oplossing, nog een open quaestie ge- blevenmogezijn, voorde verschillende richtingen der liberale partij is het een afgedaan vraag stuk. De van onderen opgekomen beweging heeft den staatsman, die voor 't oogenblik het vereischte overwicht bezat om haar te be- heerschen, op 't punt gebracht waar hij wezen moest; doch zij is daarna opgegaan in de rich ting, die zijne hand haar aanwees. De tot stand gebrachte schoolwetsherziening bleek echter de regeerkracht van den heer Kappeyne te hebben uitgeput en hij noch zijn ambtgenoo- ten in het laatste liberale kabinet hebben invloed genoeg bezeten om de verschillende liberale stroomingen, tot oplossing van eenig ander vraagstuk, ia éene bedding te leiden. Men voere hier niet tegen aan, gelijk in den laatsten tijd wel eens gedaan wordt, de over winningen aan de stembus en den vooruit gang in stemmencijfer, welke de anti-revoluti onaire partij aan hare centralisatie te danken heeft. Want stembus-overwinningen bewijzen niets voor regeerkrachtwij liberalen weten ervan meê te praten! De anti-revolutionaire partij is bezig in diepte te verliezen wat zij in breedte wint. Sedert zij conservatieven inlijft als jhr. Pompe, die er nooit aan gedacht zouden hebben een program te onderteekeuen van dr. Kuyper, wanneer niet de zaken aan den con servatieven winkel zoo kopelooa verloopen waren dat daarin volstrekt niets meer te verdienen valt, en sedert zfj in haar gelederen een geheel peloton van onbekende „luitenants" opneemt, die zeker over niets in hun militaire loopbaan ooit zoo verwonderd zijn geweest als over deze plotselinge bevordering tot politieke kolonels, is de antirevolutionaire partij bezig hare kracht, die voor een deel altijd in isole ment gelegen heeft, te verspelen. Riepen de omstandigheden haar ondanks haar zelve tot het bewind, er zou misschien wel iemand te vinden zijn, eerzuchtig en bekwaam genoeg om haar naar de groene tafel te leiden, wiens naam, naar omstandigheden, Kuyper, Van Lijnden van Sandenburg, of anders zou kun nen luiden. Maar hoe hij ook heeten mocht, het „program", dat thans de grondslag der partij heet te zijn, zou zeker niet de leiddraad zijner ministerieele daden wezen. Uit al het aangevoerde volgt, dat eenheid van program noch centralisatie der kiesveree nigingen de aanhangige politieke vraagstukken een stap nader zullen brengen tot hunne op lossing in liberalen zin, zoolang in den kring onzer liberale staatslieden geen mannen ge vonden worden, die invloed en bekwaamheid genoeg bezitten om den daartoe gevorderden wetgevenden arbeid op zich te nemen. Onder deze omstandigheden kan voor de aanstaande verkiezingen het zoeken naar een algemeen program geen practiseh nut opleveren. Het kan hier en daar dienst doen als mid del tot vereeniging der kiezers, doch men zou zich illusiën maken, indien men zioh voorstelde dat er een merkbare invloed door op den toe- komstigen gang der zaken zal uitgeoefend worden. Het beste wat de liberale kiezers doen kun nen, is zich te vereenigen tot het verdedigen van wat zij hebben, teneinde de aanvallen van de steeds vooraitdringende tegenpartij af te slaan. Onze tactiek moet eene tactiek tot behoud onzer tegenwoordige positie wezen. Sluiten wij de oogen niet voor het werkelijk bestaande gevaar, dat bij onverschilligheid of onthouding van onzen kant de liberale meer derheid in de tweede kamer verloren zou kunnen gaan, dan blijft ons althans de hoop op betere dingen in de toekomst. Ging daar entegen die meerderheid verloren, dan zou niet alleen de kans tot eene oplossing der staat kundige vraagstukken in liberalen zin vooreerst vaarwel gezegd moeten worden, maar bij de verdeeldheid der anti-liberale partijen onder ling zou er ook geen uitzicht bestaan op een krachtig bewind in tegenovergestelde riehting. Dit laatste zou, onder de tegenwoor dige omstandigheden, misschien nuttig kunnen wezen. De liberale partij zou, onder tegen spoed en in de oppositie, wellicht de kracht kun nen herwinnen, die zij bij voortdurende stem bus-overwinningen en als regeerende partij verloren heeft. Maar zooals de zaken staan, zou uit eene nederlaag der liberalen slechts een chaos geboren worden, waarin niemand zich bevredigd zou zien en door welke de regel matige ontwikkeling onzer constitutioneele instellingen voor gerufmen tgd gestremd zou worden. Op de begraafplaats alhier werd heden ter aarde besteld het stoffelijk overschot van een onzer ver dienstelijkste medeburgers, den heer B. A. Fokker. Behalve door de familiebetrekkingen, werd door den voorzitter van den raad van commissarissen der Mij, tot expl. v. staatsspoorwegen, den heer jhr. mr. C. J. A. den Tex, en door den directeur-ge neraal dier maatschappij, den heer W. K. M. Vro- lik, benevens door eenige vrienden aan den overle dene de laatste eer bewezen. Op de begraafplaats sloten zich bij den lijkstoet aan de burgemeester onzer gemeente, vele raadsleden, de voorzitter en eenige leden van de kamer van koophandel en fabrieken, afgevaardigden van de vereenigingea en instellingen waarvan de overledene lid was en vele belangstellenden. Toen het lijk in de groeve was nedergelaten, hield de heer J. J. L. Luti eene van hooge waar- daering getuigende toespraak, waarin hij, wijzende op de vele verdiensten van den overledene, deed uitkomen hoe hij, een man in den waren, vollen zin van het woord, op velerlei gebied steeds ijve rig, volhardend en onvermoeid werkzaam was en tal van gezinnen werk gat. Maar niet alleen op maatschappelijk terrein, ook als Christen toonde Fokker de voetstappen zijns Meesters te willen drukken. Erop wijzende dat de geslachten even als de bladeren afvallen, herinnerde spreker dat van het geslacht der Fokkers in den laatsten tijd vier verdienstelijke mannen werden ten grave gedragen en wekte hij het jongere geslacht op om, door evenals de overledene, steeds met ijver bezield te zijn voor de belangen der stad en harer inwoners, te strijden voor rechtvaardigheid en bil- lijkheid, en aldus zich den naam Fokker waardig te toocen. Spreker eindigde met een beroep op hen die, in verschillende betrekkingen werkzaam, thans rond de groeve geschaard stonden, om het goede, door Fokker nagestreefd, steeds voort te zetten en hem zoodoende de beste hulde te brengen. Daarna bracht de heer Den Tex, namens den raad van commissarissen, een woord van hulde aan de nagedachtenis van den overledene, die ge durende bijna 20 jaren de belangen der Exploitatie maatschappij verdedigde en wiens werkzaamheid en ijver ook daar steeds in dankbare herinnering zullen blijven. Namens de maatschappij voerde nog de heer Vrolik het woord, die herinnerende aan de een voudigheid van Fokker, in herinnering bracht het warme hart dat hij ook in zijne betrekking tot de mij. voor de belangen van Zeeland, Middelburg en Vlissingen toonde te bezitten, en aantoonde dat zijne nagedachtenis niet beter kan geëerd wor den dan door de werken die hij begon voort te zetten. De heer mr. C. J. Fokker, van Zierikzee, broe der van den overledene, bracht het hulpvaardig karakter van zijn broeder in herinnering en dankte de aanwezigen voor de aan diens nagedachtenis gebrachte hulde. De tentoonstelling van kunst en nijverheid alhier werd heden door 162 personen bezocht. Daartoe in staat gesteld door het dep. Goes der Mij. tot bev. van Nijverheidbrachten ook de leerlingen der Goesehe Ambachtsschool, ten ge tale van 14, met hunnen onderwijzer een bezoek aan de tentoonstelling. Aan den heer mr. J. M. Isebree Moens, is op verzoek eervol ontslag verleend als secretaris der gemeente Zonnemaire en als ontvanger-griffier van den polder Blooia en Oud-Bommenede. Men schrijft ons nit Den Haag: Gisteren (Vrijdag) avond vergaderde de kies vereeniging de Grondwet tot bespreking van candidaturen voor de aanstaande verkiezing. Die vergadering was zeer talrijk bezocht; en geen wonder Overtuigd van het gewicht der keuze, die te doen was, hadden de invloedrijkste liberalen zich reeds vooraf met elkander verstaan om een candidaat tegenover het aftredend kamerlid, den heer R. J. graaf Sehimmelpenninek te stellen, die, zelfs in de residentie, kans van slagen zou hebben. Mannen van elke nuance in de liberale partij, hadden zich daartoe vereenigd. Generaal Knoop, het kamerlid Blnssé, de ond-minister De Vries en de rector van 't gymnasium dr. Rutgers, de heer Tak van Poortvliet en de heer Gleichman, de heeren Raedt van Oldenbarnevelt, mr. A. A. de Pinto, mr. P. L. F. Blussé en Verkerk Pistorius, hadden de candida- tuur voorgesteld van den oud-minister van bui- tenlandsche zaken en oud-directeur van het kabinet des konings, baron Van Heeckeren van Heil. Dit was aan velen bekend en om aan zijn candidatuur alle kracht bij te zetten, waren de liberalen in grooten getale opgekomen. Hoe groot was dus hun teleurstelling toen een mededeeling inkwam, kort vóór de vergadering bij het be stuur ontvangen, waarbij baron Van Heeckeren Jiet verklaren, de brief was van een zijnet vrienden dat hij de candidatuur niet wenschte,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 1