Ingezonden Stukken. AdvsrteaÜSn. OVEREENKOMST OP VERSCHIL? Ten eerste maal gedagvaard Teil einde: /aarvan het voorspel te Nizza heeft gespeeld, en over de voorstellingen van Coquelin, die gisteren avond in den Parkschouwburg in de Etrangere speelde en morgen de Aventurière zal geven. Anderen zijn vol van het genot hun verschaft door den Franschen pianist Planté, die zijn heerlijk spel in den Muntschouwburg deed hooren.Maar over het algemeen amuseert men zich bitter weinig in deze week. Het best wat men nog doen kan, is het vrije veld op te zoeken. Want de lente is gekomen, de vogels doen hun zoet gekweel hooren, het frissche groen vertelt van de herleving der natuur, de beken vlieten helder als kristal en weerkaatsen de hier en daar slechts door een wolkje wit gevlekte blauwe lucht, de bloemen openen zieh onder de eerste stralen der weldadige lentezon welk genot kan het leven Meden, dat boven zulk een schouwspel gaat? Eu dan zijn er nog menschen die liever in rookerige bierhuizen of in tot stikkens warme schouwburgzalen ontspanning zoeken'. Maar naar een oud Latijnsch spreekwoord zegt over den smaak valt niet te twisten. Daartoe gevoel ik dan ook niet de minste aan vechting. En evenmin ben ik nu in eene geschikte stemming om u nauwkeurig te vertellen hoe de voorstanders van den dubbelen muntstandaard en die van den enkele elkander met argumenten naar het hoofd werpen. De heer De Lava'eye breekt dagelijks eene lans voor den dubbelen standaard, en naar men zegt, is het de heer Frère-Orban die hem in de Echo du Parlement namens de monometallisten antwoordt. Wie van beiden heeft gelijk De keuze is moei lijk, want men kan in deze materie geene absolute stellingen verkondigen en de oplossing der vraag zal ten slotte veel afhangen van het tijdstip waarop men haar beantwoorden moet en van den bijzonderen toestand van ieder land. Ik heb nog wel een en ander aangeteekend om u te schrijven, maar werkelijk het weêr is te mooi en te aanlokkend. Ik ga buiten in de vrije natuur, onder den statige gewelven der groenende boomen, het Paaschfeest vieren. Tot later dus. Ontvang mijn dank, M. de R., voor de toezen ding van het nommer van Maandag jl. Ik acht het een verblijdend verschijnsel in onze vaderlandsche pers, dat het langzamerhand gewoonte wordt, bij bespreking van hetgeen iemand geschreven of gesproken heeft, de betrokken persoon zelf daar van in kennis te stellen. Du choc des opinions jaillit la vêrité. Gij zult mij dus wel een kleine plaatsruimte willen afstaan, ten einde, naar aanleiding van uw hoofdartikel Een onverdacht Getuigede punten van overeen komst en verschil tusschen den heer Van Houten en mij ietwat scherper te formuleeren en in hun waarde te onderzoeken. Ik zal met het oog op de ruimte mij bepalen tot de aanhalingen, door u gedaan. Maar vooraf een woord over de kracht van het historisch argument in zake het grondbezit. Ik acht dit argument geheel en al een bijzaak, slechts dienende tot illustratie van de andere door mij genoemde argumenten. Al ware alle eeuwen door onrecht gepleegd, dan zoude daaruit volstrekt aiet volgen, dat dit onrecht moet bestendigd worden. Een langdurige dwaling wordt nog geen waarheid. Ziet men daarom in overoude tijden rechtsbegrippen gehandhaafd, die later geschonden zijn, dan heeft men hierin wel een argument, maar niet het argument. En nu ter zake. De heer Van Houten schreef „Bij den overgang van een zwervend herdersleven heid tot gezonde beweging leidde niet af van de studie, legde verder geen verplichtingen op, stond mijn afgetrokken levenswijs niet in den weg en vereischte geen voorbereiding. Toilet werd er natuurlijk niet gemaakt, zelfs de meisjes uit den fatsoenlijken stand konden zich hier gerust, zonder omslag, aan een betamelijk, weinig kostbaar genoegen overgeven. Genoeg, het paste mij toen. „Nu bestond de kern der dames wel is waar üit modemaaksters en kameaiertjesmaar die meisjes kwamen hier om zich in goed gezelschap or dentelijk te amuseeren, dansten voortreffelijk en zagen er allemaal lief uit. Buitendien kwamen er geregeld welgestelde burgerdochters, zooals mijn lievelingsdame Rosa, behalve enkele gasten, die zich meer lieten gelden, maar dat was slechts voorbijgaande. De meerderheid der „oefenenden" bestond uit leerlingen van madame Miller, die hier onder de oogen harer moeders harer eerste proe ven aflegden. „Aan de voorbij zwevende sterren placht vriend Tappes bij voorkeur zijn hart te verliezen;'t geen stellig alle 14 dagen eens gebeurdenu eens aan de geestbeschaving van een ambtenaarsdochter, dan aan de Sabinische gelaatstrekken eener Itali- aansche schoone of aan de voorname manieren eener adellijke freule ik kan ze niet alle noe men; Hij was een platonische don Juan, die Peter Tappes tot een vaste vestiging en landbouw blijven aan vankelijk bezit en ontginning van den grond gemeenschappelijk". Ik schreef: „Oorspronkelijk was de grond gemeenschappelijk bezit." Mij dunkt, hier heerscht volkomen overeenstemming. De onverdachte getuige is hier geheel een getuige voor mij, niet tegen mijwij beiden consta- teeren, dat de rechtstoestand, dien ik natuurlijk anders toegepast, terug wensch, de oorspronke lijke toestand was. Het volk heeft een historisch recht op den grond. Dit is dé kern, de hoofd zaak van het historisch argument. Maar nu de bijzaak van het historisch argu ment, de bijzaak van de bijzaak. Ho eis de oorspronkelijke rechtstoestand geschonden? Ver schilt hier de heer Van Houten zoo sterk met mij Door mij werd geschrevenDoor moord en roof ontstond het feodaal bezit." De heer Van Houten levert eene beschouwing, waarin volgens uwe woorden „van roof geen sprake en dus ook voor teruggave geeu plaats is." Maar dit laat ste is natuurlijk. Terwijl ik spreek over het ontstaan van feodaal bezit, vestigt de heer Van Houten „allereerst de aandacht op den ontwik kelingsgang van de streken, waar het uit ont ginning voortgesproten recht het minst door het leenrecht is gestoord." Twee geheel ver schillende zaken dus. De ontwikkeling van de begrippen omtrent grondbezit heeft in den regel dezen keten gevolgd communeel bezit, feodaal bezit, privaat bezit. De volgende schakels zullen mogelijk zijn: vennoot schappelijk bezit en communeel b8zit. Terwijl nn door m^ werd gesproken over den overgang van den ears ten tot den tweeden schakel, die regel is, Spreekt de heer v. H. over de uitzondering, dat de tweede schakel bijna wordt overgesprongen. De regel en de uitzondering nu moeten afzon derlijk beschouwd worden. Vergun mij tot staving van mijn woorden „moord en roof' eenige autori teiten aan te halen. Wanneer ik niet de meest geschikte kies, dan ligt dit daaraan, dat ik moet kiezen uit die schrijvers, welke ik op het oogen- blik bij de hand heb. In Montesquieu De VEsprit des Lois leest men ter verklaring van het feodaal bezit (Livre XXX. chap VII) „Toen de Gothen en Bourguig- nonen onder verschillende voorwendsels iu hot rijk waren doorgedrongen, waren de Romeinen, ten einde hun verwoestingen tegen te gaan, ver plicht, in hun onderhoud te voorzien. Eerst gaven zij huu koren, later grond. De keizers, of in hun naam de Romeinsche magistraten, sloten overeen komsten met hen over de verdeeling van het land, enz. „De Franken volgden een andere gedragslijn. Men vindt in de Salische en Ripuaïre wetten geen spoor van dergelijke verdeeling van den grond. Zij hadden veroverdzij namen wat zij wilden, en maakten slecht3 bepalingen onder elkander." Weber schrijft in zijn Ilandb. der Alg. Gesch. (II. pag. 161)„Deze met elkander verwikkelde betrekkingen worden saamgevat onder den naam van feodaal- of leenstelsel. Na de verovering der ontvolkte provinciën, werd het land door de overwinnaars zoo verdeeld, dat de koning alle staatsgoederen in bezit nam en van den overigen grond een gedeelte als vrij eigendom aan zijn strijdgenooten werd afgestaanhet overige, waar onder voornamelijk de steden, bleef tegen betaling aan de oude bewoners." Is de verdeeling van door krijg ontvolkte pro vinciën iets anders dan moord en roof? Maar heeft die wijziging in de begrippen van eigendomsrecht of eigendoms-onrecht altijd langs even bioedigen weg plaats gegrepen Deze vraag in bijzonderheden te beantwoorden zoude een gansch boekdeel vullen, en een zoo nauwkeurige studie van de middeleeuwen vereischeD, dat er een menschealeeftijd meê gemoeid ware. E. de Laveleye zegt in zijn De la Propriétéet de ses formes primitives (pag. 4): „De geschiedenis van den Kort na mijn optreden ontvlamde hij voor twee mooie jodinnetjes tegelijk.'Ik zelf heb ook metal die schoonheden gedanst en ik deed het gaarne, vooral met de zwartgelokte Rosa, die het ook best met mij scheen te kunnen vinden, zoodat wij op het laatst nog bewonderd en benijd werden toen wij samen aan den Csardas deelnamen, „Ik bleef er echter vrij kalm onder. Ik heb toch nooit kunnen begrijpen hoe men om redenen van welvoegelykheid zoo tegen het dansen kan ijveren. Ik schepte behagen in die rijthmische be weging, even als de dichter in een goed gelukte versmaatdit was ook bij den Csardas het geval, dien wij als echte Hongaren gedanst hadden, toen Fanny Miller mij in de pauze, na een paar com plimentjes, influisterde: „Mijnheer Ramm, wees zoo goed en dans, om mij pleizier te doen, de volgende wals met die jonge dame daar ginds. Gy zult haar een groot genoegen doen en het zal u niet berouwen voor een beginneling danst zij vrij goed en licht." „Met welke jonge dame „Die daar, op de bank in die nis." „Naast die dikke, oude dame „Juist, links naast die deftige dame in het zwart." „In het minst aiet opgetogen over die opdracht, wierp ik nog een blik naar de aangeduide plaats en zag een jong, bleek meisje in een bescheiden, ©enigszins ineengedoken houding. Toen mijne eigendom moet nog geschreven worden. Het Romeinsche recht en het moderne recht hebben vorm gekregen in een tijd, waarin men geen enkele herinnering meer had van de collectieve vormen van den eigendom, vormen, die zoo langen tijd alleen in zwang zijn geweest. Hieruit volgt, dat "het ons moeielijk valt den eigendom anders op te vatten dan hij geconstitueerd is in de Insti tuten of het Burgerlijk Wetboek." Ik ben daarom eenigszins huiverig een oordeel neêr te schrijven over het door u aangehaalde gedeelte van het opstel des heeren v. H., dat in ieder geval slechts een uitzondering, de gunstigste uitzondering, behandelt. Het komt mij voor, dat ook de heer v. H., hoe onbevooroordeeld overigens, onbewust te veel onder den invloed van de be trekkelijke eigendomsbegrippen verkeert. Zijn gelijkstelling van „niet-landbouwers" en „niet- gerechtigden tot grondbezit" is, dunkt mij, twijfel achtig, daargelaten nog, dat dan vele van de tegenwoordige grondeigenaars alles behalve ge rechtigd zouden zijn tot grondbezit. Even vreemd vind ik zijn begrip„uit ontginning voortge sproten recht." De heer v. Houten wil bespreken een voorbeeld van ontwikkeling, „het minst door leenrecht ge stoord." Maar in de daarop betrekkelijke zinsne den wordt het leenrecht niet genoemd. Van daar dan ook, dat het bij hem alles zoo rozengeurig riekt. Al zoude ik geen kans zien zijn schets te verbeteren, toch lijkt het mij dus toe, dat er omtrent den invloed van het leenreeht bij hem tegeastrijdigheid is. Hoe verklaart de heer v. H. in zijn uitzonde ringsvoorbeeld van ons land, het privaatbezit van niet ontgonnen grond? Hoe verklaart hij in ons land het tiendrecht, het jachtrecht, het visscherij- recht enz.? Maar de heer v. H. schetste slechts in „hoofd trekken" de wording van het grondbezit in ons land. Een aanval op bijzonderheden is dus niet billijk. Maar men houde mij ten goede, dat ik in de appreciatie van de „hoofdtrekkeu" met hem verschil, en het feodale recht hier gaarne een ruimer plaats zag innemen, hoewel ik erken dat dit in ons land niet zoo verwoestend gewerkt heeft als in vele andere landen. Mijn doel met dit schrijven was slechts te doen uitkomen, dat in de door u aangehaalde zinsne den tusschen den heer Van Houten en mij meer overeenkomst bestaat dan een eerste lezing doet vermoeden. U dankzeggende enz. Goes, 11 Apr. '81. P. C. F. Feowein. Heden den elfden April 1800 een en tachtig, ten verzoeke van JOHANNA DOMINICA DIDI- CHER, dienstbode wonende te Kruiningen, gratis procedeerende krachtens beschikking der Arron- dissements-Rechtbank te Middelburg, d. d. 23 Maart 1881, domicilie kiezende te Middelburg ten kantore van Mr. FRANCOIS NICOLAAS VAN DER BILT, Procureur bij de Arrondissements- Rechtbank te Middelburg, wonende aldaar, Lange Delft, Wiik B n°. 121, die als Procureur voor mijne requirante in rechten zal occupeeren, uit kracht van het verlof door dezelfde Rechtbank denzelfden dag gegeven, behoorlijk geregistreerd, op het door mijne requirante ingediend verzoek schrift heb ik CORNELIS ALEXANDER KOU- LON, deurwaarder bjj de Arrondissements-Recht- bank te Middelburg, wonende aldaar, JOHANNES FRANCISCUS DE SMIDT, arbei der laatstelijk te zamen met zijne echtgenoote gewoond hebbende te Heinkenszand, doch thans afwezig, mitsdien mijn exploit doende bij aanplak king aan de voorname deur der vergaderplaats oogen de haren ontmoetten, sloeg zij die bedeesd neder. Haar geheele wezen had iets bedrukts. Ik kon mij niet herinneren haar meer hier ontmoet te hebben. Haar hoogst eenvoudig uiterlijk zij had èen glad, donker kleedje aan maakte haar zoo weinig bekoorlijk, dat mijn taak mij hoe langer hoe minder aanlokkelijk scheen, daar ik gewoon was, alleen met de aardigste meisjes te dansen. „Eü wie is dan dat blèeke meisje, dat zich zoo in uw gunst mag verheugen vroeg ik op gemelijken toon. „Èen juffrouw Willi Willi ja de familienaam is my ontschoten maar dat doet er ook niet tos. Doe het om mij pleizier te doen „Daarop klopte de oude dansmeesteres mij allervriendelgkst op den arm en liet mij staan, zonder mya antwoord af te wachten. Ik ging knorrig een glas bier drinken, dat versch uit de brouwerij gehaald was. Die goede Fanny Miller wat verbeeldt de oude ziel zich wel Juist die volgende wals had ik zoo gaarne met Rosa gedanstdie walste zoo heerlgkHet ergerde mij verschrikkeiyk. „Mejuffrouw Rosazoo sprak ik haar aan, „ik ben dood ongelukkig. Ik verheugde mij zoo op deze wals maar het noodlot roept mij ditmaal aan de zyde eener andere." „Rosa sloeg haar levendige oogen ondeugend der Arrondisaements-Rachtbank te Middelburg, alsmede aan het huis der gemeente te Heinkens zand, terwijl ik een tweede afschrift van hetzelve heb overgegeven aan den heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij voormelde Rechtbank die het oorspronkelijke met „gezien" heeft geteekend, mijn exploit doende aan het parket aldaar en sprekende met den heer Officier van Justitievoorts nog bij plaatsing in de Middelburgsche Courant en in de Nederlandsche Staats-Courant, zijnde hiertoe uitdrukkeiyk aangewezen; Om na verloop van drie maanden en alzoo op Woensdag den zeven en t winti gsten Juli ISOü éen en tachtig, des voormiddags te half elf uur, bij voorafgestelden Procureur te verschenen ter openbare terechtzitting der Arrondissements-Rechtbank te Middelburg, Aangezien de Eischeres den 2dea Juni 1864 te Heinkenszand met den gedaagde is gehuwd Aangezien de Eischeres aldaar met den gedaagde slechts twee jaren heeft samengewoond, waarna zy gedwongen was door de verlerlei mishande lingen van de zyde van den gedaagde naar hare ouders te vluchten; Aangezien de gedaagde daarna wegens diefstal en bedelarij veroordeeld ongeveer vier jaren in de gevangenis heeft doorgebracht, gedurende welken tijd zij te Rillland op eene hofstede aldaar als dienstbode werkzaam was; Aangezien de Eischeres van daar naar Antwer pen is vertrokken op het bericht van harenecht genoot, dat hij haar kwam bezoeken, in welke plaats zij in Juni 1870 nog eenmaal bericht van haren echtgenoot heeft ontvangen; Aangezien de Eischeres daarna in Rilland terug gekeerd heeft vernomen, dat de gedaagde met twee anderen naar Frankrijk was vertrokken en aldaar bij het z. g. „Vreemden-legioen" dienst had genomen Aangezien de Eischeres na dien tijd nooit meer iets aangaande den gedaagde heeft vernomen, zoodat het waarschijnlijk is, dat de gedaagde in den Fransch-Duitschen oorlog een eervollcn dood heeft gevonden Aangezien er alzoo meer dan tien jaren zijn verloopen na het tgdstip, waarop de Eischeres hst laatste bericht ontving uiterlijk 30 Juni 1870 en Eischeres er belang by heeft den gedaagde op te roepen ten einde na zijne niet verschijning ver gunning te bekomen een ander huwelyk aan te gaan; Mitsdien aan gemelde Rechtbank hetzij in per soon hetzij door iemand van zynentwege van zyn aanwezen te doen blijken den gedaagde tevens aanzeggende dat, ingeval noch hij zelf, noch iemand voor hem op deze dagvaarding bij voorafgestelden Procureur mocht opkomen en alzoo niet behoorlgk van zijn aanwezen mocht blij kei, door mgne re quirante zal worden geconcludeerd, dat haar daar van zal worden verleend „akte" en tevens verlof tot het doen eener tweede dagvaarding. Afschrift van dit exploit heb ik in handen als is gezegd. (geteekend) KOULON, Deurwaarder. Gezien de Officier van Justitie te Middelburg, heden 11 April 1881. (geleekend) VAN HOEK. In debet geregistreerd te Middeldurg den twaalf: den April 1800 een en tachtig, deel 44, folio 151, verso vak 8, een blad, twee reDvooyen. Ver schuldigd voor recht ƒ0.80, voor 38 opcenten /0.30J, te zamen een gulden tien en een halven cent. De Ontvanger gc., (get.) VELSEN. Voor afschrift, KOULON. Deurwaarder. op, lachte met gemaakte naïveteit tegen my, waarbg zij een rij mooie witte tanden liet zienj en zei „Zoo, dat doet er niet toe en gy zult u wel over dit ongeluk weten te troosten. Wie is de bevoorrechte „Dat wilde ik juist vragen, het is dat bleeke, onaanzienlijke meisje, dat daar ginds in den hoek zit, met die donkere japon. Rosa zag aandachtig naar dien kant, waardoor het schuchtere kind, dat gewoon was onopgemerkt te big ven, dichter naar de oude vrouw toeschoof, als wilde zy zich aan die vórschende oogen ont trekken. Behalve die schuchterheid was er niets bekoorlgks aan haar en dat was zeker ook de reden waarom niemand, zelfs geen der burger» jongelieden haar ten dans vroeg. Haar donker kleed was hoog tot aan den hals en buitendien had zij nog éen soort van kap over het hoofd geslagen, zoodat men maar weinig van haar blonde haar zag. En zy scheen het nog koud te hebben want hare lippen waren blauwachtig. „Arm kind 1 „dacht ik, „ik zal met u dansen." Onderwijl deelde Rosa mij den uitslag harer opmerkingen mede. Wordt vervólgd.) gedrukt bij de gebroeders abrahams sa wedreimürg,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 6