N«. 80. 124e Jaargang. 1881. Dinsdag 5 April. Het Zilverschip. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiön: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Huoldageiileii voor hel Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daubs Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz. YEEMARKT TE MIDDELBURG. Middelburg, 4 April. FEUILLETON. H0LGER DRUCHMANN. De jongste had blond krulhaar, een wipneus, en levendige oogen, die steeds uitdagend in bet rond keken, als zochten zij iets om zich over te verwonderen. De ander had donker, glad haar, dat netjes met water gestreken was en in een krul achter het oor in zijn hals gelegd. De uit- drnkking van zijn gelaat was halt norsch, half peinzend, zijne oogen waren kalm en zijn blik geleek die van een hond, die altijd tijd heeft om te wachten. Als hij glimlachte deed hij het alleen met de oogen, zijn mond ging daarbij niet open. MIDDELBl Donderdag den 7en April 1881van des Vv/ormiddags 8 tot des namiddags 4 uien. De burgemeester en wethouders voornoemd, PI C K De secretaris, J. W. DE RAAD, l. s. •Nu de verkiezing in de Mij. tot Nut van 't Al gemeen is afgeloopen, heeft de heer mr. A. Kerdijk in 't Volksblad een opstel geplaatst tot zijne rechtvaardiging, tegenover sommige beschuldi gingen waaraan hij in den laatsten tijd heeft blootgestaan. In 't bijzonder bedoelt hij daar mede deze woorden, duor den predikant Francken in de jYtris-vergadeiiug te Rotterdam uitgesproken: »De heer Kerdijk heeft het heele laad doorgereisd, om denkbeelden te verbreiden in den geest van de nieuwe we4 op het lager onderwijs. En toen de moeielijkheden zich voordeden bij het ten uitvoer leggen der wet, heeft hij zijn betrekking bij het onderwijs neergelegd." Aangezien de verdediging van den heer Kerdijk eene bijdrage is tot de kennis en de beoordeeling der beweging tot verbetering van het volksonder wijs, welke in de schoolwet van 1878 hare uit drukking gevonden heeft, meenen wij zijn stuk hier in hoofdzaak te moeten laten volgen. „Waarom heb ik, schrijft hij, mij, bij de invoering der nieuwe schoolwet, niet beschik baar gesteld voor een arrondissements-schoolop- zienerschap? Wie bekend is met het aandeel, door mij in de voorbereiding der wet genomen, heeft eigenlijk geen antwoord noodig. Zoodra het wetsontwerp van den minister Kappeyne ver schenen was, heb ik mijn afkeuring uitgesproken over diens voorstel om naast de nieuwe bezoldigde districts-schoolopzieners, onbezoldigde arrondisse- ments-schoolopzieners te behouden. Deze laatsten moesten in mijn oog een vijfde rad aan den wagen worden. Of de ervaring de juistheid van dat inzicht al dan niet aan het licht zal brengen, doet natuurlijk niet ter zake. Hier is het slechts de vraag, of men moet toegeven, dat ik my niet beschikbaar kon stellen voor een betrekking, waarover ik aldus oordeelde. Weina, als mijn rechters ernstige mannen zyn, verwacht ik te dien aanzien vrijspraak met algemeene stemmen, of liever eervol onts'ag van rechtsvervolging. „Maar het distiicts-schoolepzienerschap dan? Dat werd inderdaad door mij begeerd. Een verzoek, daarvoor in aanmerking te mogen komen, was door mij bij den koning ingediend. Maar in de maand Juli van het vorige jaar is dat verzoek door mij ingetrokken, omdat iutusschen Uit het Deenseh VAN Niels, de oudste, stond voor den kachel met de handen in den zak en keek voor zich heen, Kurt de jengste, zat op de bank met de handen op de kniëen eu spuwde nu en dan tegen de kachel. „Hebt gij geboord wat by vertelde, Niels?'1 vroeg hij. =- iets was gebeurd, dat mij noopte op den gedanen stap terug te komen. „Men zal zich herinneren dat de heer Wintgens. in de zitting der tweede kamer van 9 Juli jl., den treurigen moed had te spreken van „enkele van die schoulautoriteiten, die voor zich er ruim schoots geldelijk belang bij hadden, die wet te verdedigen." Dat hij daarmede vóór alles den beer Moens en mij op het ojg had, was voor ieder duidelijk. Eerstgenoemde was in de benij denswaardige gelegenheid te kunnen bewijzen, dat het tot stand komen der wet hem geen gel delijk voordeel brengen zou; maar zóo bevoor recht was ik niet. De verdenking, die schijn van grond zou erlangen indien ik een districts-school opzienerschap aanvaardde, was my uiterst pijnlijk. Toch zou ik, ter wille van de zaak, die verden king gedragen hebben, indien niet bij mij was gerijpt een gedachte, die voor het incident-Wint- gens werkelijk nooit bij mij was opgekomen. Dat het districts-schoolopzienerschap voortaan een bezoldigd ambt zou zijn, was voor een deel ook mijn werk, de vracht van po li tie ken invloed, door my uitgeoefend was het nu betamelijk, een bezoldigde betrekking te willen hebben, die mede door mijn politieke bemoeiingen bezoldigd was geworden? Ik kon op die vraag, nadat eenmaal mijn aandacht erop was gevestigd, geen volmon dig bevestigend antwoord geven. Ik vroeg wel myzelven herhaaldelijk af, of ik niet, des ondanks, in ambteiyken werkkring dienstbaar moest biy ven aan de zaak, waarvoor ik jarenlang gearbeid had; maar het wederwoord luidde telkens: een publiek persoon berooft zichzelvenen dus ook de zaak, die hij dient, van zijn zedeiyke kracht, indien hy iets doet, dat hy voor zijn eigen ge weten niet volkomen verantwoorden kan. „Die overweging gaf den doorslag. Mijn solli citatie voor een districta-schoolopzieuerschap trok ik in; en weinige dagen later, dd. 26 Juli II., schreet ik aan den minister Six„„Dat besluit heeft my moeite gekost. Maar opdat zelts geen scuyn van verdenking op mij zou kunnen rusten, by mijn yveren gedurende de laatste jaren gedre ven te zyn door stoffelijk eigenbelang, achtte ik my verplicht dat besluit te nemen, èu voor myn eigen eer èn voor die der richting, waartoe ik behoor." „Niet dan met tegenzin ben ik overgegaan tot de mededeeling van het bovenstaande. Kwaad willigen gaan er allicht den toeleg in zoeken, te pronken met hetgeen ik deed om des gewetens wille. Ter voorkoming daarvau weigerde ik dan ook destyds de openbaarmaking van mijn beweeg reden, toen daarop by my werd aangedrongen. Thans echter is het iets anders. Nu mijn karakter als publiek persoon verdacht is gemaakt, juist wegens hetgeen mij dan toch zeker niet tot oneer strekt, verkeer ik in het geval van wettige zeli- „Zou het waar zijn „Waarom niet Daar ligt zooveel achter de zandbanken." „Ja, maar Niels keerde zich om eu zag hem aan. „Zeidet gij niet dat gij morgen vroeg mede naar zee wildet? „Ja wel!" „Dan mogen wij ons wel haasten om naar kooi te komen." De herbergier kwam binnen en zei „Nu doe ik het licht uit." „Wacht nog even 1" riep Kurt. „Geef ons nog een borrel." „Ik schenk van avond niet meer, tenzy gy het buiten wilt opdrinken zei de herbergier. „Loop heen! bromde Kurt, „wij zijn geen paarden 1" „Gy zijt voornaam geworden sedert gij van de zeevaartschool terng zijt", zei de herbergier eu draaide de lamp neer. „Hebt gy nog veel over van de schellingen van den dokter? Men zeide anders bier dat gy die alle in de stad verdistel- leerd had!" Kurt sprong op, greep in zijn zak en wierp een daalder op tafel. „Ik heb althans genoeg om te betalen wat ik bestel! Niels nam bedaard het geldstuk op eu stak het zijn kameraad in den zak, zeggende: verdediging. En zy die mij, als woordvoerder eener bepaalde richting in zake het volksonder- wys, hun vertrouwen schonken, hebben er aan- Bpraak op te weten dat ik dit vertrouwen niet heb verbeurd. Een van beide toch schynt mij zekermeu moet verklaren dat men mij voor een huichelaar en een schurk houdt, óf men moet erkennen dat mij onrecht is gedaan door de bewering, dat ik geen deel van het schooltoezicht heb willen uitmaken, om my te onttrekken aan de moeielijkheden waarmede de uitvoering der nieuwe wet gepaard moest gaan." De gedenksteen, door het kader der dienstdoende schutterij alhier op het graf van wylen den ser geant-majoor Poulain opgericht, is gisteren middag op plechtige wijze, in tegenwoordigheid van de familie des overledenen en van een aantal onder officieren en korporaals, die in uniform rond het graf stonden geschaard, onthuld. Een der onderofficieren hield daarby eene rede, waarin hy de vele goede eigenschappen van den overledene in herinnering bracht, die als een trouw vriend de achting van allen had verworven. Een ander onderofficier sprak eenige schoone, door een stadgenoot vervaardigde dichtregelen uit, die eveneens van vriendschap en hoogachting voor den overledene getuigden. Namens de familie werd met een kort woord dank betuigd voor de eer aan den overledene bowezen. De steen draagt het volgende inschrift: In Metnoriam. f De onderofficieren en korporaals der Middelburgsche Schutterij aan hun vriend en wapenbroeder den sergt. majoor F. J. Poulain, geb. 10 October 1838, overleden 25 Januari 1881. JR. I. P." Iu de heden namiddag gehouden zitting van de kamer van koophandel alhier werd iu banden der commissie voor de maand gesteld een schryven van de kamer te Hoogezaud en Sappemeer, met een afschrift van een door haar aan den min. van waterstaat enz. gericht adres, houdende be zwaren tegen de bepalingen der wet van 28 Mei 1869 {Stbl. no 69) betreffende de afgifte van zeebrieven en verzoek om een ontwerp van wet aanhangig te maken, waardoor het bezwaar om trent de beëediging uit den weg geruimd en het aanvragen van nieuwe zeebrie ven voorin de vaart zynde schepen gemakkelijker wordt gemaakt. Daarna werd het jaarverslag over 1880 vast gesteld Omtrent den algemeenen toestand wordt o. a. daarin gezegd, dat handel en scheepvaart onbeduidend blijven en de outwikkeling van fabrieksnijverheid steeds op zioh laat wachten. De audiëntie van den minister van financiën zal aanstaanden Donderdag, den 7den April, niet plaats hebben. „Kom nu Kurt, laat ons wat gaan slapen. Dat is beter dan hier te staan en met den waard twist te zoeken!" Zij gingen samen de deur uit en op datzelfde oogenblik werd het licht uitgedaan en zy hoorden achter de deur, die nog voor hen open gebleven was, den drogen lach van den herbergier. Kurt bleef staan. „Kom!' riep Niels en hij stapte met groote schreden over het zand. Het was maneschijn, maar betrokkeu lucht. Het zand glinsterde vochtig wit en de huizen, die op de duinen verspreid lagen, schenen donkerder en somberder dan gewoonlijk: het was alsof ieder zich verdiepte in zyn eigen zwartgallige gedachten en liefst alleen wilde zyn. Hier eu daar zag men een enkel rood licht, dat kort daarna uitgedoofd werd. Dat waren de huiswaarts gekeerde kroeg bezoekers, die nu te kooi voor anker lagen. De twee jongelieden gingen langs het strand, waar het zand hgt hardst en het best te betreden was. Dj witte branding was bezig ter ruste te gaan, evenals de visscnen gedaan hauden, zij rolde langzaam en traag over de zandbanken, brunchte en spatte even en bleef dan met een wegstervend geruisch op het zand liggen als blies zij den laatsten adem uit. „Wij hebben eenmooien, kalmen dag voor ons!" zei Niels, met eea kennersoog de zee en de lucht Sint Maartensdijk, 3 April. De boeren hier zijn zeer .n hun nopjes over het droge, hoewel voor de winter vruchten wat schrale weder der laatste dagen. Zoo komt er „natuur in den grond," zeggen ze, en daardoor kan het overtollige water gemakkelijk weggevoerd worden. Algemeen zijn ze dan ook druk bezig met spitten, bemesten, wieden en aardappelen zetten. Hoewel er nog weinig staat op te maken is, is men in het alge meen zeer tevreden over de winter vruchten, behalve natuurlijk over die welke het grootste gedeelte van den winter onder water gestaan hebben. Generaal Guzman Blanco heeft den 5en Maart het congres der Venezuelaanscbe Republiek geo pend met een boodschap, waarin hij o. a zégt: „De diplomatieke betrekkingen met de Neder- landsche regeering blyven voortdurend afgebroken, aangezien zij blijft volharden in haren dwazen (absurda) eiseh, de reclamatie niet te onderzoeken, door Venezuela ingesteld wegens den steun, door de kolonie Cur«§ao verleend aan de revolutie van 1874, terwijl de Vecezuelaansche regeering harer zijds de voideringen erkend heeften blijft betalen, door Nederland aanhangig gemaakt wegens de nadeelen, door de burgeroorlogen aan zyne onder danen berokkend." Men leest in de Amsterdamsche correspondentie van de Prov. Gron. Ct. de volgende parodie. „Zoodra de rentewet is aaugenomen, komt een wetsontwerp by de kamer in tot het belasten van amendementen. In vergaderingen van maatschap pijen, genootschappen, sociëieiteu, die geen rechts persoonlijkheid hebben, wordt voor elk amendement f 1.50 betaald. In andere vergaderingen f 5, in gemeenteraden f 10, in provinciale staten f 20 en in de tweede kamer f 100 per amendement. Sub-amendementen het dubbele. Twee of meer amendementen van éen spreker, genieten een later vast te stellen prysvermindering. Amendementen tot redactie-wij/.igingen zyn vrygesteld; voor in getrokken amendementen wordt de helft betaald, voor overgenomen amendemeuteu het dubbele. Voor motiën van orde het driedubbele. Voor elke» motio tot sluiting van het debat wordt by aanneming f £0 uitgekeerd. De opbrengst per jaar wordt geraamd op éen milioen gulden. Bij (leze raming is in aanmerking genomen eene ver mindering van de amendenten in Nederland met 33 pet. na de invoering van de wet. Ten einde echter de opbrengst te vermeerderen, i3 't niet onwaarschijnlijk dat ook aan de eerste kamer het recht van amendement wordt toegekend." By den hoogleeraar Harting is bericht ontvan^ gen, dat door tusachenkomst van de N. I. Handels bank de belangrijke gift van f 4000 uit Neder- beschonwende. Kurt was ook biyven staan en zag aandachtig- naar de zandbanken. „Als wij morgen eens een waterkyker medé in de bout namen Niels lachte. „Denkt gy nog aan dat praatje?" „Ik ben toch vrij om te denken waaraan ik wil antwoordde Kurt kortaf. „Dat kan niemand u verbiedenmaar nu ga ik naar buis!" „Ik blijf nog!" antwoordde Kurt. „Gy zult toeh niet terstond te water gaad om de schuit te zoeken! In dat geval móogt gij uw broek wel goed om laan; want tusschen dë banken is het water diep, dat weet gij Wel, tenzij gy het vergetea zyt, door alles wat gy op school geleerd hebt?" Kurt gaf geen antwoord en bleef staan, terwijl de ander zijns weegs ging. Hij volgde hem met de oogen, totdat dë verdwijnende gedaante geheel onzrehtbaar was geworden in het flauwe licht dat op het strand viel. Toen keerde hij zich eensklaps om en klom in een rechte iyn dwars door de verspreide huizen naar boven tot aan de hoogste duinen achter het dorp. Hij liep Bchiely 1c voort en de lange halmen van het zeegras sloegen hard tegen zyn laarzen aan. Eenmaal echter bukte hy zich en luisterde, maar daar er op dat late uur niemand in de nabijheid scheen te zyn, sloeg hij een pad in, dat naar een

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 1