1881.
No. 79.
124e Jaargang.
Maandag
4 April.
Weet, of wacht!
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3jm, franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Baiijbk Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz.
Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL-
Middelburg, 2 April.
IDDELBURG
Het TJtrecktsch Dagblad noemt de Midd. Ct.,
op een toon van verwijt, „het éenige orgaan
dat nog eenigszins den heer Van Lansberge
wil verdedigen."
Wij zouden hierop kunnen antwoorden dat het
eerste gedeelte dezer bewering niet juist is. Er
zijn andere bladen, niet van de minst bezadigde
noch van de gewoonlijk slechtst ingelichte, welke
zich tot dusver onthouden van deelneming in
het krijgsgeschreeuw tegen de laatste regee-
ringsdaad van den afgetreden gouverneur-
generaal. Maar de Midd. Ct heeft niet gepoogd
die daad te verdedigen, maar alleen gevraagd
dat men zou wachten tot men wist,
alvorens men oordeelde.
Wat is een der kenmerken van dezen Atjeh-
oorlog, die sedert weldra tien jaren voor Neder
land eene Atjeh-q u a e s t i e is, en als men
niet oppast, een Mexico-quaeatie voor ons zal
worden? Dit: dat men de geschiedeniservan
niet juister kan samenvatten dan in deze woor
den: „In Atjeh vecht men met geweren en
kanonnen, vallen er soldaten en kost hetmen-
schenlevens. In Nederland slaat men elkander
met boeken en papieren om de ooren, gaan
personen elkaar te lijf en worden reputatiën
bedorven."
Men heeft gehad quaestiën Loudon-Van de
Putte, Loudon-Nieuwenhuizen, Van Swieten-
Verspijck; men zou zeker gehad hebben eene
quaestie-Köhler en eene quaestie-Pel, indien
deze namen daarvoor niet bewaard waren ge
bleven. Eene menigte kleinere personen-quaes-
tiën zijn op den Atjehschen bodem ontsproten
en in Nederland tot wasdom gekomen. Niet
een der daarin betrokken eervolle namen is
er geheel zonder kleerscheuren afgekomen.
Zoo is men nu ook bezig eene quaestie Van
Lansberge-Pruys-Der Kinderen - Van der Heyden-
Van Goltstein, ingewikkelder en wijder vertakt
alzoo dan al de andere, op het getouw te zetten.
Men zou verlangen dat wij daarin partij kozen,
zonder kennis der feiten, op ongewaarborgde
en eenzijdige inlichtingen. Berichten van
ongenoemde correspondenten in allerlei bladen
hebben ons eerst op de hoogte moeten brengen
Van bestaande grieven tusschen generaal Van
der Heyden en zijn opvolger. Dat de gouver
neur-generaal Van Lansberge den veroveraar
van Atjeh den voet heeft gelicht uit persoon
lijke ijdelheid, zonder zich te bekommeren om
het koloniaal belang in 't algemeen, noch om
de duurzame bevrediging van het veroverd
gewest, wordt ons gevraagd aan te nemen
zonder bewijs en in strijd met de innerlijke
waarschijnlijkheid» Dat een onzijdig en hoog
geplaatst ambtenaar, die van geen der par
tijen iets te wachten of te vreezen heeft, een
man van onbevlekten naam, de raad van Indië
mr. Der Kinderen, in dit complot zich als het
blinde en kwaadaardige werktuig van den heer
Van Lansberge heeft laten gebruiken, moeten
wij gelooven omdat er anders een schakel in
den keten zou ontbreken.
Dat nu willen wijniet. Wij zullenoordee-
len als wij weten. Uit het tot verdediging
van generaal Van der Heyden aan het Vaderland
ingezonden stuk MCt van 29 Maart jl.) zijn
wij voor 't eerst te weten gekomen dat er tegen
het burgerlijk bestuur van den generaal in
Indië bezwaren zijn ingebracht, van welke men
tot dusver in Nederland onkundig was gebleven.
Uit de inlichtingen van onzen Haagschen cor
respondent (M. Ct van 30 Maart) is ons ge
bleken dat er naast de voorstelling, welke in
't Vaderland gegeven was van de wijze waarop
het ontslag van den generaal zich heeft toe
gedragen, nog eene andere mogelijk is, waar
door het hesluit van den gouverneur-generaal
zoo niet gerechtvaardigd, dan toch meer be
grijpelijk zou worden. In dien stand der zaak
ontzeggen wij ons een oordeel en houden ons
voorloopig aan onze woorden van 29 Maart jl.,
die de juiste maat onzer „verdediging" van den
heer Van Lansberge aangeven„Van voor
barig partij kiezen dient de pers, in dit
laatste bedrijf van het reeds zoo veelvuldig
afgewisseld hebbende Atjeh-drama, zich te
onthouden,"
Er is nog een ander standpunt dan dat der
personen-quaestie, waarop men zich, bij 't be-
oordeelen van hetgeen in Atjeh voorgevallen is,
kan plaatsen. Indien aan generaal Van der
Heyden eenig persoonlijk ongelijk mocht zijn
aangedaan, dan zou dat door de gunst des
konings en door de dankbaarheid der natie,
op welke hij in gelijke mate aanspraak heeft,
gebeterd kunnen worden, Hooger dan deze
overweging staat echter de 'vraag„Kan
de vervanging van generaal Van der Heyden
voor het bevorderen van een welvarenden en
bevredigenden toestand in Groot Atjeh wellicht
noodzakelijk zijn geweest?
Tot beantwoording dief vraag is kennisvan
den tegen woordigen toestand noodzakelijk.
Ziehier hoe een verdediger van generaal
Van der Heyden, in de Amst. Ct., dien toe
stand beschrijft
»De veiligheid laat nog veel te vrenschen over en strekt
niet verder dan binnen de grenzen der palissadeering die
den Kraton omringt, en de lijnen der buitenposten.
•De militaire macht is nog ruim achtduizend man
troepen en deze vormen nagenoeg de g e h e e 1 e bevol
king.
De bevolking is teruggedreven en er is niets meer te
zien van al de kampongs die voor den oorlog bestonden,
van het zeestrand tot op een zestig palen afstand.
De generaal bestuurt met ijzeren hand en de minste
aanslag op het leven of de bezitting van een Europeaan,
-door een Atjehnees gepleegd, wordt gestraft met vernie
tiging van zijn kampong, 't Prestige van den generaal
is grootdagelijks komen nog inlandsche hoofden zijn
hnlp inroepen en hunne onderwerping aanbieden. De
kracht der inlanders is hier gebroken, door terugdrijving
en vernietiging.
De streek waar de Nederlandsehe vlag waait was
vroeger, volgens hetgeen inlandsche hoofden mij mede
deelden, overbevolkt, maar hiervan is niets meer te zien."
Volgens dezen berichtgever is Atjeh dus.een
vesting met een groot garnizoen, doch zonder
inwoners. Is dat het doel geweest waarvoor
wij den oorlog gevoerd en voleindigd hebben
Of wilden wij door de verovering van Sumatra's
noordelijk deel, het geheele eiland onder ons
gezag en door onze kolonisatie en ons bestuur
het, even als deandere eilanden van den
archipel, tot een hooger trap van ontwikkeling
en welvaart brengen?
Is op deze laatste vraag het antwoord toe
stemmend, dan is de vervanging van het
militair schrikbewind door een geregeld burger
lijk bestuur noodzakelijk, zoodra zij zonder
gevaar kan plaats hebben. Onze kolonisatie
moet in Atjeh, even als in geheel Indië, meer
geschieden door beleid, overreding en voorbeeld
dan door geweld. Tot het laatste missen wij
de macht. In de andere middelen hebben wij
ons, gedurende eene koloniale geschiedenis
van welhaast' drie eeuwen, meesters getoond.
De straks aangehaalde beschrijving in de
Amst. Ct. wordt bevestigd door een Engelsch-
Indisch blad, de London and China Express
welks beschrijving in de Amsterdammer van
Zondag jl. medegedeeld wordt.
„Atjeh, lezen wij daar, ia een ledig huis, eer nog een-
dreigende woestenij. Het land levert, zelfs voor de gedun
de bevolking, nog niet voldoende levensbehoeften en de
voorraad wordt aangevuld door wekelijksche zendingen uit
Penang, onder contract met de regeering. Oleh-leh i»
met Kotta Radja verhonden door een spoorweg van 5
mijlen lengte; er zijn ook wegen gemaakt ter verbinding
met de verdere dorpen, maar noch langs de wegen, noch
langs den spoorweg worden goederen of producten vervoerd.
De ongeregelde toestand van het land, gevolg van
den oorlogheeft het aanbouwen van suikerriet,
rijst, koffie, kina, betel enz. verhinderd. Er zijn
hervormingen noodig om den veroverden en gean-
neieerden grond productief te maken, of de goudstroom
uit het moederland zal onafgebroken, onvruchtbaar en nut
teloos moeten blijven doorvlieten. De hoofdfactor moet
zijn; arbeid. Niets kan men in dit opzicht met den
geboren "Atchinees doen. Hij is vooreerst zonder onderne
mingsgeest, zonder energie, en daarenboven zal zijn radja
hem nooit laten werken voor den gehaten Hollander. De
moeilijkheden zijn groot, maar niet onoverkomelijk, men
moet ze koen tegemoet treden. Immigratie moet uitgelokt
worden; de onvermijdelijke Chinees_ zal hier wel weder
moeten helpen."
Men moge deze raadgevingen wantrouwen om
dat ze van een zoon van het „verraderlijke Albion"
komen, ze schijnen op juiste waarneming van
feiten gegrond, want ze komen in hoofdzaak
overeen met hetgeen de berichtgever der
Amst. Ct. meldde.
Indien de toestand dan zoodanig is, is het
dan misdaad of verblinding, te gelooven dat
de dappere krijgsman, die het werk der
verovering volbracht heeft, niet de meest ge
schikte man is voor de niet minder gewich
tige taak der organisatie en kolonisatie? De
roemvolle en leerzame geschiedenis van ons
koloniaal gezag lost zich op in het bekende
beeld eene ijzeren hand onder een fiuweelen
handschoen. Dat generaal Van der Heyden de
eerste bezit, is tot zijn roem geblekenmaar
indien hij den laatsten mist, kan hij voor het
voeren van het gezag niet de geschikte man
wezen.
Voortaan komt het erop aan Atjeh niet te
veroveren, maar het te ontwikkelen; de be
volking geen schrik aan te jagen, maar haar
vertrouwen in te boezemendé Nederlandsehe
vestiging in hare oogen een voorbeeld, niet een
schrikbeeld te doen worden de vreemde, met
werkkracht begaafde en tot opneming geschikte
elementen niet af te stooten, maar hen te
gemoet te komen en hen het werken gemak
kelijk te maken. Dat kan nooit de aangewezen
taak zijn voor den man, die begonnen is, tot
vestiging van ons gezag, het land te vuur en
te zwaard te ontvolken. Is dus zijne vervan
ging, uit het oogpunt der ontwikkeling en
bevestiging van ons wingewest, slechts een
quaestie van tijd, de vraag of zij reeds nu op
het juiste oogenblik heeft plaats gehad, kan
slechts met volledige kennis der redenen, die
den gouv.-gen. bewogen hebben, beantwoord
worden. Aangezien men dit niet weet,
zoo w a c h t e men.
Bij de laatste inspectie over de thans opgehe
ven 5e comp. van het hier in garnizoen liggende
depot-bataljon, werd door de manschappen aan
hunne officieren een bewijs van sympathie gegeven,
door de chambrée smaakvol met vlaggen, wimpels
en schilden te versieren, terwijl door het aan
brengen van rouwstrikken het leedwezen over het
uiteengaan der compagnie was uitgedrukt. De
onderofficieren boden gisteren nan bnn komman-
dant, den kapitein De Kat, een fraai geschenk
met toepasselijk inschritt aan, als een bewijs dat
de Van hem steeds genoten welwillende behandeling
door hen op hoogen prijs gesteld werd.
De kamer van koophandel en fabrieken alhier
zal op Maandag den 4 dezer, des namiddags te
3 uren precies, eene openbare vergadering houden.
Tot secretaris en gemeente-ontvanger van Yer-
seke is uit 25 sollicitanten benoemd de heer
Meerburg Snarenberg te Kruiningen.
De ontworpen staatsspoorweg Zwaluwe—'s Her
togenbosch, waarvoor de onteigening van gronden
in vollen gang is, heeft reeds dadelijk andere,
particuliere plannen doen vormen, die strekkeu
kunnen om de bandelsontwikkeling van de Lang
straat in groote mate te bevorderen. Aanvankelijk
zouden Waspik en Waalwijk stations krijgen en
de zeer bedrijvige streek vanCapelle, Kaatsheuvel,
Sprang, Loonsche dijk, Labbegat en andere
buurten verstoken blijven van het direct nut, dat
de nieuwe spoorweg zou aanbrengen. De minister
is echter aan de bezwaren, die hiertegen werden
ingebracht, tegemoet gekomen, door te bepalen,
dat ook tusschen Waspik en Waalwijk een
station zou. komen, waarschijnlijk het station
Capelle. Door de directie der N.-Bralantsche
stoomtrammaatschappij is bereids concessie gevraagd
om Tilburg met dit laatste station te verbinden,
zeer ten gerieve van handel en particulier vervoer.
De verbinding met Gorinchem heeft ook alle
kans van slagen. (17. D.)
Het getal vaccinatiën, dat te Amsterdam over
het afgeloopen jaar is verricht, en waarvan opgave
is gedaan, bedraagt 11,009. Vergelijkt men dit
cijfer met dat van vorige jaren, dan kaD men
nagaan boe de vrees voor een pokken-epidemie,
die iu 1880 vrij algemeen heerschte, de vaccinatie
heeit in de hand gewerkt. Het cijfer bedroeg in
1875, 7735; in 1876 7908; in 1877, 7533; iu
1878, 8069 en in 1879, 7982.
De mail van 2 Maart jl. heeft de volgende
Jobstijdingen uit Indië gebracht:
De Locomotief bericht, dat in de afdeeling Goe-
boek een hevige ziekte onder de karbouwen is
uitgebarsten, waardoor in weinige uren elf dezer
dieren stierven. Een gouvernements paardenarts
uit Salatiga is daarheen gezonden. Of het vee
pest is moet nog worden uitgemaakt.
De Javasche Courant van Vrij dag 11. meldt het
wederom uitbreken van de veeziekte in de Pre-
anger, uitbreiding in Cheribon en dagelijks geval
len daarvan in het district Tjikandi (Bantam.)
De koortsen blijven over geheel West-Java met
afwisselende hevigheid woeden.
Het verslag van de havenwerken te Priok, over
de maand Januari 11. meldt groote schade aan de
werken, ziekten onder het personeel en vertraging
van den arbeid; alles een gevolg van het toeu
hoogst ongunstige weder.
De minister van koloniën maakt bekend dat nog
Óen veearts tijdelijk (voor een jaar) bij den borg.
dienst in Ned. Indië kan geplaatst worden.
Gegadigden kunnen zich, onder overlegging der
noodige stukkeü, tot en met den lOen April bij
gezegeld request tot het dep. van koloniën
wenden.
Met ingang van L April 1881 zullen alle poï^
ten, door de geadresseerden van brieven, brief
kaarten, gedrukte stukken, monsters van koop
waren verschuldigd, wegens niet of niet-voldoen-
de frankeeiing of om welke andere reden ook,
op die stukken worden aangewezen door middel
van postzegels, voorzien van een cijfer, aanwij
zende het verschuldigde port.
De personen die verzocht hebben, als klerk by
den rij katelegraaf in aanmerking te komen, zijn
aangeschreven om zich voor het vergelijkend on
derzoek aan te melden aan het gebouw op den
Fiuweelen Burgwal no. 22 te 's Gravenhage, op
13 April 1881.
De kamer van koophandel te Breda heeft dfi
tusschenkomst van den minister van waterstaat
ingeroepeu, opdat bij de aanstaande uitbreiding of
verandering van het rangeerterrein aan het spoor
wegstation, daarvoor worde ingenomen het terrein
gelegen tusschen het station en de spoorwegbrug.
De kamer zou het in strijd met de handelsbe-
langen achten indien, gelijk de Mij. tot sop.
Staatsspoorwegen wil, het rangeerterrein wérd ge
bracht aan de zijde van de goederenloods.
De gemeenteraad van Botterdam heeft aangek
nomen het voorstel van burg. en wetb. om heil
te machtigen tot het onderhandelen met den mi
nister over de bijdrage van 3 millioen tot vol
tooiing van den waterweg, op voorwaarde: dat
het aanbod geldt voor een nader te bepalen termijn*
dat het alleen wordt toegestaan voor een open
waterweg en dat geene rijksrechten zullen geheven
worden. Vooraf werd verworpen het voorstel-V«|