N°. 74. 134e Jaargang. 1881.' Dinsdag 29 Maart. Gemeente-Belastingen. Direct en Indirect. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per o/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Puhlicité G. L. Daubb Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz. Zij die zich vóór 1 April 1881 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom mers gratis. gemeenteraad. Kohier voor de plaatselijke directe belasting op de inkomsten over 1881. Middelburg, 28 Maart. - "W De burgemeester van Middelburg maakt bekend, dat op Woensdag den 30 Maart 1881, des namid dags te 2 uren, eene openbare zitting van dea gemeenteraad zal plaats hebben. Middelburg, den 26 Maart 1881. De burgemeester voornoemd, PICKÉ. De burgemeester en wethouders van Middelburg, maken bekend: dat het kohier voor de plaatselijke directe be lasting op de inkomsten, over het jaar 1881, waarvan de heffing is goedgekeurd bij koninklijke besluiten van den 23 December 1871, no 31, van den 10 December 1875, no 28 en van den 7 December 1876, no 16, ingevolge art. 264 der gemeentewet, voorloopig door hen is vastgesteld en gedurende veertien dagen, aanvangende Maan dag den 28en Maart a., voor een ieder op de gemeente-secretarie zal zijn ter lezing nedergelegd en aldaar in drnk verkrijgbaar gesteld, tegen betaling van 25 cent per exemplaar. Hiervan is op heden afkondiging geschied waar het behoort. Middelburg, den 25en Maart 1881. De burgemeester en wethouders voornoemd, PICKÉ, De secretaris, J. W. DE RAAD, l. II De heer Rutgers van Rozenburg behoort onder de verdedigers der rente- of liever der directe belasting. Dit blijkt uit hetgeen hij, nadat de minister over zijn plan om de spoor wegkaartjes te belasten, gesproken had, ant woordde: „Ik sta, het zij hier herhaald, de spoorwegbelastiug niet voor omdat ik indi recte boven directe belastingen zou verkiezen, maar alleen voor 't geval dat bij wege van directe geen geld meer te vinden is, of dat tegen het aequivalent eener nieuwe indi recte belasting eene slechtere indirecte belas ting of accijns kan worden afgeschaft.4 Of schoon ik niets liever wensch dan dat wij erbuiten kunnenacht ik het toch niet on mogelijk dat een der opvolgers van dezen minister tot het besef zal komen, wanneer nieuwe directe belastingen niet meer uit te vinden zijn, dat deze indirecte belasting op spoorwegkaartjes, of anderen van gelijken aard, zooals b. v. op het gas Voor huiselijk-gebruik, in aanmerking mogen en moeten komen tot stijving van onze middelen." Aangezien in deze beraadslaging alleen sprake was van de invoering eener directe belasting, waarvan niemand betwijfelt of zij wel geld zal opbrengen, zouden de betoügen van den teer Rutgers tot verdediging eener spoor wegbelasting, waarvoor volgens zijn eigen om schrijving het öogenblik nog niet gekomen is, gerangschikt kunnen worden onder de over bodige betoogendoor welke onze kamerdis- cussiën zoo vaak een omvang, buiten verhou ding tot hare actualiteit aannemen. De kamerle den honden weinig in het oog, dat zij niet alleen bjjeenkomen pm elkander aan te booren of om voor de natie wetenschappelijke vertoogen te houden, die men beter en verstaanbaarder in boeken lezen kan. Grond-, spoorweg-, tabak-, koffie- en andere belastingen, de Indische-bijdra- ge, historische herinneringen uit verschillende eeuwen, de moraliteit van ons volk, de „ijzeren maagd", Hooft, Goethe, en wat niet al meer zijn overhoop gehaald, omdat eene rentebelasting aan de orde was. Het is mogelijk dat de parle mentaire redenaars met voldoening die over tuigende bewijzen hunner veelzijdige kennis en welbespraaktheid overzien. Maar wij kunnen hun verzekeren dat ze het kennis nemen van hun redewisselingen aan vele belangstellenden onmogelijk en aan anderen zeer bezwaarlijk maken. In verband tot hunne somtijds vernomen klacht, dat de natie hen beoordeelt zonder hen te hooren of alleen op grond van courant- berichten, heeft deze opmerking misschien voor hen eenige waarde. Maar keeren wij terug tot de spoorwegbe lasting, of juister tot de spoorweg-k a a r t- j e s-belasting, want door haar, met den heer Rutgers in zijne repliek, in verband te brengen tot het door spoorweg-ondernemers bezeten monopolie, begaat men eene begripsverwarring, welke aan de juiste beschouwing schade doet. Omtrent de spoor wegkgartj es nu, herinnerde de minister dat er ongeveer 12 millioen spoorweg reizigers per jaar in ons land vervoerd worden, waarvan ruim 70 pet. in de 3e, 23 pet. in de 2e, 6 a 7 pet. in de le klasse reizen. In de geldelijke opbrengst der staatsspoorwegen, voor de andere is deze statistiek niet volledig, wordt bijgedragen door reizigers van de 3e klasse 46, door die der 2e kl. 40 en door die van de le klasse 14 pet. Hieruit blijkt, dat eene belasting op het spoorwegverkeer het meest zal drukken op de werklieden, kramers en dienstboden, de nering doenden, handelsreizigers, aannemers en andere voor zaken reizenden, die de 2e en 3e klasse bevolken. De weeldereizigers engefortuneerden, die meest van de le klasse gebruik maken, zullen er daarentegen betrekkelijk weinig in bijdragen. De heer Rutgers heeft getracht deze tegen werping te ontzenuwen door de opbrengst van de reizigers ie en 2' klasse bij elkaar te tellen en alleen de 3" klasse als vervoermiddel voor den „minderen man" voor te stellen. Dit gaat echter niet op. In de 2e klasse reizen, vooral zoolang de 3e klasse-waggons niet verwarmd worden, alle vrouwen uit den z. g. n. fatsoen lijken stand, benevens eene menigte reizigers voor zaken of behoefte, voor wie, ofschoon zij niét tot de „mindere" klasse gerekend worden, eene proportioneele verhooging eener uitgaaf minstens even drukkend is als voor anderen wien zij, alleen naar het uiterlijk te oordeelen, zwaarder zou moeten vallen. De verhooging van een retourkaart 2' klasse van hier naar Amsterdam met 10 pet, zoo als de heer Rutgers' voorstelde, zou 1.21wezen. Is nu deze som van minder beteekenis voor een groot gedeelte der „rijken die in de tweede klas reizen," (qualificatie van den heer Rutgers) dau de 80 cent verhooging, welke de retour- kaart in de 3e klasse zou ondergaan? Wij gelooven het niet. De middelklasse, over welke in deze belastingdiscussie weder met zooveel belangstelling gesproken is, zou ook bij de belasting van het spoorwegverkeer weder het zwaarste deel te dragen hebben, omdat zij de meerderheid der reizigers, zoowel in de 2' als in de 3e klasse uitmaakt. Of verkiest men geen proportioneel, maar een vast recht, van b. v. 4, 10 en 15 cent per kaartje, onverschillig voör welken afstand? Dat het ongerijmd zou prezen, op een kaartje naar Vlissingen, van eèn kwartje, 10 cent te leggen, even goed als op een naar Den Helder tau 10.85, moet mea aiet ale eea bezwaar beschouwen. Ook niet dat juist door deze wijze van heffing vele werklieden en beroepsreizigers, die per spoor dagelijks over kleine afstanden naar en van hun werkplaats of kantoor reizen, een onmatig deel in de belasting zullen op brengen. Wie tegen ongerijmdheden opziet, zegge het denkbeeld aan indirecte belastingen vaarwel, want ze treffen alle in den blinde. Maar zulk een vast recht zal niet meer dan 630.000 aan de schatkist opbrengen, niet genoeg dus voor eene behoefte, als waarover op dit oogenblik gehandeld wordt. Ook de andere nadeelen, aan iedere indirecte belasting eigen, de moeilijkheden en kosten van inning en controle, zullen niet uitblijven. Wil men die voorkomen door aan de spoor wegmaatschappijen het voldoen der belasting, gerekend tegen 10 pet harer ontvangsten, op te dragen Ziehier wat de minister van financiën antwoordt «Het zou weder gaan als met elke indirecte belasting de tusschenpersoon, die voor den-verbruiker de belasting betaalt, neemt er ook nog het zijne van. «Als men zulk eene percentage heft over die opbrengst, dan zullen alle fractien, die bij de berekening daarvan voorkomen, ten nadeele van de belastingschuldigen komen. «Ik zal daarvan een voorbeeld geven. Een reiziger in de derde klasse neemt een kaartje van 35 ets. Stel dat de belasting 10 pet. is en de spoorwegmaatschappij dus aan den staat 3% ets, moet verantwoorden. Nu is het veel te lastig en omslachtig om dat kaartje aan het bureau te ver koopen voor 38% ets., en men maakt er 40 ets. van. En wie betaalt dit verschil Tien percent alzoo, plus hetgeen de spoorwegondernemingen erbij zullen tellen. Wel heeft de regeering, gelijk de heer Rut gers in 't midden bracht, het toezicht op de tarieven. Maar dat toezicht zal evenmin altijd kunnen voorkomen dat de maatschappijen naar zich toerekenen, als het de gegronde over weging kan te niet doen, dat vlugheid bij 't afrekenen en eenvoudigheid der administratie in 't belang van het publiek zijn. De heer Rutgers heeft de spoorwegbelasting niet als middel tot afwending der rentebelasting diénst willen laten doen. Hij stelde zijne 10 pet. van den spoorwegprijs slechts tegenover de 33 pet. welke van den prijs der suiker, de 32 pet. die van de zeep, de meer dan 100 pet. die van het zout en gedistilleerd ge heven worden. Komt dus de afschaffing dier accijnsen aan de orde, dan zullen Wij haar misschien terugzien. Voor 't oogenblik en voor zooveel de rentebelasting betreft, is met de wederlegging van den minister, de eenige indi recte heffing, welke tegenover de rentebelas ting aangewezen en gevraagd was, uit de discussie verdwenen. Want ook de hee r Wintgens is alleen op de tabak, de koffie en de thee, „kruideniers-belastingen" zou men ze kunnen noemen, om meteen aan te duiden hoeveel minder dan eene rentebelasting ze den interessanten „middelstand" zullen treffen teruggekomen. Over dezen spraken wij reeds in ons vorig opstel. Het Vaderland bevat, in een als hoofdartikel geplaatst ingezonden stuk, belangrijke onthullingen over de invoering van het burgerlijk bestuur in Atjeh, meer bijzonder over het ontslag van gene raal Van der Hegden. Reeds sedert December 1879 zon de gouv.- genernal moeite hebben gedaan om den generaal te bewegen in 1880 zijn ontslag te vragen. Daartoe dienden eerst brieven, vervolgens de zending van den commissaris Pruys van der Hoe ven. De generaal achtte den toestand van het veroverde land echter nog niét bevredigend ge noeg om zijn vertrek te rechtvaardigen; Daarop volgde de zending van den regeerings- commissaris Der Kinderen,'openbaar tot regeling van het rechtswezen, maar inderdaad weder met hetzelfde doel en tevens om een onderzoek in te stellen naar eenige onregelmatigheden, onder het bestuur van den generaal gepleegd. «Gwwrial v. d. H. was zich aiet bewuet van die tekort komingen. In den bijzonderen toestand, waarin Atjeh verkeerde, had hij voorzeker dikwijls moeten afwijken van de gewone behandeling van zaken, in het belang van het land dikwijls zelfstandig moeten optreden, maar van moed willige verkrachting der verordeningen sprak zijn geweten hem volkomen vrij. De heer Der Kinderen zeide wel, dat hij niet zooveel kwaad had gevonden als hij verwachtte; het was hem nu wel gebleken, dat de generaal op het vernemen van de gepleegde fraudes die dadelijk tegengegaan en een onder zoek ingesteld haddat de dwangarbeiders wel streng, maar geheel volgens de bepalingen waren behandeld; hij gaf toe, dat er veel te zeggen viel voor het persoonlijk opleggen van boeten voor smokkelarij; dat bij veel verschoonends in 's generaals handelingen had gevonden en hem bleef hoogachten, maar het toch beter achtte, dat de gene raal met verlof naar Europa ging, dan was hij immers van de soesa af! Den 30n November jl. ontving de generaal van den commissaris een brief, waarbij deze zijn «hooggeschatten vriend" een concept-schrijven aan den Gouv.-Gen. aanbood, dat hij wellicht kon gehrniken «daar de gouv.-commissaris zich voorstelde in gelijken zin aan den Gonv.-Gen. te schrijven." Dat concept bevatte een zelfbeschuldiging van onwettige en willekeurige handelingen te hebben begaan, die onder het hereik der strafwet vielen. De generaal ver klaarde daarin, zich wel is waar niet bewust te «ijn van ooit opzettelijk de wet te hebben geschonden of mis dadig te hebben gehandeld en het gestrengste onderzoek niet te schromen, doch ook niet te ontkennen, niet altijd gehandeld te hebben naar de wettelijke bepalingen en re- geeri ngsvoorschriften, al kon hij daarvoor aanvoeren den exceptioneelen toestand van Atjeh, soms onvoldoende be kendheid met alle bepalingen, en dikwijls de noodzakelijk heid om zoo en niet anders te handelen. In dat concept zeide generaal V. d. H. o. a.«intus- schen moet ik met Uw Exo. instemmen, Jat «en oadcriioole groote opspraak zon veroorzaken, en het prestige van het gezag, hier vooral zoo noodig, ernstig zou benadeelen"; dat hij daarom had besloten aan het verlangen van den G.-G. gevolg te geven, en een buitenlandsch verlof wegens gezondheidsredenen zou vragen J «dat toch zijn taak op krjjgsgebied met de onderwerping van Groot- Atjeh en de bestaande mogelijkheid om het land met een geheele burgerlijke organisatie te begiftigen, was volbracht!" Generaal v. d. Heijden dacht er geen oogenblik aan dat concept over te nemen. Met een gevoel van afkeer zond hij het terug aan den regeeringscommissaris en gaf hem te kennen, dat hjj liever de vervolging voor den rechter zou afwachten. Na die pogingen om generaal Van der Heijden te nopen van zijn post te Atjeh te vertrekken, treedt het plotseling ontslag in een bijzonder licht. Hetgeen aan het jongste besluit, door den Gouv.-Gen. tn extremis genomen, is voorafgegaan, maakt het des te noodiger, dat die gewich tige maatregel volkomen worde opgehelderd." Dit laatste beamen wij geheel. Maar voor 't overige onthouden wij ons van het uitspreken van eenig oordeel over 't medegedeelde. De mogelijk heid is voor ons in 't geheel niet uitgesloten, dat generaal Van der Heyden, bekwaam krijgsbevel hebber en energiek bestuurder als hij is, eenige eigenschappen missen kan, welke in den met het gezag over een belangrijk Indisch gewest beklee- den bewindvoerder onverschillig of hij tot den militairen of tot den ambtenaarsstand behoort) vereiseht worden. Van dat gemis kunnen onre gelmatigheden en misbruiken het gevolg zijn, als waarop hierboven gedoeld werd en daaruit te meer zou de noodzakelijkheid kannen voortvloeien om den dapperen krijgsman, indien zijne taak als afgeloopen mag beschouwd worden, door een bekwaam ambtenaar te vervangen. Deze mogelijkheid, welke met onze achting en sympathie voor generaal Van der Heyden volko men bestaanbaar is, belet ons, zonder nadere inlichtingen, het bestaan van een machi-avellisch complot om den generaal uit den zadel té lichten, zooals in 't Vaderland beschreven wordt, aan té nemen^ Van voorbarig partij kiezen dient de pers, in dit laatste bedrijf van het reeds zoo veelvuldig afgewisseld hebbende Atjeh-drama, zich te onthouden. ■1 1 .'-ui*4116».. '"if De gemeenteraad vau Middelburg zal 0$ Woensdag, den 30 Maart a. des namiddags te 2 uren een openbare vergadering houden ter behan deling der volgende zaken Ingekomen stukken. Adres J. L. Grilber, ver zoekende gebruik van een stuk grond over de Langevicle bnitenbrug en vergunning tot over dracht zijuer concessie. Vaststelling begrooting gasfabriek 1881; aangehouden adres van D. Tuyuman; voorstel burg. en wetb» tot vaststelling

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 1