124e Jaargang. 1881. Dinsdag 2Maart. PËTITIE VlRllCBTi, No. 68. "V -A. 1ST DB Middelburg 21 Maart. Zuid-Afrikaaiische republiek gericht aan ZHEd. den president van den Oranje-Vrijstaat en den achtbaren volksraad, bij gelegenheid van de bui tengewone zitting op 17 Februari 1881. BIJVOEGSEL MDDËLBll Zuid-Afrikaansche republiek Gouvernementshuis, Heidelberg7 Febr. 1881. Aan ZHEd. den president der 0. V. S. republiek en den E.lel Achtb. Volks raad. Wij .hebben de eer ter uwer informatie u toe te zenden eenige der oificieele stukken, welke door onze regeering sedert de weder-opvatting door haar van het bestuur der Z. A. republiek zijn uitgevaardigd. Ze zijn: enz. Wij verzoeken u daarvan kennis te nemen en ons die ondersteuning te verleeneD,welke ons overeenkomstig bet volkenrecht toekomt. Wij hebben de eer te zijn, Namens het Driemanschap, (w.g.) S. J. P. Kkugek. W. Eduard Bok, Vice-President. C. V. Hoolboom. Maar wij gevoelen, dat bij het doen van dit verzoek wij te worstelen hebben met de ongun stige omstandigheden, waarin wij geplaatst zijn. De groote afstand, waarop wij leven van de centra der politieke beschaving, de weinige kennis, die men heeft van onze geschiedenis, maakt het zeer gemakkelijk onzen bijna wanhopigen strijd voor vrijheid en onafhankelijkheid voor te stellen als een onbeteekenende zaak, of wel erger als eene onverantwoordelijke rebellie van ontevreden en domme Boeren tegen een verlicht en menschlie- vend bestuur, dat om ons eigen bestwil, om ons te redden van onze zwarte vijanden en ons te bewaren voor de onvermijdelijke gevolgen van onze eigen domheid en armoede, wel zoo goed is willen zijn ons op te nemen in zijn rijk. Het is daarom, dat wij het noodig achten eene toelich ting te schrijven bij deze stukken. I. Wie zijn wij? Afstammelingen van de Hollandsche kolonisten van de Kaap de Goede Hoop, en bestaande uit zuivere Hollandsche man nen, en uit nakomelingen van de révugiès, die van de staten-generaal verlof gekregen hebben, om zich in de Kaapkolonie te vestigen. Tusschen 1685 en 1806 verspreidden zich kolo nisten door geheel Zuid-Afrika, en maakten daar een welvarende nederzetting. De oud-kolouiale politiek van Holland, gelijk die van de geheele wereld, was naar de tegen woordige beginselen, die in het koloniaal stelsel regeeren, bekrompen, doch niet bekrompener dan die van Engeland. Intusschen de den Hollander aangeboren geest van vrijheid en zelfbestuur wist uitstekend goed te triomfeeren over de despotieke politiek der Oost-Indische kompagnie, en de oude kolonie werd overdekt met eene welvarende be volking, landbouw, veeteelt en wijnbouw drijvende, en zich zelf besturende. De Fransche révugiés brachten hier hun vurig geloof en den geest van zelfopoffering, die hen hun eigen vaderland onder Lodewijk XIV had doen verlaten. Uit deze twee stammen groeide een volk op, een in taal, een in geloof, een in rustigen eerbied voor de wet, maar met een gevoel van vrijheid en onafhankelijkheid, even groot als de vlakten ruim waren en wijd, die zij van lieverlede onttrokken hadden aan de woestenij der natuur, of aan de nog woester oor spronkelijke bevolking. De Europeesche politiek na den val van Napoleon I, bracht een omkeer in hun politiek lot. Zij ontwaakten op een zeke ren morgen om zich onderdanen te vinden van den koning van Engeland. De koning van Ne derland had de kolonie van de Kaap de Goede Hoop afgestaan aan Engeland, in ruil voor België, De bevolking was niet geraadpleegd, maar van den eenen eigenaar aan den anderen overgedaan als een kudde schapen. Hier moet de wortel gezocht worden van de latere gebeurtenissen en van onze tegenwoordige worsteling. Wij willen de Engelsehe regeering aan de Kaapkolonie niet onnoodig hard vallen; wij gelooven gaarne, dat de verschillende regee- ringspersonen hun uiterste best deden om de Hol landsche kolonisten zoo rechtvaardig mogelijk te behandelen, maar het gevoel van onze voorouders, dat zij eene onderdrukte natie waren onder vreemde overheersching, liet zich niet verdrijven. Botsingen ontstonden, waarbij de Boeren altoos het onderspit delfden en als rebellen behandeld werden, maar zucht naar vrijheid liet zich niet verdrijven. Eene dier terechtstellingen staat in het hart van eiken Afrikaner als de moord van Slagters- nek bekend, toen 7 hunner beste mannen door den Engelschman werden opgehangen. Dit ge beurde in 1817. In dat jaar was het voor velen hunner beslist, dat zij, die niet onder Engelsehe vlag leven wilden, beter deden, als vroeger het volk van Israël, de woestijn in te trekken, en een nieuw land te zoeken. Afrika was ruim genoeg om beiden plaats te geven. Van dat jaar teekent de trek over de groote rivier, die van lieverlede den Oranjevrijstaat, dc kolonie Natal en de Zuid-Afri- kaausche republiek gesticht hebben. Wij maken er aanspraak op, Zuid-Afrika van ongeveer den 80. graad Z B. tot den 22. graad tot Europeesche landen gemaakt te hebben. De eigenlijke groote verhuizing uit de kolonie moet evenwel later geplaatst worden, en wel na 1834, toen tengevolge van den geforeeerden afkoop der slavenonze oude patriarchale boerderijen eensklaps tot ondergang gebracht werden. De politieke verbittering over dien maatregel, doorgedreven door een parlement dat in Londen niets van onzen toestand kende, was nog niet zoo groot als de verachting, die men gevoelde voor eene regeering, die ons dwong eene zekere som aan te nemen voor den in vrij heid te stallen slaaf, en die hare maatregelen zoo slecht nam dat dit geld ons nooit bereikte, maar grootendeels bleef hangen in de handen van be driegers in Londen. Onze uitgang mishaagde de Europeesche regee ring. Zij vond voor ons de theorie uit, dat Britsche onderdanen overal aan hun voetzool den Britschen bodem medenamen, en elk nieuw ter rein tot eene provincie van Engeland maakten. Natal was eene welvarende nederzetting van ons, wij hadden er ons eigen republikeinsch bestuur. Pietermaritzburg was onze hoofdstad; maar En geland landde, schoot eenige van onzê menschen dood, verjoeg de anderen, confiskeerde de landen en verklaarde Natal tot eene kolonie. Aan den anderen kant naar de Oranjerivier en de Vaalrivier liet men ons soms met rust, soms vervolgde men ons. In den slag van Boomplaats bevocht sir Henry Smith ons met Kaffers en Hottentotten. Eindelijk zegepraalde eene betere politiek. Ein delijk kwam de Engelsehe regeering ertoe om in te zien, dat het beter was zich vrienden te maken van de Boeren, in plaats Van hen langer te ver volgen. Er was daartoe slechts é«n weg, de erkenning hunner onafhankelijkheid. Dit geschiedde voor de Zuid-Afrikaansche republiek of Transvaal in 1852, en voorden Vrijstaat in 1854. Dat wij over die conventie van Zandrivier niets te veel schreven in onze eerste proclamatie, dat de Engelsehe regeering werkelijk toenmaals het tractaat daarvan opgemaakt als de basis van onze volkomen onafhankelijkheid erkende, blijkt ouder anderen duidelijk uit hetgeen in 1857 de toenmalige secretaris van staat voor koloniën daaromtrent schreef. Jaren achtereen was de verstandhouding uitste kend. De republiek zette hare grenzen voor En- gelschen open, en velen hunner werden goede en trouwe burgers van hun nieuw vaderland. Wat onderdrukking niet te weeg had bunnen brengen, deed de vrijheid. Gelijk in den O. Vrijstaat, zoo ook in ons land verbroederden Afrikaner en En gelschman met elkander, eu legden 'den grondslag voor een nieuw vaderland. 2. Hoe is in dit alles verandering gekomen Door eene verandering in do Engelsehe koloniale politiek. Het stelsel van onthouding is opgevolgd door een vastberaden streven óm Zuid-Afrika tot aan de Zambesirivier voor Engeland te veroveren. Dè onverwachte ontdekking van de Diamantmijnen in den Oranje Vrijstaat, gepaard aan de verwach ting dat dergelijke rijkdommen in ons land zouden gevonden worden, maakte deze veranderde politiek zeer welkom aan alle fortuinzoekers. Aan den OranjeVrijstaat werd Griqualand West ontnomen i men trachtte evenzoo aan de Transvaal een hoek te ontnemen, maar tegen de uitspraak van de Keate-auxird, waarbij dit geschiedde, bracht de president Burgers namens de republiek een protest uit, dat nooit is wederlegd, en tot op den huidi- gen oogenblik zijn deze landen bij de republiek gebleven. Al deze inbreuken op de beide republieken ge schiedden onder den schijn van verdediging es bescherming der in onze staten woonachtige en onderhoorige Kafferstammen. Men trad als hun verdediger op, onderzocht hrnne grieven, kwam tot de van den beginne aan bijna vast staande conclusie dat de Boeren-republieken ongelijk had den, en de in geschil zijnde landen toebehoorden aan Adam Kok, Montsioe, Mankoroane, of hoe deze inlandsche souvereinen heeten mogen, om te eindigenwaarmede, met die landen over te geven aan de beschermelingen? Wel neen, ze rustig te verklaren tot Engelsch grondgebied. In lijnrechten strijd waren al deze handelingen met de Zandrivier-conveutie, voornamelijk met art. 3 daarvan. Maar er zou geen einde zijn aaQ onze klachteD, indien wij alle inbreuken van de Engelsehe zijde tegen onze eouvereiniteit wilden opsommen. De diplomatieke correspondentie tus schen sir Henri Barkley en den president Burgers van 187276 is eene aaneenschakeling van aan matigingen op ons vrij, binnenlandsch bestuur. Dit alles bereikte zijn toppunt in 1876, tóen een inlandsch Kafferhoofd, Secoecoeni, sedert on heugelijke jaren binnen de grenzen woonachtig, en der republiek onderdaan, oproer pleegde, en ons dwong tot militaire handelingen. In den aanvang waren onze krijgsoperaties niet zeer voorspoedig. Met groote geslepenheid trok de tegenpartij daarvan partij en maakte twee doof haar gedane ontdekkingen wereldkundig en tot eene basis van vijandelijke operaties tegen ons. De eerste was, dat Secoecoeni. geen onderdaan dor republiek, en dus een beschermeling van Engeland was. De tweede, dat wij te zwak waren om ons tegen de zwarten te verdedigen. Sir Garnet Woiseley's oorlog tegen Secoecoeni, dien hij met behulp der Amaswazies, na een vree- selijk bloedbadletterlijk uitgeroeid en ver nield heeft, ontslaat ons van de moeite, om over de valschheid der eerste ontdekking iets in het midden te brengen. Voor de tweede ontdekking, die onzer vermeende zwakheid, lust het ons als onzen besten advocaat bij te brengen den toen- maligen gouverneur van Natal:- zelf geen vriend der Boeren, maar stellig esn der beste Engelsehe staatslieden een man van waarheid en eerlijk heid, sir Henri Bulwer, die in een depeehe aan zijn regeering, geschreven in het laatst van Octo ber of in November 1876, letterlijk verklaarde: dat president Burgers zijn prestige onder de Kafferstammen had hersteld. Lord Carnarvon, destijds secretaris van staat voor koloniën, geen reden hebbende om aan de nadeelige geruchten over onze republiek, hem door hqoge ambtenaren te Kaapstad, door invloedrijke personen uit Port Elizabeth en Natal toegezonden, te twijfelen, zag hierin een kans om zijn lievelingsdenkbeeld eener confederatie van de staten en koloniën van Zuid- Afrika gemakkelijker te bereiken. Eene annexatie van de Zuid-Afrikaansche republiek zou, dacht hij, in de bittere omstandigheden van het land eene weldaad kunnen wezen, en als zoodanig aangenomen door de bevolking, een einde maken aan een der twee eenige onafhankelijke staten in Zuid-Afrika. De Oranjevrijstaat, van alle zijden dan ingesloten door Engelsch grondgebied, be hoefde dan niet geannexeerd te worden, maar zou van zelf door den drang der omstandigheden wel gedwongen worden de Britsche vlag te erkennen. Van die beginselen uitgaande, gaf genoemde secretaris van staat voor koloniën den 6l,en Octo ber 187G volmacht, om de republiek namens Hare Majesteit de koningin van Engeland te annexeeren, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zulks alleen geschieden kon met goedkeuring van de wetgevende vergadering. Sir Theopbilus Shepstone heeft geen rekening gehouden met de veranderde omstandigheden, die ten gunste der republiek waren gekeerd. Meer, hij heeft partij getrokken van de eeuwige twisten over de grenzen tusschen de Zoeloes en de repu bliek ten nadeele der republiek, bij heeft niet gehoorzaamd aan de uitdrukkelijke voorwaarde voor eene eventucele annexatie, hem gesteld door lord Carnarvon, hij heeft de regeering en het volk der republiek bedreigd met een invai van H. M's troepen en met een inval der Zoeloes, verklaarde dat, indien de republiek niet toegaf, hij zijn hand die nu de Zoeloes in bedwaug hield, zou terug trekken en op den 12 April 1877, heeft hij niettegenstaande het ernstig protest der regeering de vlag van H. M. geheschen. Maar hij wist dat hij een onrecht beging, en daarom is hij niet zoover gegaan van 'te beletten dat twee ambtenaren der regeering als ambte naren dat protest naar Engeland overbrachten. By dat protest behield zich de regeering het recht harer souvereiniteit voor. Uit den aard der zaak «preekt dit van zelf, maar het staat bovendien duidelijk in dat protest to lezen. Wij verwijzen bier naar art. 11 van onze eerste proclamatie. Een der rechten van een souverein volk is de verdediging zijner onafhankelijkheid met de wape nen in de hand tegen allen, die daaraan lagen leggen. Om de redenen, opgegeven in het besluit van den uitvoerenden raad (zie hetzelfde art. 11), hebben wij ia April 1877 geen gebruik vau ons recht gemaakt. Hebben wij het daarmede opgege ven of verbeurd Dit kau alleen een leek in de beginselen van bet volkenrecht beweren. Een recht moge slapen, maar sterft niet dan door de wet. En welke wetten of besluiten, of proclamaties de Engelschen in Pretoria ook mogen uitgevaardigd hebben, het volk der Zuid-Afrikaansche republiek heeft daartoe nooit medegewerkt, en deze zooge naamde wetten blijven dus rechtens eenzijdige verklaringen van een der twee in geschil zijnde partijen, die van haar tijdelijke macht gebruik maakte om de andere te dwingen. Maar daar is meer. Wij, het vrije volk der Zuid-Afrikaansche republiek, hebben dit souvereine recht van ons nooit slapende, maar altoos levend gehouden, door verschillende daden. Viermaal in deze jaren is het volk in openbare bijeenkomsten te zamen ge komen. In 1878 heeft bet volk een tweede deputatie benoemd, om zijn weigering van Britsche onderdanen te wezen, aan de Engelsehe regeering over te brengen. Toen deze deputatie onverrichter zake terugkeerde, kwam het volk in massa, iu Maart en April 1879, bijeen, en had daar het beroemd onderhoud met Sir Bartle Frere, en bracht eenen hoogen commissaris ertoe om de memorie aan H. M. de koningin van Engeland, met zijne begeleidende depeehe te zenden. Wij verwijzen kortheidshalve naar beide stukkeu. In December 1879 kwam bet volk ten derden male bijeen. Toen was het, dat de teerling werd geworpen en indien onze vijanden het nu laten voorkomen, alsof wij in 1880 onverwacht en onbezonnen een stap ge daan hebben, door niemand te voorzien, dan is het voor ons bijna onbegrijpelijk, hoe men met het oog op de besluiten, daar genomen, nog den moed heeft dit te durven volhouden. Openbaar werd in de bijeenkomst van 1017 December 1879 de vlag der Zuid-Afrikaansche republiek geheschen en onder hare bescherming werden de besluiten genomen, die in artikel 18 van onze eerste proclamatie zijn opgenomen. De uitvoering daarvan werd verschoven tot April 1880. Waarom Om aan de Engelsehe regeering tijd en gelegen heid te geven, zooals in art. 4 duidelijk te lezen staat, langs., vriendschappelijken weg tot eene sctiikking te komen. Zoo officieel mogelijk wer den deze besluiten aan den hoogsten vertegen woordiger van Engeland, die destijds iu onze streken was, aan sir Garnet Wolseley, toegezonden met verzoek daarvan kennis te geven aan het hof van St. James, Wij deden ons best om er zoo veel mogelijk publiciteit aan te geven zij werden rechtstreeks toegezonden o. a. aan den Bight honorable W. E. Gladstone. Het staat aan de Engelsehe regeering niet vrij, nu onkunde voor te wenden. Wat er nu door ons is gedaan, wat wij nu beweren, of wat wij nu aanbieden, is door ons een jaar geleden gezegd dat wij doen zouden, openbaar kenbaar gemaakt en beloofd. Het mag misschien gevraagd

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 5