N°. 61 124e Jaargang. 1881. Maandag 14 Maart. Een geloofwaardig profeet. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.; van 1-7 regels ƒ1.50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland; de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. Middelburg, 12 Maart. M1DDELBII COURANT. In de eerste van de reeks Financieele Be schouwingen, welke de heer Yan Houten sedert een zestal jaren gewoon is aan den toestand van 's lands geldmiddelen te wijden, in de Vragen des tijds van Mei 1875, treft men eene opmerkelijke voorspelling aan. De schrijver wees erop dat hij sinds gerui- men tijd, in strijd met de optimistische be schouwingen van anderen, gegrond op de hooge koffieprijzen en andere wisselvallige omstandigheden, den financieelen toestand als minder gunstig inzag dan die oppervlakkig leek. Men wilde hem echter niet gelooven. Maar eenmaal, voorspelde hij, zou het blijken dat hij gelijk had gehad en dan„als de wolf er werkelijk is, zal er groote ontsteltenis zijn," „Tweeërlei politiek, zoo profeteerde hij verder, is dan te wachten. De partij, die tot dusver elke verbetering en verhooging onzer directe belastingen, bepaaldelijk eene herziening van de belasting op de gebouwde eigendommen en eene belasting der inkomsten wist tegen te houden, zal haar verleden niet verloochenen. Zij zal met buitengewoon ver nuft allerlei staatsuitgaven als buitengewoon voorstellen en ze daarom met recht door lee ning te dekken achten Maar de finan cieele behoefte zal hare tegenpartij versterken en de gegrondheid van de door deze reeds lang gedane eischen meer en meer doen uit komen. In vermeerdering van de directe be lastingen in Nederland, maar tegelijk van het draagvermogen, door eene betere economische politiek zoowel in Nederland als in Indië, zal zij heil willen zoeken, en wellicht zal het haar gelukken te breken met de verderfelijke sleur, welke overal waar de Nederlandsche regeering haren invloed kan doen gelden, het economische leven drukt." Hoe nauwkeurig worden deze woorden be waarheid, sedert „de wolf er werkelijk is" en een tekort op onze staatsbegrooting ontstaan is! Hoeveel „buitengewoon vernuft" is er, sinds een paar jaren, besteed aan het betoog dat allerlei uitgaven, als van buitengewonen aard, door leening gedekt mogen worden, maar geen nieuwe belasting noodzakelijk maken. En het was wel inderdaad „de partij, die tot dusver elke verhooging onzer directe belastin gen wist tegen te houden," welke ook nu weder het ontwerp tot invoering eener rente belasting van de baan hielp schuiven. Het waren wel inderdaad de anti-liberalen, geest verwanten van den conservatieven financierVan der Heim, wien de heer Van Houten in 1875 den spiegel der toekomst waarschuwend voor hield, die in October 1880 de behandeling der rentebelasting vijf maanden deden verdagen en die op den 7en dezer haar weder vastkop pelden aan de beslissing over eene motie tot onbepaald uitstel. Nog merkwaariger echter dan deze uitgeko men profetie, is de omstandigheid dat de profeet zelf in hare vervulling de hand heeft gehad. De heer Van Houten, voorstander van vermeerdering der directe belastingen, van een inkomsten-belasting en van een vrijzinnige economische staatkunde, ziet zich geplaatst tegenover eene regeerings-voordracht tot heffing eener belasting op de tot dusver onbelaste inkomsten uit het kapitaal in portefeuille, van welker aanneming de regeering hare plannen tot verdere belasting-hervorming afhankelijk stelt. Ia verband met eenige zjjner politieke vrienden, doet nu de boetprofeet van 1875 die voordracht eerst buiten behandeling houden, en zal hij aanstaanden Dinsdag eene motie om haar voor onbepaalden tijd van de baan te schuiven, verdedigen. Onnoodig te zeggen, dat de heer Van Hou ten geen ontrouw aan zijne beginselen bedoelt te plegen. Zijn verzet is „opportunistisch," een woord, jong van klank, maar oud als de politiek. Hij is tegen rentebelasting op dit oogenblik, omdat nu weder „de wolf" er werkelijk niet is en het tekort onzer staatsbe grooting slechts in de verbeelding van den minister van financien bestaat. Nu is dit vraagstuk, of er een tekort bestaat of niet, een van de meest buitengewone poli tieke raadselen, welke het een niet-politiek mensch gegeven kan worden op te lossen. Oppervlakkig lijkt de .vraag hoogst eenvoudig. Sinds eenige jaren zijn de Indische baten uit onze staats-inkomsten verdwenen, zonder kans om ze in den eersten tijd terug te zien. Tenge volge van het aannemen van een nieuw begin sel van staatsbeheer, het betalen uit de schat kist van 30 pet. der kosten van het openbaar lager onderwijs, wordt de begrooting bezwaard met een gedurende eenige jaren klimmend aantal millioenen. Voor het uitvoeren der onvermijdelijk geachte openbare werken, verbe tering van zeegaten, kanaal- en spoorwegaanleg, moet geld geleend worden, waarvan de rentepost weder millioenen zal bedragen. Aannemende dat alle andere stijging van uitgaven door de gewone klimming der inkomsten gedekt zal worden, schijnt eene gaping tusschen de tot dusver tegen elkander opwegende zijden der balans, uit de opgenoemde drie oorzaken onvermijdelijk. Vertrouwt men dit deductief betoog niet, dan zou uit een paar eenvoudige optelsommen aan te toonen moeten zijn of, over zeker tijdvak, de inkomsten al dan niet de uitgaven dekken. Hiertoe schijnen echter de bekwame administrateurs onzer schatkist, on danks hun omslachtige boekhouding, met hun allen niet in staat en sinds geruimen tijd strijden financiers in de kamer en dagbladen daarbuiten over de vraag, of de uitkomsten van 1880 al dan niet tot het ramen van een tekort over '81 aanleiding geven. Niet ten onrechte gewaagde dus de heer Van Houten van het „buitengewoon vernuft", dat bij „finan cieele beschouwingen" te pas kan komen. Wij zullen niet, op onze benrt, er ons in verdiepen. Voor ons betoog is het voldoende, te herinneren dat de minister Vissering, de oud-minister Gleichman (blijkens zijne rede van 1 December jl.) en tal van andere cijfer aars in en buiten de kamer aan het tekort vasthouden. Dit zoo zijnde, is het duidelijk dat het doel, waarmede de heer Van Houten de aanneming der rentebelasting tegenhoudt, op die wijze nimmer bereikt kan worden. Hij wil, tegelijk met het toestaan eener nieuwe belasting, bestaande schadelijke heffingen afge schaft zien. Tegenover een bestaand tekort, zal geen minister van financien zich daartoe verantwoord achten. De minister Vissering heeft, in de kamer zitting van 2 December jl., den gang der be lasting-hervorming zooals hij zich dien voor stelt, aldus aangewezen; «Eerst versterking der middelen; ook door eene be lasting op de inkomsten van het roerend vermogen; dan vervanging van de verouderde patentwet door eene bedrijfsbelasting j d a n regeling, in verband met de her ziening der personeel belasting, van de verhouding tus schen de rijks- en gemeente-financiëninmiddels ontlasting van de middelklasse, inzonderheid door verbe tering van de 'wet op de registratie." Het laatste gedeelte van dit programma is, van de zijde des ministers, uitgevoerd door de indiening van een wetsontwerp, dat in staat van wijzen verkeert. Het daarin voorgestelde aequivaleut voor de afschaffing van het scha» delijke obligatierecht zal misschien, tengevolge van de gunstige uitkomsten van het jaar 1880, kunnen vervallen. Misschien ook, zal de mi nister nog tot andere ontheffingen te bewegen zijn, indien men zich tot het aanvatten van het werk, in de door hem verlangde volgorde, niet onwillig toont. In elk geval is de minis ter tot dusver, in het uitvoeren van zijn pro gram, niet in gebreke en is het volgen wan het door hem aangewezen plan, dat door financiers als de oud-ministers Gleichman en Blussé wordt goedgekeurd, de eenige weg, welke thans open ligt, om tot de verlangde belasting-hervorming te komen. De heer Van Houten vertrouwt echter deze beloften niet. Hij wil de rentebelasting laten liggen, tot na kennisneming van het door de regeering toegezegde voorstel tot vervan ging der patentbelasting door eene bedrijfs belasting. Werd zijn motie aangenomen, dan zouden daarmede ook de ontwerpen tot her ziening der zegel- en der registratiebelasting aan een spijker gehangen worden. Zij is dus eene motie van stilstand op het gebied der financieele wetgeving. De minister van financiën zal zich misschien het aannemen dezer motie kunnen laten wel gevallen. Hij zal dan voort kunnen gaan met het uitwerken zijner plannen, onder zeer groote waarschijnlijkheid, bij de onbestendigheid van het ministerieele leven, dat hij ze nooit tot uit voering zal zien komenmaar als 't op stuk van zaken, op het behandelen en invoeren der wetsontwerpen aankomt, zal hij toch weder moeten vasthouden aan zijn programeerst het een, dan het ander, inmiddels het overige. Op dien weg is het ontstaan eener botsing, welke den minister tot aftreden dwingt of hem, het wachten en doelloos werken moede, de portefeuille doet nederleggenslechts een quaestie van tijd. De heer Van Houten zal dan de woorden kunnen herhalen, welke hij in November 1876 aan 't einde van eene an dere zijner financieele studiën schreef, en al dus weder een zijner profetieën zien uitkomen „De hoofdpunten der belastinghervorming moeten wachten op een nieuwen, meer door tastenden, meer voor goede redenen toeganke- lijken en minder aan vooropgezette meeningen vasthoudenden minister." Weet de heer Van Houten er zoo een Zich- zelven kan hij niet op het oog hebben, want beter dan iemand in het land weet hij dat zijne positie tegenover de natie, tegenover het parlement, tegenover de kroon, die is van een volksvertegenwoordiger, van een volksleider misschien, maar niet die van een minister. Kent hij den „mogelijken" minister niet, dan kan zijne oppositie geen andere uitwerking hebben dan anderen het werk onmogelijk te maken. Of wel, hij laat zich, met groot ver toon en misschien onder een eigenwaan van zelfstandigheid, als werktuig gebruiken van anderenwier kleinzielige eerzucht en lust tot kuiperijen alles anders op het oog heeft dan belastinghervorming of bevordering van het heil des volks. In onze Transvaalbus werd heden ontvangen f 10, te zamen met de vorige opgaven 67.48. Naar wij vernemen is de heer Bachiene, lid van den raad van state, sedert eenige dagen zeer ernstig ongesteld. Dbl Door Jacob Hobein, den wakkeren burger van Vlissingen, die den 19en dezer het 50jarige her inneringsfeest zijner dappere daad in den strijd met België hoopt te vieren, is aan de sociëteit Docirina et Amicitiae te Amsterdam de zilveren tabaksdoos ter bezichtiging gezonden, hem door datzelfde college indertijd geschonken. De vol gende dichtregelen, in de doos gegrift, zijn vol doende om aan te duiden, wat Hobein onderstaan dorst en waarvoor hij begiftigd werd met het ridderkruis der Militaire Willemsorde. «Hobein! gij hebt den vloed en 'smuiters lood getart, Gij hebt 's lands heiige vlag bewaard voor 't gruwelijk sebennen. Dit rein metaal melde n, hoe wij uw trouw erkennen En hoe zij is gegrift in 't dankbaar Hollandsch hart." «Het Genootschap Docirina et Amicitiae te Amsterdam." De stad 's Gravenhage schonk den moedigen vaderlander een eere-medaille, ook hierbij ten toon gesteld, het volgende inschrift dragende„De stad 's Gravenhage aan haren medeburger den ridder Jacob Hobein, voor de trouw, kloekmoe digheid en zelfopoffering, waarmede hij op den 19 Maart 1831, voor het fort Philippine in het midden der golven, zijne boot redde en hare vlag behield." Aan de andere zijde van den penning is eene voorstelling gegraveerd van dit feit, met het randschrift; Zijne trouw wijkt voor water noch vuur. Door den gemeenteraad van Ter Neuzen is besloten tot het oprichten eener tweede openbare school in de kom der gemeente, op den grond, daartoe van het rijk in erfpacht te bekomen, gelegen aan het kanaal nabij de Oostelijke binnensluis. Meïiskcrke, 11 Maart. Tot seoretaris en ontvanger dezer gemeente is benoemd de heer A. Roose. Koudekerke, 11 Maart. Heden avond gaf de zangvereeniging N. A. S. alhier een openbare uitvoering ten voordeele van de nagelaten be trekkingen der schipbreukelingen van de Vrouw Clasina te Arnemuiden. Zij bracht 53.91$ op, welk bedrag reeds aan de commissie te Arne muiden is overgemaakt. Blijkens achterstaande advertentie zal op Vrij dag den 18en dezer door den heer W. Kooij, violist uit Antwerpen, alhier een concert worden gegeven. Het programma bevat verscheiden goede nommers en aangezien de gelegenheid om goede instrumentale muziek te hooren, dezen winter vooral, alhier niet dikwijls voorkomt, meenden wjj het concert van den heer Kooij in de aandacht onzer muziekliefhebbers te mogen aanbevelen. Betreffende de omstandigheid, dat Lord Reay geweigerd heeft zijne medewerking te verleenen aan een door kapitein Verney opgericht EngelBch comité in het belang van de Transvaal, vernemen wij van welonderrichte zijde dat Lord Reay zijn medewerking weigerde alleen op dezen grond, dat hij van oordeel is dat de handelingen van het bedoelde comité niet kunnen bijdragen tot een goede uitkomst voor de Transvalers, en de berei king van het beoogde doel eer zullen schaden dau bevorderen. De uit genoemd feit gemaakte ge volgtrekking dat Lord Reay geen sympathie zou gevoelen voor de Transvaal, is dus niet juist. Vaderland Door de Haagsehe afdeeling van het Vredebond is, op voorstel van den heer Romijn, de volgende motie aangenomen^ „De vergadering verklaart, dat zij de annexatie der Transvaalsche republiek door de Engelschë regeering beschouwt als een daad van onrecht en geweld, en dat er geen redenen bestonden orii het tractaat van de Zand-rivier van 17 Juni 1852 te schenden. „De vergadering is van meening, dat wanneer in Engeland de toedracht der Transvaalaaak beter bekend zal zijn, het Engelsohe volk meer zal hechten aan recht en menscheljkheid, dan aas militaire eer en prestige* „De vergadering verheugt zich dat de Neder« landsche regeering al het mogelijke aanwendt tot het herstellen van den vrede tusschen Enge land en de Transvaal en tot het herkrijgen der onafhankelijkheid van die republiek." In eene gisteren avond gehouden vergadering der liberale kiezersvereeniging Arnhem is de heer W. P. van der Sleijden, iDgenieur te Arnhem, gesteld tot definitief candidaat voor het lidmaat schap van de tweede kamer. Op hem waren 18 stemmen uitgebracht en 11 op den heer mr. W« Thorbecke,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 1