N°. 55. 124® Jaargang. 1881. Maandag 7 Maart. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL- Middelburg, 5 Maart. Transvaal-bemoeiingen, MIDDELBURGSCHE COURANT De rede, door den minister van buitenland- sehe zaken in de zitting der eerste kamer van Dinsdag over den Transvaaloorlog gehouden, heeft, naar 't ons voorkomt, allerwege in het land een uitstekenden indruk te weeg gebracht. De toon van den minister had misschien een enkelen graad hartelijker kunnen zijn, om beter samen te stemmen met den klank, der openbare meening in Nederland. Dat ligt nu echter eenmaal niet in den aard der diploma tie, van welke de heer Van Lijnden, naar 't getuigenis van vriend en tegenstander, een volleerd meester is, dien men, als zoodanig, reeds bij verschillende gelegenheden de meest eenparige betuigingen van vertrouwen geschon ken heeft. Overtuigd als men tot dusver algemeen geweest is, dat van al onze minis- terieele portefeuilles, die van buitenlandsche zaken het best aan z ij n e handen toevertrouwd is, kan men, naar onze meening, onmogelijk vreezen dat in de Transvaal-zaak deze be kwame diplomaat plotseling blind geworden zou zijn voor hetgeen het hoogste belang der natie, in ieder opzicht, dus ook in dat harer onbedwingbare sympathie voor onze mishandelde en heldhaftige stamverwanten, vordert. Zeer fijn heeft de minister doen uitkomen dat de houding, door Nederland, volk en regeering, voor de gebeurtenissen der laat ste maanden tegenover de Transvaal aange nomen, aan de thans zich openbarende leven dige belangstelling geen recht geeft om bij de Engelsche regeering met eiscben, of zelfs met zeer dringende vertoogen aan te komen. Eene sympathie, die 17 jaren wachtte met de stam verwante republiek ta erkennen en die, weder 7 jaren later, toen de republiek werd iugeslokt, zonder een woord te spreken het met haar gesloten tractaat van vriendschap introk, zulk eene sympathie behoort zich, tegenover derden, bescheiden aan te stellen, wil zij geen gevaar loopen op een vernederend, doch verdiend, ruw bescheid. Men heeft zich echter diets gemaakt, dat daarvoor geen bezwaar bestond. Op denstel- ligsten toon werd verzekerd dat de Engelsche regeering een aanbod tot bemiddeling, door de onze gedaan, niet ongunstig zou opnemen. Zelfs werd, ten bewijze daarvan, eene uit drukking van den minister Gladstone aange haald, in welke wij nooit die beteekenia hebben kunnen ontdekken, waarin deze staatsman zijn verwondering, ja zijn leedwezen zou hebben uitgesproken, dat zelfs de Nederlandsche regeering tot dusver over de zaak der Trans valere gezwegen had. De heer Van Lijnden heeft op dat droombeeld geblazen en het bekoort niet verder in de discussie gebruikt te worden. „Ik heb mij vergewist, zeide hij, dat niet alleen van de Engelsche regeering zoodanige zijdelingsche aandrang allerminst werd gewenscht, maar dat een meer direct aanbod van tusschen beide treden, door Enge land zeer pertinent zou worden van de hand gewezen." Tenzij men den minister alle ver trouwen ontzegge, behoort deze bewering hiermede uit te zijn, ook al kan de minister niet toestemmen in eene, reeds in enkele bladen verlangde, doch met alle regelen van het diplo matiek verkeer strijdige, overlegging der ge voerde vertrouwelijke briefwisseling. Door dit een en ander te voorzien en te overwegen, heeft de minister getoond hooger te staan dan zij, die zich zouden willen laten doorgaan voor de openbare meening in Neder land en die gewild hadden dat onze regeering, die openbare meening leidende en zelfs voor- uitloopende, vóór de Boeren en tegen de Engelschen partij had gekozen, „er mocht van komen wat wilde." Fijn was weder de op merking van den heer Van Lijnden„dat de verantwoordelijkheid van den min. van buitenl, zaken medebrengt, om het hem toevertrouwde beleid niet te doen zijn eene politiek van advienne que pourra." Dat de minister intusschen niets onopge merkt laat voorbijgaan van hetgeen, op ons onzijdig standpunt, onze aandacht waardig is, blijkt uit zijne mededeeling dat hij zich over tuigd heeft van de onjuistheid van het bericht, als zou de Portugeesehe regeering aan de Britsche verlof gegeven hebben tot het ver voer van troepen over Portugeesch gebied. Deze schending zijner onzijdigheid is door Portugal niet gepleegd. Er bestaat dus geen gevaar dat de Transvaal van den Oostkant bestookt zal worden en de eenige weg, voor de Britten, om in de republiek te komen, is over de lichamen der verdedigers van den Langnek, indien er geen wegen te vinden zijn die om dezen bergpas heen loopen. Wij noemden den indruk, door de mededee- lingen van den minister te weeg gebracht, uit stekend en wij vinden daar aanleiding toe in de houding onzer hoofd-organen der openbare meening. Tot dusver had de onbesuisde aan drang, waarmede de Standaard reeds sedert lang geëiseht heeft dat onze kamers en regee ring zich haasten zouden om de Nederland sche bemoeiing aan Engeland op te dringen, eerst in den allerlaatsten tijd weerklank ge vonden in éen enkel groot blad, het Handelsblad. Dit heeft zelfs een uiterst eigenaardigen vorm uitgevonden voor die bemoeiing: het zou wil len dat wij Engeland het bezit van Borneo en Nieuw-Guinea aanboden, in ruil voor geheel Zuid-Afrika, dat dan door ons, op den grond slag van zelfbestuur der verschillende gewes ten en staten, in bezit genomen zou worden. Een Engelsch blad heeft, van dit denkbeeld van het Handelsblad notitie nemende, reeds gezegd dat Cannings bekende rijmpje erop van toepassing is the fault of the Dutch, Is giving too little and asking too much. Wat ons betreft, wij zullen er niets anders van zeggen, dan dat deze landen-verschache- ring ons voorkomt niet meer van onzen tijd te zijn en dat boven alles een klein land zich behoort te wachten, de gedachte eraan hij groote mogendheden levendig te maken. De gevolgtrekkingen, die eruit gemaakt konden worden, zouden verrassend kunnen zijn, maar niet in den zin van aangenaam. Den indruk der rede des ministers ontmoe ten wij echter vooral in een hoofdartikel, dat de Standaard heden aan de Transvaal-zaak en aan de heden avond te Amsterdam belegde volksvergadering wijdt. Met de vraagMoeten se verpletterd worden tot motto, wekt de Standaard andermaal op tot belangstelling in, tot medewerking, met woord, daad en beurs, aan de zaak der Boeren. Maar in het niet-openlijk optreden onzer regeering schijnt deze warmste en oudste onzer Boeren-vrienden thans te be rusten. Wel stelt de „uiterst voorzichtige polsing te Londen door 't kabinet van Den Haag" hem niet tevreden, maar daarna gaat hij dan toch aldus voort: /Juist daarom, mannen broeders, is het zoo noodig, dat ons volk, dat de Nederlandsche natie, haar protes- teerende «tem niet tot zwijgen late brengen. /.Blijven we hier op alle manier protesteeren, dan steu nen we ons gouvernement en maken we het onzen koning gemakkelijk, om nog krachtiger dan dusver op te treden. «Dan houden we de publieke opinie in Berlijn, Parijs ea Londen zelf wakker. «Dan steunen we het edel deel der Engelsche natie, dat tegen het onrecht van zijn gouvernement protesteert. "Dan steken we onzen dapperen stamgenooten in den Langnek-pa3 een hart onder den riemsteunen hen in hun hachlijken strijd; en reiken hun het eereloon van onze hartelijke bewondering. »Maar daarbij blijve het niet. "Er moet veel, veel meer ook de toevlucht tot het gebed worden genomen. Er moet veel, veel meer, gegeven worden. .Maar bovenal, er moet een eind komen aan de val- sche tactiek, die zegt: «Die Boeren hebben toeh ook wel wat op hun ge weten alsof onze Bosch- en Watergeuzen in den strijd tegen Spanje dan soms lankmoedige heiligen waren ge weest "Een eind komen aan dat zeggen »Laat ons oppassen, dat we er zelf niet meê inloopen want wij voor ons verstaan niet, wat voor soort van zedelijken ernst het zijn zou, die alleen dan spreken durft, als alle denkbeeld van zelfopoffering is uitgesloten. -Een eind komen bovenal aan dat zich verschuilen achter de kleinheid van ons volk. Of wat, als 60.000 Transvalers alles durven, durft Nederland met zijn vier millioen dan niets Deze woorden onderschrijven wij geheel, met uitzondering der laatste zinsnede, welk ons on juist voorkomt in uitdrukking en gedachte. In uitdrukking, omdat de Transvalers volstrekt niet „alles durven," maar alleen, als helden, hun aangevallen wordend huis en erf verde digen, en omdat hetgeen van ons, in 't uiterste geval, gevergd zou worden, wezen zou het voeren van een aanvallenden strijd, buiten ons gebied, voor eene zaak welke met onze staatsbelangen niets gemeen heeft. In gedachte, omdat de minister Van Lijnden met onwederlegbare juistheid heeft aangetoond, dat het recht van Nederland, als staat, om voor de Transvaal op te komen, door hetgeen wij sedert 1852 gedaan, of liever niet-gedaan heb ben, niet gestaafd wordt. De openbare meening moge zich dus uiten en versterkende persoonlijke sympathieën mogen toenemen en zich werkzamer toonen onze regeering houde zich erbuiten. Haar in deze gedragslijn te leiden is, naar 'tons voor komt, bij uitnemendheid den minister Van Lijnden toevertrouwd. Een der Engelsche oppositie-bladen bevat het volgende telegram van zijn Berlijnschen corre spondent „Men zegt dat het Nederlandsche Transvaal- comité van plan is om een adres ten voordeele van de Boeren aan den Duitschen rijksdag te richten. Ook vertelt men dat de Nederlandsche regeering het kabinet van Berlijn gepolst heeft over de vraag van eene eventueele diplomatieke interventie ten behoeve der Boeren, en dat zij ten antwoord heeft gekregen dat zulk een stap buiten het gebied der mogelijkheid lag." Voor de Transvaalsche Boeren ontvingen wij heden weder: „bij eene huwelijks-voltrekking te Kr." f3. Wij zijn er dankbaar voor, maar moeten ons toch niettemin weder aanbevelen. Het is maar waar, wat de penningmeester van het plaatselijk comité voor het Boode Kruis, de heer Nagtglas, in zijn begeleidend briefje bij zijn hierachter ge voegde opwekking aan de Walchersche land bouwers, ons schrijft: „In vergelij king met elders gaat het, tot heden, hier niet best!" In 55 van de 111 gemeenten in Zeeland ver gadert de gemeenteraad in een tapperij of herberg. In 22 gemeenten oefent de burgemeester, een of de beide wethouders, de secretaris of de ontvanger het tappersbedrijt uit. does, 5 Maart. Het comité voor volksver maken alhier heeft een circulaire aan de ingeze tenen gericht tot het verkrijgen van bijdragen voor een bij gelegenheid van de landbouwtentoon stelling te geven „festival". Dit plan verdient steun, omdat inderdaad een „festival" een volksfeest is; het levert genot yoor ieder op. De goede uitslag, waarmede vroe gere feesten van dien aard hier gegeven zijn, waarborgt thans eene groote deelneming. Nog een ander feest in nadere toekomst wacht ons. Op 23 dezer viert de sociëteit Van onge- nuchten vrij haar 75jarig bestaan. Bij die gele genheid zal een muziekuitvoering, gevolgd door een bal, plaats hebben. Het Fransehe blad, dat beweerd heeft dat Algiers, bij de komst van het Nederlandsche eskader, voor het eerst sinds de verovering der kolonie door de Franschen een bezoek van onze oorlogschepen ontvangen zal, heeft het mis gehad. Er leven in de longroom- en societeitsgesprekken onzer zee officieren nog herinneringen aan Bab-asoun, het Café Apollon, de place du gouvernement; den jav elin Marengohet theater la Perle enz, die aan meer dan éen bezoek der plaats, waar het laatste wapenfeit onzer zeemacht in de Middellandsche zee voorviel, doen denken. Zeker is het dat Z. M. fregat Zeeland, onder bevel van den toenma- ligen kapitein ter zee Fabins, er in Mei 1863 ge durende 12 dagen vertoefde. De gouverneur, maarschalk Pélissier, hertog van Malakoff, bracht met generaal Yussouff aan boord van het fregat een bezoek en ontving in zijn paleis, gelegen tegen de helling der schilderachtige heuvelen die de stad omringen, de officieren op een luisterrijk maal, gevolgd door een avond-bijeenkomst. Bij die gelegenheid stelde kolonel Fabius een wei sprekenden feestdronk in, welke door den maar schalk in zeer vleiende bewoordingen voor do Nederlandsche zeemacht beantwoord werd. De kommandanten der 5e compagnieën van de bataljons infanterie hebben, ter wille van de ad ministratie, reeds wenken ontvangen, dat het hunne compagniëen zullen zijn, die by de eerst daags in te voeren reorganisatie zullen worden opgeheven. Tot agent van politie te Vlissingen is benoemd J. Berger, gepasporteerd wachtmeester der huza ren, te Heinkenszand. Te 'sGravenhage zijn sedert Donderdag tea toon gesteld negen schilderyen van Haagsche meesters, bestemd voor het eerstvolgende Parijsche Sulon. Twee stukken zijn van den heer Mesdag, twee van zijne eebtgenoote, twee van Bisschop, en van Israëls, Henken en Blommers ieder een. Van de twee zeestukken van Mesdag wordt vooral het grootste, vooratellende twee visseherspinkett in een woelige zee, zeer geroemd. Bisschop heeft een „stilleven" en een huiselijk tafereel, een Hiudeloper boer met zijn meisje, geschilderd. Van Josef Israëls gaat een groot stuk naar Parijs, voorstellende het reeds meer door hem behandelde onderwerp; eene armoedige sterfkamer. Mevrouw Mesdag zendt een veengezieht en een fruitstuk; Blommers een zee kiezende pink, Henkes twee oude juffrouwen die de krant lezen. Uit deze opsomming blijkt dat onze besté schilders nog niet gezind zijn de oude paden, waar wij reeds zoo lang gewend zyn hen te ontmoeten: te verlaten. Het Nieuws van den Ddg meldt dat lord Reay (baron Mackay) zyne toestemming geweigerd heeft om zijn naam te plaatsen op de lyst def Engelsche vrienden van de Transvaal. Hetzelfde blad ontvangt bericht dat Eaapscbè studenten, die te Edinburgh in de geneeskundè studeeren, naar huis zijn geroepen tot het ver- leenen van geneeskundige hulp. Door den minister van financiën is volgens art. 23 van het kon. besluit van 20 Mei 1869, n°. 30» (verz. n°. 79), in de zesde klasse gerangschikt het vacante ontvangkantoor der dir. bel. en acc. te Hontenisse c. a., waarvan de vermoedelijke be looning, na aftrek der kosten van beheer, waar onder is begrepen de belooning van den sub-ont vanger te Stoppeldyk, kan worden geraamd op f 2070 's jaars. Door particuliere berichten van Atjeh vernemen wij, dat een invloedrijk Atjeher, Toekoe Sheich Mara- bahan, hoofdpanghoeloe der 3 Sagi, aan generaal Van der Heijden zijn onderwerping heeft aange boden. M^rabahan wil een bedevaart naar Mekka doen, doch verlangde vóór zïju vertrek den vrede met het Nederlandsohe gouvernement te sluiten»

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 1