n«: as; 124" Jaargang 1881; Maandag 21 Februari. Dit blad verschijnt dagelij met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 5/m. franco 5,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1-7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor hel Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL- Middelburg, 19 Februari. De geschiedenis der ministerieele crisis van 1879, door den heer Van Kerkwijk in het Februari-nommer der Vragen des Tijds be schreven, bevat niet veel dat niet reeds van elders bekend was. Wij ontmoeten er echter eenige beweringen in, bij welke eene kant- teekening niet overbodig schijnt. Dit is o. a. het geval met eene verzekering, aangevoerd ter plaatse waar aan den heer Tak van Poort vliet het reeds meermalen ontwikkelde verwijt gedaan wordt, dat hij, door de kanalenwet in Mei '76 aan de orde te doen stellen, vóór dat nog de rentebelasting in behandeling genomen was, de oorzaak is geweest van de vertraging, welke bet verbeteren van den waterweg van Amsterdam naar den Rijn tot dusver onder vonden heeft. De heer Van Kerkwijk schrijft namelijk «Had men gewacht tot na de afdoening der financieele wetsvoordrachten, de kanalenwet zou zijn aangenomen en reeds nu zou de spade in den grond zijn gestoken voor het kanaal van Amsterdam naar den Rijn en de Waal." Neemt men in aanmerking, dat op dit oogen- blik de „financieele wetsvoordrachten" nog niet aangenomen zijn en dat eene poging om de rentebelasting onder handen te nemen, nog in het jongste najaar op eene meerderheid is afgestuit, van welke de heer Van Kerkwijk zelf deel uitmaakte, dan klinkt de bewering zonderling dat de kamer èn in Mei '79 tot aanneming der rentebelasting gezind èn daarna tot het opgeven harer technische bezwaren tegen het kanaal door de Geldersche vallei te bewegen geweest zou zijn. Op eene andere plaats in het opstel van den heer Van Kerkwijk vinden wij onder de „groote gebreken" der schoolwet van 1878 genoemd: „de vergoeding van de 30 pet der kosten van het lager onderwijs", alsmede„dat het onderwijs van gemeentezaak, rijkszaak geworden is." Ons dacht, wanneer er éen punt was, waar omtrent allen die de herziening der wet van '57 als noodzakelijk beschouwden, het eens ge worden waren, het dit was, dat de zorg voor het volksonderwijs, blijkens de opgedane onder vinding, niet uitsluitend aan de gemeentebe sturen overgelaten mocht blijven. Van het uitbreiden der staatsbemoeiing, was echter het mede-betalen van den staat in de kosten «ene noodzakelijke voorwaarde. Men moge in gevoelen verschillen over de wijze waarop die financieele regeling tot stand gebracht is, het beginsel zelf kan niet geloochend worden zon der dat daarmede een der grondslagen van de achoolwetbeweging, krachtens welke de „school wetmeerderheid", van welke de heer Van Kerkwijk mede deel uitmaakte, in 1877 het kabinet-Heemskerk tot aftreden noopte, te gelijk verloochend wordt. Meer in deze en andere uitlatingen van den heer Van Kerkwijk ligt, naar 't ons voorkomt, voor het publiek de beteekenis van zijn opstel, >dan in de onthullingen welke hij omtrent de «risis vaD '79 doet. Die crisis toch behoort reeds tot de kistoire ancienne en te midden der menigte crisissen, welke het thans levend ge slacht heeft bijgewoond, neemt zij geen grootere plaats in dan elke andere. Ieder dier gebeur tenissen heeft haar openbare en haar verborgen geschiedenis gehad en hetgeen men van de eene wist en van de andere langzamerhand 'te weten kwam, heeft de belangstelling in deze persoons-verwisselingen volkomen uitge doofd. Hun, die er eene rol in spelen, mogen zij later eenig belang inboezemen, het publiek, dat niet aan het klepperen van den molen, maar aan het meel dat eruit komt, waarde hecht, besteedt zijn aandacht aan wetenswaar diger dingen. Van meel gesprokende heer Van Kerk wijk doet nog eene mededeeling, welke wij niet onopgemerkt mogen laten voorbijgaan. Sprekende van het deel, door de heeren Fransen van de Putte en Cremers in de Kap- peijne-crisis genomen, zegt hij «Verschillende onaangenaamheden heeft men dat zijn de leden die de aftreding van het ministerie ongaarne zagen, den heeren Cremers en Van de Putte aange daan. De heer Cremers was sinds jaren 2e candidaat op de lijst voor voorzitter der kamerhij werd door de samenwerking van de fractie-Kappeijne-Tak met de ultra- montanen, als 2e candidaat, door den heer Mirandolle vervangen; als 3e candidaat werd de heer Luyben ge steld. De heer Van de Putte was president der commissie voor den Rotterdamschen waterweg. Genoemde fractie ondersteunde ten sterkste het amendement, dat de heer Blussé in de zitting van 18 Dec. 1879 voorstelde, tot vermindering met ongeveer 3 millioen van de som, op de begrooting voor dien waterweg uitgetrokken." De eerste dezer „onthullingen" behoort tot het molen-geklepper waarvan straks sprake was. Straffen de heeren op het Binnenhof elkander, wegens politieke zonden, door het weglaten van een naam op een lijst, het is ons zeer wèl. Doch de andere bewering mag niet zonder protest blijven. Indien bet waar is, dat beschikkingen over 's lands mil- lioenen, beslissingen over het al of niet ver beteren der waterwegen onzer handelssteden, beheerscht worden door persoonlijke rancunes van het oogenblik, hoe groot moet dan niet de verontwaardiging van het volk zijn over hen die, ten onrechte dan zijne vertegen woordigers genoemd, aldus met zijne ge wichtigste belangen een spel drijven Toetst men de verzekering van den heer Van Kerkwijk aan de officieele, te boek gestelde waarheid, dan, - zou men zeggen, kan zij niet juist zijn. Een korte herinnering aan de feiten toont dit, meenen wij, aan. De post van 2,982,000, bestemd voor het voortzetten der verruiming van de doorgraving van het Scheur naar den Hoek van Holland, welke in 1877 was aangevangen, was aanvankelijk niet op de begrooting van waterstaat voor 1880 gebracht. De minister had haar bij suppletoire nota, kort vóór de behandeling van het hoofd stuk, voorgesteld, niettegenstaande het rapport der staatscommissie voor den waterweg op dat oogenblik in zijn geheel nog niet ontvangen en het door haar voorgestelde nieuwe plan tot verdere verbetering van den waterweg dus nog niet ih zijn vollen omvang bekend was. Op grond voornamelijk der onvoldoende toe lichting en der onzekerheid omtrent het geheel van het werk, waartoe men zich bij aanneming van het begin verbinden zou, werd het schrap pen van den post in de zitting van 18 Dec. voorgesteld door den heer Blussé, een tegen stander van den Rotterdamschen waterweg van ouden datum en g e e n lid der fractie-Kappeijne. (De heer Tak had op dat oogenblik geen zit ting). Dit voorstel werd ondersteund door den heer Teding van Berkhout, een antirevolutio nair, en mede, van oudsher, technisch bestrij der van den nieuwen Maasmond. Men kwam dien dag tot geen beslissing. Na nieuwe bestrijding en verdediging, werd het voorstel-Blussé den volgenden dag met 40 tegen 39 stemmen aangenomen. Die aanneming nu, moet, volgens den heer Van Kerkwijk het „koopje" zijn, door de Kappeijnianen den Putteanen „geleverd". Maar hoe komt het dan dat, van de elf liberalen, welke op gezag van Noorman in den Tijdspiegeldoor den heer Van Kerkwijk bij Kappeijne's lijfgarde ingedeeld worden, er drie (Van der Kaay, Lieftinck, Idzerda) aan het vaandel ontrouw werden en met de Putteanen stemden Waar komen de 32 van daan, die aan het „koopje" medehielpen en welke niet uitsluitend uit het vaste anti-liberale kamp kwamen, vermits wij er van die zijde drie (Mackay, Van Wassenaer en De Bruijn) in het gezelschap der Putteanen aantreffen, en omge keerd vijf liberalen (Van Eysinga, De Vos, Rutgers, Van Eek en de voorsteller Blussé) in de saamgevloeide gelederen van antiliberalen en Kappeynianen geschaard zien De stem- menlijst maakt veeleer den indruk van een dier stemmingen, welke over onderwerpen van technischen aard enkele malen voorkomen, van welke men gewoon is te zeggen dat de politiek er vreemd aan is. Over het debat zelf behoeven wij niet in bijzonderheden te treden. Maar dit toch willen wij doen opmerken, dat onder de gronden, voor het voorstel-Blussé aangevoerd, deze een voor name was, dat met het voorloopig verwerpen van den post weinig gewaagd werd. De winter was in 't land; met het werk kon in den eersten tijd niet voortgegaan worden. Zag het volledig rapport der staatscommissie bij tijds het licht, dan kon de kamer in Februari, met volle kennis van zaken, over een nieuw in te dienen voorstel beslissen. In Mei uiterlijk, kon dan het werk hervat worden. Nu verdient het onze aandacht, dat niette genstaande èn de minister èn de heer Van de Putte èn de Rotterdamsche en andere verde digers van den post met kracht en klem de noodzakelijkheid der onmiddellijke voortzetting trachtten aan te toonen, er tot op den huidigen oogenblik door niemand een tweede voorstel in dien zin gedaan is. De heer Mees vroeg in zijne interpellatie op den 21 April 1880 den minister naar zijne voornemens. De minister antwoordde dat hij, ook toen nog, niet in 't bezit was van het volledig rapport der staatscommissie en hij dat af wilde wachtenalvorens met nieuwe voorstellen te komen. Van eenig buitengewoon gevaar voor verderen achteruitgang, dat de waterweg door dit uitstel loopen zou, bleek bij die gelegenheid, noch uit de woorden van den interpellant noch uit die van den minister. En de heer Mees hield vol, niettegenstaande de heer Van Kerkwijk hem in de rede viel met de opmerking dat „de politiek" in het votum van December de hand gehad had, dat dit votum destijds alleen het gevolg geweest was der onvoldoende voorbereiding van het voorstel des ministers. Ligt dan de veronderstelling niet voor de hand, dat de stem der 40 bepaald is door hun twijfel aan de aannemelijkheid van het regeeringsvoorstel en door hun overtuiging dat met de verwerping niets bedorven werd? En toch,' de heer van Kerkwijk verze kert het tegendeel. En in het debat, zooals het door den druk en de stenografie gezuiverd tot ons gekomen is, treft men een paar uit drukkingen aan, eene zinspeling van den heer Viruly op „flankbewegingen" en eene van den heer Van de Putte op „stroomingen in de kamer," welke de voorstelling van den Zierikzeeschen afgevaardigde schijnen te bevestigen. Het ongelukkigst voor ons, die alleen de waarheid zoeken te kennen, is, dat hoedanig ook het antwoord op onze vragen zij, de slotsom even treurig is. Want indien de bewe ring van den heer Van Kerkwijk juist is, wat dan te zeggen van zulke volksvertegenwoor digers En indien zij ongegrond is, wat dan, aangezien de heer v. K. niet met opzet onwaarheden schrijven zal, doch slechts beweert wat hem op grond zijner veeljarige ervaring en kennis van de parlementaire „stroomingen" waarheid schijnt, wat dan te zeggen van eene kamer, welke hun, die haar het best kennen, reden geeft tot het maken van zulke onderstellingen De heer Van Kerkwijk verklaart zich, in 't slot van zijn opstel, een groot voorstan der van grondwetsherziening. Onder grond wetsherziening verstaan wij, zooals onzen lezers bekend is, in de eerste plaats uitbreiding der kiesbevoegdheid op ruime schaal. Indien wij, als gevolg daarvan, eene aanmerkelijke verandering in de samenstelling der tweede kamer te gemoet zagen, dan zouden wij zijn opstel als een krachtig argument begroeten. Want inderdaad, de wenschelijkheid van „eene andere kamer" blijkt daaruit zeer overtuigend. Ter eere van den verjaardag van Z. M. den koning werd heden op de Markt alhier eene parade van het garnizoen en eene inspectie der schutter ij gehouden, waarbij de in rang verhoogde en nieuwbenoemde officieren der schutterij door den kommandaut werden geïnstalleerd. Overigens werd deze feestelijke gebeurtenis herdacht door het uitsteken van vlaggen, bespeling van het klokkenspel, een militair asBaut in de net versierde zaal van het Schuttershof enz. Des namiddags werd voor het gebouw van den commissaris des konings in de Abdij door het muziekkorps der schutterij eene uitvoering ge geven, die door een zeer talrijk publiek werd bijgewoond. Door de onderofficiersvereeniging van het gar nizoen wordt heden avond in het Schuttershof eene feestviering gebonden. Wij vestigen, op verzoek, de aandacht onzer lezers op de advertentie van de commissie Patri monium voor de Transvaal, waarin aan de onder- teekening van %ier adressen aan Z. M. den koning, H. M. de koningin van Engeland, de tweede kamer en de Transvaalsohe Boeren herinnerd wordt. Aangezien de adressen binnen weinige dagen verzonden moeten worden, is het raadzaam dat zij, die op deze wijze hun sympathie voor de Transvaalsohe zaak aan den dag willen leggen, zich daarmede haasten. De kamer van koophandel en fabrieken alhier zal op Maandag den 21 dezer, des voormiddags te 2§ uren precies, eene openbare vergadering houden. Vlïsslngen, 19 Febr, In eene gisteren avond gehouden zitting van den gemeenteraad is als ambtenaar van den burgerlijken stand, in plaats van den heer J, P. Laernoes, dip, voor de be- noeming als zoodanig had bedankt, gekozen de heer F. Wibaut, die zich deze benoeming heeft laten welgevallen. Een meer uitvoerig verslag der zitting deelen wij later mede. Clroede, 18 Febr. In eene vergadering, door een dertigtal kiezers bijgewoond, werden beden met bijna algemeene stemmen tot candidaten voor net lidmaatschap van den gemeenteraad (verkie zing op 22 dezer) gekozen de heeren Adr. Salomé, Iz. Tromp, A. J. Luteijn, H. O. Haramaeher en P. R. vau den Hemel. Kieuw- en Ut. «Foosland, 19 Feb. Gis teren had alhier een zanguitvoering plaats door de zangvereenigiug Tot Nut en Uitspanning. Het programma bestond uit eeu zestiental nom mers, die over 't algemeen goed uitgevoerd werden. Na afloop der uitvoering bleef men nog byeen. Toen de klok twaalf uren sloeg wenschte men elkander geluk met den jaardag van Z. M. den koning en tevens den geachten directeur, die medo jarig was. Nadat op deze gebeurtenissen nog een glas was geledigd, ging ieder vroolijk huiswaarts. Biervliet, 17 Februari. Heden bereikte ons de tijding dat de vacante burgemeesterszetel bezet is door den heer Cb, de Vos, tevens benoemd tot hoofd der gemeente IJzendijke. De hoop dat, zoo de keuze al niet mocht vallen op een ingezeten dezer gemeente, toch de burgemeester hier ver blijf zou houden, is dus ijdel geweest. Ofschoon er zeker grondige redenen zullen bestaan om twee gemeenten, beide van aanzienlijke grootte, te combineereu, is het toch onaangenaam te zien dat Waterlandkerkje, met zulk een luttel aantal in woners, daarvan verschoond blijft.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 1