Ingezonden Stukken.
overleden was en een van haar overleden dochter."
„Dus op uwe jaren weer moeder over kleine
kinderen
„Och, ja!" is het antwoord „en ik heb ze
zoo lief of het mijn eiges zijn."
Ik had eerbied voor die oude, die eene taak der
jonkheid weder aanvaardde met den moed en de
toewijding der liefde.
Nogmaals haar dankend voor haar vriendelijk
heid ging ik den aangewezen weg, d. w. z. aan
den benedenkant erlangswant er boven op
joopen is ondoenljjk. Toch worstelt nog een boe
renwagen met zijn krachtig tweespan erdoor,
„Goeden morgen! een lastige weg," roep ik den
voerman toe.
„Ja klinkt het op vroolijken toon, „'t is
non niet alles."
Blijkbaar trok de man den slechten staat der
wegen zich weinig aan.
Waarschijnlijk geen direct belanghebbende, dacht
ik. Maar die arme boeren dan, hoeveel tijd en
krachten moeten met het transport der producten
niet verloren gaan! Wat gesukkel, om de oogsten
naar de schuren en de granen naar de markt of
soheep te brengen!
De kastelein vertelde straks van 90,000 KG.
suikerbieten per hectare; hoeveel tijd zou er wel
noodig zijn om met een dubbel tweespan dien
voorraad van maar éen hectare land scheep te
brengen op den afstand van maar een uur gaans?
Hoogstens vier vrachten van 1000 KG. doet elk
gespan per dag. In dit geval zouden 11 volle
dagen benoodigd zijn voor het transport van den
oogst van slechts éen bunder land.
Waar blijft onder zulke omstandigheden nog
gelegenheid over om tijdig de akkers te bestellen
en het winterkoren in den grond te brengen?
Ik sla de velden gade, rechts en links, en zie
hier en daar een klaverveld, eenmaal eene kunst-
weide, maar winterkoren hoogst zeldzaam, en te
zeldzamer naar ik mij herinner hoe ongelukkiger
de wegen worden en hoe verder men verwijderd
ligt van den goeden harden weg.
Waar zulke slechte wegen zijn, is het zaak de
boerderijen zóo in te richten, dat men de wegen
zoo weinig mogelijk van noode heeft. Dit kan
geschieden door de producten van den landbouw
op de hofstede zelve te gebruiken en af te leveren
in den vorm van mestvee en fokvee, dat zelf,
vette varkens uitgezonderd, den weg naar de
markt bewandelen kan.
Men zou de zuivelproductie, het maken van
boter en kaas, kunnen aanbevelen; maar het aan
leggen van blijvende weiden gaat bezwaarlijk op
een humus-armen grond; jaren gaan er voorbij
eer taaie, dichte, zware (men zegt NB. vette)
kleigronden in eenigszins dragelijke weiden zijn
herschapen.
Nochtans, men kan voedergewassen telen, aard
appelen en suikerbieten, erwten, wikken en paar-
denboonen, haver en rogge, klavers, kunstgrassen
en stroo, blad en vruchten, alles te zamen ver
bruiken voor voeder en mest.
Ik zie hier de boerderijen aan, ze zijn voor
dezen gang van zaken niet ingericht; ze zijn te
klein. De korenschelven moeten ten deele hier
bniten staan; voor veestallen geen rnimte, geen
licht.
Het woonhuis van den Zeenwschen boer staat
afgezonderd van de schuur. Dat zou wel anders
zijn wanneer de toeleg was om uit den veestape'
de winsten te zoeken.
Waar verhouding en zuivelproductie den boven
toon voeren, daar grenst het woonvertrek van den
boer onmiddellijk aan den stal; de dieren worden
daar meer als hnisgenooten beschouwd. Geen
wonder dat het type van het Groninger, Friesche
en N. en Z.-Hollandsche vee zoo ver boven het
Zeeuwsche staat.
Het vee mag niet worden verschoven naar een
verwijderd deel van het erf. De landjeugd moet
vond dat zij een beter denkbeeld van de beelden
gaven dan de gravures, en deze voorslag, die
lang niet onaannemelijk voor mij was, leidde tot
een vriendschappelijken omgang met Benton, die
een groote mate van stilzwijgendheid, aan een
bijzondere behoefte aan gezelligheid paarde. Hij
bracht mij vaak een geschiedenis voor den geest,
die de Italianen vertellen van lord William Ben-
tinck, als een staaltje van het Engelsche karakter,
Die edelman (die later een der grootste gouver-
neursgeneraal van Indië werd) volgens hun
zeggen althans, bracht met zijn broeder een
nacht door in een zeer beruchte herberg in de
Abruzzen. Den volgenden morgen reden zij eenige
mjjlen voort, zonder een woord te wisselen, tot
dat de jongste, die het zwakste karakter had,
begon: „Hebt gij wel gezien, William, dat er
van nacht een doode onderons bed lag? Waarop
William zich alleen verwaardigde te antwoorden.
„Ja, wat zou dat en de broeder eindigde het
gesprek met beschaamd te zeggen:
„O! niets! of, zooals de Italianen met grappig
gebarenspel zeggen:
Nientel Niente
Benton was jnist de man om aan zulk een
gesprek deel te nemen; maar somtijds kon hij
over enkele onderwerpen, als hij met een makker
alleen was, heel prettig doorpraten, en daar ik
zelf ook wel eens buien van stilte had en nog
altijd geheel vervuld was met bespiegelingen
er dagelijks bij verkeeren, ermeê opgroeien als
het ware; vergelijkingen kunnen maken omtrent
vormen en deugdelijkheid der verschillende exem
plaren van kennissen en kooplieden op en aan
merkingen kannen hooren. De boerenknaap moet
in de illusie verkeeren dat dit mooie kalf van
gene beste koe het zijne is, dat een best venlen
van een uitnemend paard later door hem zal
worden bereden, of door zijn vader zal worden
verkocht voor ongekend hoogen prijs.
Zeeuwen! voor zulk eene opvoeding uwer zonen
zijn uwe bedrijfgebouwen ongeschikt.
Welke knaap toeft gaarne langen tijd in eene
donkere schuur, waar de deuren in den wand
achter het vee moeten geopend worden, wil men
het behoorlijk gadeslaan
Eindelijk zie ik de grens der Zeelanden. Aan
mijne rechterhand eene nog al groote boerderij.
Buiten staat de huifwagen; rijtuigen van weelde,
tilbury's, sjeesen of tentwagens heb ik hier onder
de boeren nog niet gezien. De kleidijken zijn voor
zulke voertuigen ook niet gesohikt. Wat mij ver
wondert, is dat de bakslee voor lichte vrachten hier
niet wordt gebruikt. Om een zak koren naar
den molen te brengen, een nuchter kalf, eeu ge
mest varken naar stad of dorp te voeren, om
boodschappen van eenigen omvang te verrichten,
zijn zij uitnemend geschikt.
De voerman staat er achter op; in den bak,
voor zijne knien, is plaats voor vrachtgoed, des
noods voor een of twee passagiers, en éen paard
is voldoende om de slee te trekken.
Levendig herinner ik mij hoe, uit de omliggende
boerenstreken, mijn geboorteplaats door zulke
baksleden werd bezocht. Sedert zijn de wegen
daar verbeterd en de baksleden naar de schuur-
zolders geborgen, of zij dienen voor bewaring van
lijnkoeken enz. enz. Piëteit wellicht verhindert ze
te sloopen; men vernietigt niet gaarne de ken
merken van het verleden.
Waarom ook hier de kleidijken niet door grint
wegen vervangen De eigenaardige ligging der
landerijen is hier der goede zaak niet gunstig.
Bij ons liggen de landerijen meest altijd aan
groote wegen. De lengte ervan, die nog meest door
dwarsslooten wordt verdeeld, stel ik gemiddeld op
1500 meter.
Eene boerderij van 50 hectaren groot, ligt dus
ongeveer 330 meters breel aan den openbaren weg.
Wanneer nu, gelijk doorgaans het geval is,
ook aan de overzijde dier wegen landerijen zijn,
hebben die van weerszijden de helft van 330
meters, d. i. 165 metera, weg voor bun onderhoud,
en dus voor ieder hectare land 5i meter.
Vergelijk ik nu daarmede de mij hier omge
vende polders, waarvan de gronden niet liggen
aan een gemeenschappelijken weg, dan zie ik dat
een polder van 50 hectaren, in het gunstigste
geval, als hij volkomen rond of zuiver vierkant
en aan alle zijden begrensd is door buren, die
mede bun aandeel dragen in de kosten van
onderhoud, de helft van 2828, dus 1414, meters
weg voor zijne rekening heeft, en dus per
hectare met deu aanleg en het onderhoud van
28j meter is belast.
De kosten van aanleg van een grintweg zou
den voor iedere hectare al licht op f 200 komen
te staan.
Vijfmaal meer dan bij ons!
Hoe jammer, dat bij de indeeling en verkave
ling der nieuwe polders niet is gevolgd een be
paald plan, dat de wegen en tochten niet zijn
gericht op de reeds bestaande in oudere polders.
Wat spreek ik van tochten of slooten? ik zie
er geeue. Vijftig hectaren iand en niet éene sloot,
maar gruppels van wel 200 meter lengte en uit-
loopende op een gruoteren gruppel langs den
omriDgdijk.
Wat gebrekkige waterbergingGeen wonder
dat de zware klei nat en verkleumd daar ligt,
dat wintergewassen, als koolzaad enz. maar zelden
over mijn koffer, was zijn gezelschap mij zeer
aangenaam. Ofschoon hij weinig algemeene kennis
bezat, gelijk de meeste Engelschen die kersvorsch
van de academie komen en hij niet heel gezond
was, had hij iets zóo oprechts, mannelijks en
flinks over zich, dat zelfs zijn zwaarmoedigheid
niet drukkend was.
Wij zagen elkaar bijna iederen avond en slen
terden samen langs de Cascine of door de straten,
al rokende zonder te Bpreken, of over onverschil
lige dingen pratende, maar altijd goed uit onze
oogen ziende.
„Ik geloof dat de warmte mij goed doet,"
zei hij op zekeren dag, om mij te verklaren
waarom bij te Florence bleef, „en ik vind het hier
beter dan in Engeland, zoolang ik nergens lust in
heb en niet wel ben. Grieksch blokken, roeien, met
mijn oom deelnemen aan de verkiezingen te
Oxshire, dat was allemaal heel goed op zijn tijd;
maar in mijn ziekte begon ik erover na ta
denken waarom de mensehen toch Grieksch leerden
en roeiden, of eigenlijk in het geheel iets uitvoer
den. Gij lacht, maar gij begrijpt toch wat ik meen.
Ik zette mij op een ander standpunt om mijzelven
te beschouwen en voelde mij zeer onvoldaan."
„Ik ken die ziekte, Benton, ofschoon uw
beschrijving niet veel helderder is dan het water
van de Arno. Gij meent dat, toefl gij niet in
staat waart om deel te nemen aan het bedrijvige
Engelsche leven, Engeland u niets in de plaats
hier Blagen! Op den rand dier gruppels altijd
weder lang, zuur gras.
Natuurlijk! zeg ik overluid, en wrevelig ver
volg ik mijn pad. Hoe komt Zeeland toch zoo
achterlijk
Was het de zuinigheid, die hier de wijsheid
bedroog Berekende men angstvallig de kosten
van slooten en waterleidingen en het verlies
aan land, daardoor te lijden, zonder de winsten,
die deze uitgaven en opofferingen moesten afwer
pen, te kunnen of te durven begrooten Ik kon
die vragen niet beantwoorden.
Bleef hier soms alles aan de zorg en het goed
doorzicht van particulieren overgelaten, bij ge
brek aan collegies van bestuur om toezicht te
houden op wegen en waterschappen Maar het
omgekeerde kon ook waar zijn. Soms zijn er
collegies van bestuur te veel; te veel omdat zij,die
daarin zitting hebben, vóór alles erop bedacht
zijn om eigen zetel en positie te bewaren, en
van samenwerken met andere waterschaps- en
dijksbesturen niet willen weten, uit vrees mis
schien, dat eens blijken mocht, dat zoo'n over
groot aantal besturen en bestuursleden geheel
onnoodig, en het wenschelijk is dat de veelheden
zich oplossen in eene grootere eenheid.
Is dit het geval, welnu dan tont comme ches
nousmaar ik kon het niet uitmaken.
Wij Hollanders zijn met de toestanden der
Zeeuwen al even weinig bekend als deze met die
bij ons, gelijk ik aan alles kan merken.
Jammer genoegWij moesten van elkander
wat leeren.
Wij van hen hunnen ernst, hunne soberheid,
hun eenvoud, ook hnnne eerlijkheid misschien;
zij van ons de zacht om voorwaarts te streven
en niet te blijven waar wjj zijn.
Aan den buitenkant van den omringdijk kom
ik nu aan het Sloe. Zoover het oog ziet, eene
groote slikvlakte. Naar den kant van den
Sehorerpolder, tegen den omringdijk, waarvan het
is gescheiden door een breede sloot, die naar de
zijde van het fort Rammekens in verband staat met
het water der Wester-Schelde, ligt het land bijna
2 meter boven laag water. Na korte jaren wel
licht kan weder een gedeelte worden omdijkt.
't Is te hopen dat de eerste ontginners dan een
weinig verstandiger mogen handelen dan de voor
gangers en vóór alles zorg dragen dat de grond
worde verdeeld door slooten, die het water
kunnen afvoeren bij lage zee, en bergen en in
zich opnemen in geval van hoog buitenwater en
bij langdurige regens.
Verder gaande kom ik aan een plaats, waar
binnendijks in den grnppel een sterke strooming
is. Bij onderzoek blijkt dat aldaar onder den dijk
een duiker is gelegd waardoor het water afvloeit
naar den naastgelegen polder, die het waarschijnlijk
weer afgeeft aan het Sloe.
Deze polder zat diep in het water; geheele
vakken weiland zijn eronder bedolven. Waarom
daar geen wind- of stoomgemaal opgericht Dat
is onnoodig, lezer, de grond waarop dat water
staat, ligt maar weinig beneden volzee, en als de
eb intreedt 1$ a 2 meters boven het buitenwater.
Als de afvoerkanalen en de waterberging vol
doende zijn, vvloeit het water hier van zelve weg.
Welk een land! zeg ik bij mijzelven. Bij ons
maait men het water somtijds 5.50 M. en maar
zelden minder dan 2 M. omhoog, om het naar
den boezem te brengen, die het kan afvoeren naar
zee. Een j aarlij ksche polderomslag van 15 gulden
per hectare wordt daar niet te hoog geacht,
wanneer daardoor een goede waterstand kan
worden verkregen, en hier, waar men zonder
noemenswaardige kosten, zonder hulp van water
werktuigen, op eenmaal afdoende zich zeiven kan
helpen, hier doet men niets!
Ik had van land en polders genoeg gezien.
Na eerst nog eene boerderij te hebben bezich
tigd, keerde ik naar mijne herberg terug. Ik vond
kon geven en dat kan Florence wel. Het krach
tige Engelsche leven oefent niet zulk een welda-
digen invloed uit op zekere twijfelingen én Ver
langens, als de sporen van een dood verleden, die
door geen bedrijvige werkelijkheid worden ver
stoord. Het leven hier staat gelijk met de
beschouwing der gelaatstrekken van een vriend
die in vrede gestorven is; er ligt een groote
kalmte over verspreid, maar in die uitdrukking
leest gij zijn levensgeschiedenis. Het bleeke ge
welfde voorhoofd getuigt van zijn vorschen en
denken, in de rimpels op zijn wangen ziet gij
hoe hij gestreden heeft met de wereld. De
lachende trek om zijn mond herinnert dat hij
ook blijdschap gekend heeft. In zijn schoonheid
is iets heiligs, in de grovere trekken ligt iets aan
doenlijks
„Zoo," viel Benton mij in de rede, „be
schouwt gij zoo uw gestorven vrienden! Welke
regels hebt gij ook onlangs voor mij gereciteerd
over het botaniseeren op het graf eenef moeder
(Wordt vervólgd.)
daar Zeeuwsche boeren, die opgaven van oogsten
doen, veel beneden die van den kastelein des
morgens. Op mijne vraag waarom zjj geen paar
den aanfokken en vetmesten, is het antwoord;
„Wij zien daar geen voordeel in". Ik geloof het
gaarne; de Zeeuwen hebben een nitnemend ploeg
paard, maar voor den handel dengt het niet.
Voorziet n van betere soortea en dan geeft
bet aanfokken en vetmesten van paarden behoor
lijk winst, winst te meer, omdat gij dan genood
zaakt wezen zult op uwe boerderij voedergewasEen
te telen, die, in de boerderij verbruikt, als mest
of stroo naar uwe akkers zullen terugkeeren, en
uwe oogsten van lieverlee vermeerderen.
Mijn tijd is beperkt en ik gelast in te spannen-
Ik vroeg wat de koetsier had gebruikt Niets"
is het antwoord! Onwillekeurig vraag ik mij
zeiven, welk een gebruik een Amsterdamsch koet
sier van zijne volmacht zou hebben gemaakt.
Daar waarschuwt mij de goede oude dat het
rijtuig gereed staat. Ik berisp hem vriendelijk omdat
hij niets bad gebruikt. „Ja mijnheer, ik heb
een kop koffie gehad, voor niemendal."
„Vooruit dan maar en naar 't station."
Daar gekomen, rekende ik af met den koetsier
en gaf hem een extra fooi. Nog juist heb ik den
tjjd om mij te sterken voor de terugreis naar
Amsterdam.
In den spoorwagen plaatste ik mij bij een der
portieren, om van Walcheren en Zuid-Beveland
nog iets te zien.
Altijd datzelfde gebrek, zware, niet droogge
legde klei, landerijen zonder slooten, en znre
grassen rond de gruppels. Hier en daar de gronden
geheel onder water en slechte kleiwegen.
Hoe lang, mijn waarde Zeeuwen, zal d.e toestand
nog voortduren? Zijt gij ook bevreesd, dat uwe
gronden des zomers zullen verdrogen wanneer ze
goed uit het water worden gelegd Ik hoop, gij
weet beter.
Numaar dan als fiere, kloeke mannen den
strijd aanvaard tegen stilstand en oude sleur,
tegen alle machten, die de verwezenlijking uwer
belangen in den weg staan.
Wordt weder, wat gij waart, de eerste onder
de zonen van Nederland, onze roem, ons voorbeeld!
De lauweren der vaderen verdorren om uwe
slapen, wanneer niet door eigen hand nieuwe
daaraan worden toegevoegd. Houdt mij de op
en aanmerkingen ten goede.
Ik heb, dank misschien den eerlijken koetsier,
met een goed hart u verlaten en hoop, dat goed
rond nog altijd goed Zeeuwsch wezen mag.
Hermar de Boer.
Veel wordt gevraagd, en veel wordt gegeven.
Er zal nog meer gevraagd worden, en er moet
nog méér gegeven worden: de strenge winter doet
de behoefte aan alles klimmen, en de ellende is
groot. Bedenke men slechts, wat er geleden wordt
door gebrek aan voedsel, vnnr en kleeding, bij
zulk een barre kon.
Door samenwerking kan veel gelenigd worden
daarom wensch ik de aandacht der dames te ves
tigen, dat zij iets bijdragen tot kleeding, vooral
voor kinderen van verschillenden leeftijd. Een
ieder toch heeft iets dat afgedankt of gemist kan
worden; welnu! veel daarvan zou zóo gedragen
kunnen wordenhet overige make men dienstbaa r
tot allerlei, voor kinderen. Schaar en machine
doen in twee dagen wonderen; het zou geen
zonde zijn er een deel van den Zondag aan te
geven, het doel is daartoe volkomen geschikt
men kan dan te spoediger gereed zijn, of meer
gereed maken.
Indien dan een der leden van het algemeen
armbestuur, een bnurtmeester of ander persoon, de
goedheid had die goederen met een slede aan de
huizen op te halen en verdere daaraan verbonden
zorg van bedeeling enz. te behartigen, zulks
bekend te maken, en een dag te stellen tot de
ophalingdan geloof ik dat er blijk zou zijn dat
ieder nog gaarne iets te geven heeft. Men bedenke
dat alles dienstig is, ook oude tapijten voor, óp
of ónder de voeten in zoo kille woning. En zeer
welkom zal het zijn, als bij oude kleeding ook
iets nieuws word gevoegdeen warm kinderhemdje
of rokje is zoo spoedig gereed. Men zoeke by
elkaar alles wat men geven kan, zoo mans als
vrouwenkleeding, en geve.
I.
etSDRUKT BIJ DB gebroeders ABRAHAMS
XS ÏODöB&BöB®.