N°. 19. 124® Jaargang. 1881. Maandag 24 Januari. HET SPOOK Landbouw. Een Tochtje op Walcheren. FEUILLETON. MJlagglO B IJ VOEGSEL IIIDDELBIIRGSCHE COURANT (Door een Noord-Hollander). Mijnheer de Redacteur Ik ben een veertiger en stel, nu mijn eerste jeugd is voorbijgegaan en mijn leeftijd mij allengs nader aan de vaderen brengt, van lieverlee meer belang in het land mijner geboorte, zijn lief en leed, zijn heden en zijn weleer. De reislust, weinig bot gevierd, maar vóór dezen zich wel openbarend in het bekende: „'k wil vreemde volken zien en zeden, verre kusten" meldt zich thans meer bij mjj aan, als een ver langen om van nabij bekend te worden met de verschillende oorden van ons vaderland, en speci aal met den aard en de opbrengst hunner gronden. Dienovereenkomstig koesterde ik sinds gernimen tijd den wensoh, om Zeeland eens te zien. Eene gelegenheid tot een vluchtig bezoek, die zich dezer dagen voordeed, werd dus gretig door mij to baat genomen, en ik nam my voor om in den korten tijd, waarover ik beschikken kon, zooveel mogelijk op te merken. De indrukken en opmerkingen van twee paar uren geef ik in volgend schrijven terug, en vraag daarvoor beleefdelijk gastvrijheid in uw gewaar deerd blad. Met den laatsten trein kwam ik in Middelburg. Ik had, van den kant van Roozeudaal, Zuid- Beveland en Walcheren doorreisd, zonder iets van Zeeland te zien. Met een omnibus, die aan 't station gereed stond, liet ik mij brengen naar 't hotel de Abiij. Ik ging spoedig naar mijne kamer, om in Mor pheus armen lust en kracht te zoeken voor de excursie van den volgenden dag. Na een goeden slaap ontwaak ik met termen levenslust, vol goed humeur, eu juist gestemd om alles van de beste zijde te bezien. 'tWas nog vroeg dag. Afgezonderd van den grooten weg heerscht in en om ons logement nog de diepste stilte. Stilte denk ik wat kan zij ons aangrijpen Als het oog geen beweging ziet, het oor geen klanken ontvangt, dan is het moeilijk te gelooven dat het onder de menschen zoo woelig, zoo ru moerig soms wezen kan, en dat er onder broederen, als wij menschen toch waarlijk zjjn, een strijd wordt gevoerd om het bestaan, die, ach zoo afzichtelijk soms, wordt gestreden. Stilte, zij spreekt van kalmte, van vrede, en wekt in ons de hoop dat alle wanklanken, zoo in ons particulier als in het maatschappelijk i VA* Italië moge in den zomer de moeder der armen zijn, het is dan toch slechts een stiefmoe der en zelfs een zeer onaangename voor alle vreemdelingen uit het Noorden van Europa. Vincengo mag die benaming waar vkden, wanneer hij zijne buigzame, weinig bekleede ledematen uitstrekt en het hoofd met zijne lange, zwarte lokken opheft, van de steenen trappen der kerk, waarop hij den heelen nacht geslapen heeft, of zich vergast aan een stuk meloen, hem door een lief boerinnetje geschonken; maar de reiziger, die uit koeler streken komt, zit te blazen en te hijgen. Niet in staat iets anders te gebruiken dan j)s, is hij geneigd om een Italiaanschen zomer met afschuwja met haat te beschouwen. Vooral zijn ïjj te beklagendie de maanden Juni, Juli en Augustus te Florence zullen doorbrengen. Tropische hitte is licht te Verdragen, omdat men haar kan temperen of trotseeren. Een frissche zeewind waait door de openstaande woning, of de lucht Wen, eenmaal mogen verstommen of zich oplossen in een heilig akkoord! Daar hoor ik gerucht buiten mijne kamer, man komt mij wekken. Onnoodig, ik ben al gekleed. Ik zie naar buiten en laat mijn oog rusten op de goed onderhouden muren, die het plein der oude Abdij omringenaan de oostzijde, naast de residentie van den commissaris de konings, het provinciaal archief. Wie weet wat onschatbare documenten voor 's lands historie daar nog wor den bewaardOnwillekeurig verplaats ik mij in den tijd, toen Zeeland matrozen en helden leverde aan 's lands vloten, kooplieden voor onzen handel en heerlijke bladzijden aan onze geschie denis. Wat mocht men niet verwachten van een volk, dat meer dan eenig ander deel van Nederland had toegebracht tot de roemruchte geschiedenis van ons grootsch verleden Men wacht mij reeds beneden. Een goed ont bijt, met smaak genuttigd, heerlijk brood van eigenaardigen vorm en kwaliteit, houdt de goede opinie staande, die ik reeds koester van land en volk. Ik bestel een rijtuig, liefst een open, om uit te zien. De eigenaar van het hotel is wijzer dan ik en zorgt dat eene coupé voorkomt. Vriendelijk dank daarvoor! Met welgevallen neem ik plaats. „Naar Nieuwland, koetsier In opgewekte stemming ga ik afrijden. Daar valt mijn oog op de schoone vormen van den beroemden toren, op zindelijk gekleede burger vrouwen, eenvoudige nette huizen en eindelijk recht vooruit, door de open straat en de kanaal- brug, op het spoorweg-station. De brug over, buigt mijn weg zich links af, het kanaal aan de eene, de spoorbaan aan de andere zijde, om een weinig verder deze laatste te kruisen. Ik zeg tot mijzelven dat ik niet idealiseeren mag, maar eenvoudig waarnemen; geen enkel verschijnsel, waaruit ik tot den aard der gronden hier concludeeren kan, mag mijne opmerking ont gaan. Om veel te zien en te leeren, daarvoor is het jaargetijde niet gunstig. Daar valt mijn oog op het grasveld aan mijne rechterhand naar den kant van den spoorweg, een onoogelijk, slecht gewas. Ik steek het hoofd naar buiten. „Hé, koetsier! wat's dat voor gras, al te maal bent?" „Ja, mijnheer! zegt de man, zuur gras." „Zuur gras en dat op een grond, die meer dan li meter boven kanaalpeil ligt, meer dan li M. boven lage zeeBahniet voor afwa tering gezorgd, de gronden niet drooggelegd. Is uwe klei zoo zwaar, zóo vet, houdt zij zóo weinig zand dat zij van boven steenachtig op droogt en geen water doorlaat, maar beneden de wordt afgekoeld doof een vochtig gehouden gras vlakte voor de deur, de punJcah wordt voortdurend boven uw hoofd gezwaaid en elke inspanning zooveel mogelijk vermeden. Maar in Florence kan men de hitte van 100 graden nergens ont wijken dan in het sombere eewelf van den Dom, die nog altijd iets van de winterkoude bewaart. Geen zuchtje komt door de vallei der Arno en bijna den ganschen nacht blijft er een drukkende, benauwde lucht in de stad hangen. Het is on mogelijk om in de kamers te blijven, die allen boven kleine ovens gebouwd schijnen en het is even ondragelijk om over de straatsteenen te loopen, die doen vermoeden dat er gesmolten lava onder vloeit. Zelfs de vlooien weten dat de ongelukkige Engelschman niet in staat is tot eenige flinke handeling en plagen en kwellen hem dus ongestraft. De Italianen maken ook misbruik van zijn hulpeloosheid en hoe veel hij hun ook geven moge, roepen zij nog altijd: „Te weinig signore, te weinig". Maar het is niet altijd even gemakkelijk om een stad te verlaten als om erin te komen. Bij mijn vertrek uit Munchen, door Zwitserland en Tyrol naar Italië, vergenoegde ik mij met mijn reiszak mede te nemen en vertrouwde mijn koffer toe aan een Beyersohen spediteur, die mij verzekerde dat die op den bepaalden dag veilig en wel te Florence zou zijn. Maar dat woord Spediteur moet ironisch opgevat en vertaald wor- oppervlakte voortdurend nat is, maakt dan diepe grnnpels, om de vechten op te vangen beter nog, legt droogbuizen in den grond. Laat den bodem inwendig krimpen en scheuren, opdat het regen water doorvloeie en de lucht achter zich aan medevoere in deu grond." Ik was ontBtemd, maar begreep toch spoedig dat dit eene fout was, door de spoorweg-directie en niet door een landbouwer begaan. Intusscben begreep ik toch dat de Zeelanden zeer zorgvuldige bohandeling zouden vorderen om ten allen tijde aan de eischen van lucht, vocht en warmte te voldoen. De boeren mochten wel zorgen, dat hun grond niet te zwaar werd, dat de organische stoffen, in de klei voor handen, bewaard bleven. Het stroo moebt in geen geval aan de boerderij worden ontvoerd, maar moest dienen om, na verrotting, onder de bouwvoor meer zwarte aarde in de klei te brengen, waar door deze minder taai en samenhangend wordt en het water beter doorlaat. Daar wijkt mijn rijtuig ter zijde van den weg. Een, twee, drie wagens met stroo gaan voorbij. Weer om inlichtingen bij den koetsier. „Zijn dat nu echte Zeeuwsche paarden en wordt dat stroo afgeleverd naar de stad? „Ja! Mijnheer." „Dank je!" Ik ben knorrig; 'k had in 't spoor gehoord, dat op de eene of andere boerderij in Zeeland in den laatsten zomer de suikerbieten volkomen waren mislukt, en dacht nu: „Geen wonder, zóo moet men maar doen." Links in de diepte zie ik oude weilanden, waarop een goede voorraad zwarte aarde aanwezig is. Als deze gescheurd werden, wat rijke oogsten zouden zij gevenMaar 't zou lang duren eer ze weder goede weiden werden. De zwarte grond, als hij wordt losgemaakt en aan de lucht bloot gesteld, gaat verrotten; zijn volume wordt daar door klein, maar wat verloren ga it, zijn verbrand- bare stoiien, de koolstof verbindt zich met de zuurstof van de lucht tot koolzuur. Het koolzuur lost zich op in de vochten van den grond, die door de plantenwortels worden ingezogen. Uit dit koolzuur wordt door de planten het bout, het stroo, het zetmeel, de suikers, de harten, de gom enz. enz. toebereid, en dus is het voor den landman van het grootste belang, dat er etn goeds voor raad zwarte aarde in zijne kieilanden aanwezig zij. Dat gescheurde weilanden om do zwarte aarde zoo vruchtbaar zijn, weten alle boeren, geloot ik; dat kat, stroo, zaagsel, stalmest enz. door verrot ting in zwarte aarde veranderen, weten zij dat niet? Die oude weiden daar, lat n toch nog veel te wenschen over. Die witte plekken hier en daar, waar sedert lang het gras niet groeit, vertellen dat de grond daar steeds koud en nat is. Het den met „talmer" en niet. met „expediteur" even als eilwcigen eigenlijk „langzaam voertuig" betee- kent. Dagen, weken, maanden verliepen, maar van mijn koffer vernam of zag ik niets. Te ver geefs wendde ik mij tot den Italiaanschen agent; te vergeefs werd mijn kennis van bet Duittch op de zwaarste proef gesteld bij het schrijven van allerlei brieven naar Mine hen, zoowel dreigende en toornige als smeckende en aandoenlijke. Door deze ervaring kwam ik tot de overtuiging dat ik, indien ik Florence verliet, nooit meer iets van mijn goed zou terugzien; want al werd het mij achterna gezonden, was het niet waarschijn lijk dat het door de tusachen komst van die Spediteurs ooit zijn eigenaar zou inhalen, eer hij den eindpaal van zijn levensreis had bereikt, waar het hem niet meer van dienst kon zijn. Er bestonden ook ernstige bezwaren waarom ik dien koffer niet geheel in den steek kon latenhij bevatte eenige kostbare handschriften, aanbevelingsbrieven, schetsboeken, dieibare qerinneringen en mijn doktersbul. Buitendien en dat was nog het ergste kon ik zonder dien koffer niet aan gt ld komen en een onvoorziene omstandigheid te Milaan had mijn beurs bijna geheel geledigd. Daar ik niet gedacht had zoo spoedig gebrek aan contanten te krijgen, had ik verscheiden handschriften, onder anderen een handboek over Duitsche kunst, dat een Londensch uitgever beloofd had te koopen, onvoorzichtig genoeg toevertrouwd aan den 'i regenwater vloeit daar niet door en bij groote droogte worden geene vochten opgezogen uit den ondergrond. Die ondergrond is hier maar overal te zwaar, te dicht, te kleverigdat blijkt mij ook nog uit de zure grassen, die ik hier en daar in de weiden zie. Onze goede Holiandsche weiden zijn toch tweemaal beter. Zij laten het water door, ver drogen nimmer en hebben altijd malsch en welig gras. Het verwondert mij niet meer dat ons vee ronder vormen heeft dan het zeeuwsche type, dat ik in het Handboek van Reinders afgebeeld vond. Wij naderen de indijkingen uit den lateren tijd. Onze weg. dwars over kleidijken heen, voert al ras naar Nieuw en St. Jooslhnd. Bij een dorpsherberg houden wij stil. Mijn plan is voort te gaan in de richting naar het Sloe j ik wil aan de uiterste grens der ingedijkte polders het ontstaan der zeelanden beschouwen en de klei zien zooals ze hier door de zee opgeleverd wordt. Ik ga de herberg binnen en vraag eene ver snapering voor mij en den koetsier. De kastelein, een welwillend man, dien ik vraag naar het land en zijne producten, geeft een verslag dat een volbloed Zeeuw waardig is. Tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes Vijftig mud tarwe per hectare, haver 99, koolzaad 56 mud en weiland uitnemend best, vooral in den Schorer polder. Dien Schorer-po'der moet ik juist hebben, ik weet, hij ligt aan het Sloe. Ik vraag den weg daar heen en verneem dat de koetsier mij nog een kwartier ver rijden kan tot aan den „kleidiek," maar dat ik dan moet loopen. Allonsl vooruit dan. De koetsier rijdt mij naar den „kleidiek", laat mij uitstappen en zegt dat hij niet verder kan. „Neen natuurlijk, manGa maar naar de herberg terug, span uit en neem wat gij noodig hebt" Ik den weg op. Een tamelijk vast looppad, dank zij de diepe gruppels, daarnaast in deleng te door den kleiweg gegraven, tot waar een dubbele rij huizen aan mijne linkerhand recht hoekig tegen deu dijk stam. Uit het vooiste huis treedt eene bejaarde vrouw naar buiten. Twee kinderen van drie en twee jaren oud hangen aan haar voorschoot. Ik vrsag den weg naar den Schorer-Polder. Ik moest eenige passen deu weg, die ik gekomen was, terug gaan en dan links af dien anderen „kleidiek" op, dien ten einde loopen en dan rechts af, (zij wees links,) en dan zon ik wel zien waar de Schorer-Polder was. Ik dankte voor hare aanwijzing en ging heen maar keerde terug en vroeg om op te steken. Zjj noodde my binnen en gaf my een zwavelstok. „Of dat geene kleinkinderen waren vroeg k. „Jaeen van haar zenn, wiens vronw spediteur en nu lagen zij waarschijniyk begraven onder de Bneenw, in een der bergpassen van de Alpen, of zij werden dóór de roovers gebruikt om hunne cigaren aan te steken. Het was niet goed mogelijk om vooruit een wissel te trekken op dien uitgever voor, een werk dat hy misschien nooit zou krijgen; want wie wil op zich nemen om ten handboek voor de tweede maal te Bchrijven? Italië, dat zóo overvoerd is van schilders, was geen land waar ik met myn onervaren penseel veel kon verdienen en de ondervinding had mij geleerd dat er iets in mijn uiteriyk was, dat bekenden en onbekenden waar schuwde om mij geen geld te leenen, te meer daar mijn ongelukkige neiging om te glimlachen, telkens wanneer ik plechtig beloofde het geleende terug te geven, de onrechtvaardigste vermo'dens by hen opwekte. Ik kon Florence onmogelijk verlaten eer ik op de een of andere manier een klein sommetje verworven had cn dus bleef mij niets anders over dan de pen op te nemen: een mauier om .de wereld te bedriegen, die ik het meest van allen verfoei. Op zekeren dag zat ik in de TJffizii de Niobi- dengroepen met potlood in een klein zakboekje te schetcOD, toen mij een donker, gezet jongmensch naderde, die voor een Italiaan had kunnen door gaan, als hij geen los, Engelsch linnen jasje had aangehad. Hij vroeg of ik geneigd was een zeker aantal van die schetsen te leveren, daar hy

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1881 | | pagina 5