1880. W 276. S 123e Jaargang. Maandag 22 November. iCHELDE. Ivember. Middelburg 20 November. Wat er al zoo te doen EISEN T«., te StutU wordt de bijzondere Tweeden, veel ijzigden druk der COMtMPORAISE. oor Dames en Heerea [baar op wit papier ing. f 1.75. 2.26. jtempelband. 2.90. Boekhandelaren en DE PERS. teit aangaat, is deze ïorte voorberichten venWil men che Poëzie in Pran- cennen,dan beoefene AN TEN BRINK, n worden geheeten, vorden aangeboden." Huisvrouw, ten mag een ware ÏRARD KELLER, loone van een veer- rol schoonheid, gloed nlijke behoefte voor uitgaat." v. N e d.-I n d. JD1EN8T. 1 V. V. ,30 nm. 1, 3,30, 7. in plaats van 1 uur. m. 2,30,4,45, 8. irg—Zierikzee. SPOOEffEG GOES. ran Zierikzee vm. 7,nm. 7,30 7,30. 1- 6,30 2,30 n n 2,— dienst SN SOTTÏBBAMr November. IK EOTTKMIAK: d. 20'emorg.9,u. 9,-. d. 22 lag 23 erd.25 d. 27 d. 29 lag30 9,-"» 9,-. 8,-. 8,-, D. H.J 3.—. 3.30. trein welke 1JDAG. en 12.— 12.30 ZATER DAG. vm. 7.46 8.16 10.30 11.— 10.20 10.80 6.8 4 46 *6.69 6.48 7.43 8.34 8.66 10.2 10.26 10.86 10.46 10.66 7.80 10.40 7.20 ff.60 8.80 12.40 9.2B> 1.8 9.4W 1.20 9.(6 M1DDELRURGSCHE COURANT. Dit blad versohijnt da gel ijk*; mot uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent. Advertentlem 20 Gent per regel? Geboorte-, Tronw-, Doodberiohten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Broote letters worden berekend naar plaatsruimte; Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Puhlicité O. L. Daubb Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL- Het is geen kwaad teeken, dat de nieuwe wet op het lager onderwijs, na onder zooveel strijd en rumoer ter wereld gekomen te zijn en na zulke heftige tegenkanting ondervonden te hebben, zoolang er nog eenige kans over scheen dat haar het leven onmogelijk gemaakt kon worden, deze maand zoo in alle stilte de werkelijkheid is ingetreden. Zij kan nu, als iedere andere wet, baar bruikbaarheid, haar deugden en gebreken in de practijk toonen, en welke ook deze laatste mogen zijn, dat de wet de volksschool in menig opzicht zal verbeteren, daarvan mogen wij ons overtuigd houden. Aan de wet gebonden, zijn de gemeentebesturen overal in de weer; door de wet geprikkeld, dringt de mededinging de bijzondere scholen reeds tot eene inspanning, welke die der ge meenten zoekt te evenaren en aan het onder wijs ten goede zal komen. En om dit laatste is het allen, die aan den afgeloopen strijd inderdaad ter wille van het belang des volks hebben deelgenomen, alleen te doen geweest. Maar indien het tijdperk van strijd door dat van uitvoering is gevolgd, dan, zou men wellicht meenen, is de taak voor het groote heir der strijders thans afgeloopen. De practijk der schoolwet is voortaan aan de ambtenaren van staat en gemeente toevertrouwdde bemoeiing der burgerij met het openbaar schoolwezen is, nu zelfs het beBtaan der plaatselijke sehool- commissiën, tot ons niet gering leedwezen van het goedvinden der gemeentebesturen afhankelijk is gesteld, grootendeels uitgesloten wat blijft er verder te doen voor hen, die aan het welzijn van het volk wenschen te arbei den en daartoe het volksonderwijs bij voor keur tot hun arbeidsveld kiezen Beperkt tot het openbaar lager onderwijs, valt op de vraag geen antwoord van veel betee- kenis te geven. Geheel werkeloos behoeft men zeker niet te blijven. Bij 't ontbreken van den leerplicht, blijft bestrijding van 't school verzuim dringend noodzakelijk, ofschoon ook deze taak door art. 47 en door den VI" titel der nieuwe wet voor een deel den gemeente besturen wordt opgelegd. Het voorbereidend onderwijs, waarvan de behoefte te meer gevoeld wordt naarmate men het lager onderwijs beter en vruchtbaarder verlangt, heeft in de wet geen plaats gekregen. Het berhalings-onder- wijs is onmisbaar verklaardin de memorie van toelichting; maar in de wet zelve met een „zooveel doenlijk" aan den goeden wil der gemeentebesturen overgelaten. Wie zijn belangstelling en zijne krachten aan het volksonderwijs wil blijven wijden, vindt in deze leemten een nog tamelijk uitgebreid ar beidsveld. Of liever, al deze onvolmaaktheden der wet bewijzen voortdurend hoe noodzakelijk het is op de openbare meening te blijven werken, zöo dat eene volgende herziening ons eindelijk, met den leerplicht, het voorbereidend-, het herhalings-, het meer algemeen teeken- onderwijs en wat nog verder noodig is brengen moge, om de lagere school inderdaad te maken tot hetgeen zij wezen moet: de plaats van voorbereiding voor de groote massa van ons volk, om Nederland eene eervolle plaats te doen innemen te midden der vooruitstrevende landen van onzen tijd. Te ontkennen valt het echter niet, dat met al deze bemoeiingen, in de taak der vrijwilli gers en partijgangers in het werk der volks ontwikkeling een tamelijk groote leemte over blijven zal. „De lagere school is van de baan," moge na den len November 1880 niet letterlijk waar wezen, de lagere school heeft toch sedert dien datum iets van hare actualiteit verloren. Noodzakelijk is het, eenige jaren te wachten om over de werking der nieuwe wet te kunnen oordeelen. Daarna zal hare verbetering ter hand genomen dienen te worden, doch inmid dels is het noodig om te zien naar hetgeen in andere richting te doen is, zooveel mogelijk met het doel om wat daarin tot stand mocht komen, bij die toekomstige herziening der schoolwet van '78 te laten aansluiten. Een arbeidsveld dat tot dusverre nagenoeg braak ligt, is de opleiding onzer ambachtslieden voor hun beroep. Het klinkt bijna ongelooflijk, maar is niettemin waar, dat de regel„om iets te kunnen, moet men het geleerd hebben," op dit gebied, waar hij als eene wet van Per zen en Mediërs moest gelden, bijna als niet geschreven beschouwd wordt. Sedert de op heffing van het gildewezen in het laatst der vorige eeuw den band tusselien patroons en leerknapen verbrak, en in de nog altijd van kracht zijnde wet der Fransche republiek van 22 Germinalan XI, te vergeefs getracht werd eene wettelijke regeling der leercontracten daarvoor in de plaats te stellen, is de opleiding der jeugdige handwerkslieden voortdurend achteruit gegaan. „De patroon schrijft dr. Zaaijor in de Economist van Januari dezes jaars, doet zijn best niet meer om den leerling op de beste wijze op te leidenhij heett er ook geen belang meer bij, daar de knaap, zoodra hij in eene andere werkplaats eenige centen meer verdienen kan, hem verlaat. De loopjongen wordt krullenjongen en blaasbalg- trekker wat hij later van zijn vak leert, dankt hij grootendeels aan de welwillendheid der knechts, van wie hij het een en ander afziet. Voeg hierbij de moreele gevolgen van den omgang met oudere knechts, die dikwijls slechte voorbeelden voor den leerjongen zijn, en de weinige ontwikkeling in hun vak van vele tegenwoordige (ook reeds onder onvol doende leiding opgegroeide) knechts en bazen, en men begrijpt hoeveel de opleiding in de werkplaatsen te wenschen moet overlaten." Wil men liever het getuigenis van een man nit den handwerksstand Dr. Mouton deelt het in de Vragen des Tijds van November, uit den mond van een Amsterdamsch ambachtsman, aldus mede: „Het is treurig, maar waar, dat bij de lagere klasse aan de toekomst der kinderen door de ouders slechts bij uitzondering gedacht wordt. In 't algemeen zoeken de jongens zelf een baas. Het gebeurt zeer dikwijls dat de jongen begint met timmeren, later een baas krijgt die smid is, nog later bij een blikslager terecht komt en eindelijk bij toeval bier of daar blijft hangen. Hoe worden onze werklieden nog wat zij zijn? Daarop diene het volgende. Is de jongen vlug, heeft hij ambitie, pakt hij zelf aan, dan werkt dit mede en de zucht om veel te verdienen doet het overige. De han digheid, bij den eersten baas verkregen, taxeert hij hooger voor een tweeden. Deze vergt na tuurlijk meer van hem en hieraan moet zoo goed of zoo kwaad mogelijk, onder het aan- hooren van een vloed van scheldwoorden, vol daan worden. Op een grooten winkel moet hij meestal in den eersten tijd met jenever de hulp van meer geoefenden inroepen. Zoo komt hij langzamerhand op de hoogte, al is 't ook gebrekkig en al leert hij ook door schade en schande." Voeg hier nog bij de door dr. Zaayer her innerde richting der nijverheid van onzen tljd; om ook den handenarbeid tot in het oneindige te verdeelen, zoodat eenzelfde werkman steeds eenzelfde werkstuk of gedeelte van een werk stuk te maken krijgt. Datzelfde leert de jon gen hij wordt daarin bedreven en kan daar mede betrekkelijk spoedig geld verdienen doch ten k.oste zijner algemeene kennis van zijn vak en op straffe van, als hij om de eene of andere reden bij zijn baas gedaan krijgt, bij een anderen niet meer in zijne specialiteit zoo goed geplaatst te kunnen worden. Het lager onderwps, hoe goed wij het ook maken kunnen, doet tot verbetering van dezen staat van zaken, waarvan iedere klasse der maatschappij de verdrietige, doch de hand- werksklasse het meest de ongelukkige gevolgen ondervindt, volstrekt niets. Zelfs is er waar heid in de opmerking van een Fransch schrij ver, G. Salicisdat „het lager onderwijs door niets de leerlingen smaak doet krijgen voor een ambacht, wijl het daarmede in 't geheel geen punten van aanraking heeft en de knapen daardoor meer neiging voelen om klerken te worden dan een ambacht te beoefenen." Op dezen afkeer van handenarbeid, die aan de maatschappij een overvloed van halve „heeren" schenkt, met veel behoeften en weinig verdien sten, doch haar gebrek doet lijden aan geschikte werklieden, die bij matiger eischen een ruim stuk brood konden verdienen, hebben wij reeds in vroeger opstellen gewezen. Telde onze lagere school het handteekenen onder hare verplichte vakken, dan werd het onder wijs althans door deze nuttige oefening van oog en hand, tot iets anders dan letters en papier in verband gebracht. Maar ook van dit leervak vindt men de verklaring, dat het „eigenlijk nergens behoorde te worden ge mist", in de memorie van toelich ting Alleen is het opgenomen onder de vereischten voor het hoofdonderwijzers-examen, en wordt dus ook in dit opzicht op de toe komst, als er meer onderwijzers voor het vak gekweekt zullen zijn, bij eene latere wetsher ziening onze hoop gevestigd. Er zijn vijf ambachtsscholen in het land: te Amsterdam, Rotterdam, 's Gravenhage, Arnhem, Groningen en (denkt eraan, Middelburgers 1) Goes. In 1878 telden zij met haar allen 668 leer lingen. Wil men weten een hoeveelste deel dat is, van de knapen die onderwijs noodig hadden Eene goede statistiek van de nijverheid, wel ke onmisbaar is voor het grondig beoordeelen van dergelijke vraagstukken, bezitten wij in Ne derland niet, maar toch, wij hebben een soort van statistiek, zoo telle quelle. Deze leert, dat er onge veer 50.000jongelieden van 12 tot 18 jaren in de nijverheid werkzaam waren. Nu deeie men slechts. Of wil men de teekenscbolenen de bur gerdag- en avondscholen mederekenen, dan vin den wij tegenover de 50.000, er 7292 die onder richt genoten. Maar men make zich niet diets dat het onderricht op deze laatste drie categorieën van scholen beantwoordt aan datgene, wat de handwerksman voor zijn ambacht noodig heeft. Dat deze toestand in het oog van ieder, die zich ernstig het welzijn van ons volk aantrekt, ten eenenmale onvoldoende en zeer onrustbarend moet zijn, zullen wij niet beproeven te betoogen. Er de aandacht op gevestigd te hebben, is dit maal voldoende. Over de wegen tot verbetering, in een volgend opstel. De minister van waterstaat heeft aan de kamer van koophandel te Middelburg, in antwoord op haar schrijven van den 9 dezer, over den ongere- gelden loop der treinen tusschen Antwerpen en Roosendaal, medegedeeld dat, zoodra de klachten daarover vernomen waren, langs diplomatieken weg getracht is van de Belgische regeering ver betering van den toestand op het Belgische ge deelte der lijn te verkrijgen. Dientengevolge zijn besprekingen tusBchen de besturen der Nederlaud- sche en Belgische spoorwegen gevoerd, waarvan zich reeds de gunstige uitwerking heett doen voelen, daar de loop der treinen, sedert den len dezer maand, blijkens de ingekomen rapporten meer geregeld is geweest. Intusschen blijft de aandacht der regeering voortdurend op de zaak gevestigd. Z. K. H. de prins van Oranje heeft aan den gepensioneerden opperstuurman der marine J» Hobein, te V lissingen, een fraai portret geschonken. Het wapenfeit waaraan Hobein het ridderkruis der Militaire Willemsorde te danken heeft, be hoeven wij onzen lezers nauwlijks te herinneren. Eene in een sloep vóór Philippine achtergelaten Nederlandsche vlag werd door hem, zwemmende, onder het hevige vuur der Belgen, gered en in veiligheid gebracht. Yan deze daad hoopt hij in April a. de 50jarige herinnering te vieren. Later is hij ook tot, broeder der orde van den Rederlandschen Leeuw benoemd. Opgave van brieven, geadresseerd aan onbeken den, verzonden gedurende het 3e kwartaal 1880 door het postkantoor Middelburg: naar Amerika A. de Kam Michigannaar BelgiëC. de Roo van Bambeke, BrnggeBarnaait, Brnssel; Parmen- tier, idemnaar DuitschlandN. C. Blugge, BreslanF. Louwerse, Keulen j naar Engeland Veplin, Falmouthnaar Frankrijk A. C. Gon- daar en C°, Bordeaux; M. Vlaming, Parijs. Wij herinneren onzen kiesbevoegden lezers dat op Maandag den 22 dezer, van des voormiddags 10 tot des namiddags 1 uur, ten raadhnize alhier de verkiezing zal plaats hebben van zes leden der kamer van koophandel en iabrieken, ter ver vulling van de plaatsen van de heeren mr G. N. de Stoppelaar, B. A. Fokker, P. F. J. van Burg, J. H. Snijders, J. tie Kanter en P. A. Verhuist, die met het einde dezes jaars aan de beurt van altreding zijn. In de gisteren gehouden vergadering van de commissie voor den dienstbaren stand alhier zijn voor tien- of meerjarige trouwe dienstvervulling bekroondWilbelmina Roelols, Frederika Wilhel- mina Coppenjan, Sara Klerk en Johanna Wilhel- mina van Es. De leden van de eerste kamer der staten- generaal zijn bijeengeroepen tegen Maandag den 29 dezer, des avonds te acht uren. Breskeus 19 Nov. De raad dezer gemeente heeft heden in plaats van den afgetreden heer J. B. Been, den heer A. Luteyn tot wethonder benoemd. Aan de heeren Boers en Le Baigne, aanvragers om concessie voor een tramweg van deze gemeen te naar Maldeghem, is uit ue gemeentekas eene bij drage van f 400 's jaars voor tien achtereenvol gende jaren verleend. Naar aanleiding van het bericht omtrent den aanvoer van melk nit ons land te Londen, wordt medegedeeld, dat in 1879 de eerste proefneming met die verzending plaats had vanwege de Rot- terdamsche Melkinrichting. De vracht is, gerekend naar de waarde van het artikel, zeker hoog maar in vergelijking met de vracht van andere licht bedervende artikelen, voor welke ook een snel vervoer een eerste vereischto is en die bij groote partijen verzonden worden, is de vracht zells laag, en zou men eer op eene verhooging dan op eene verlaging kunnen rekenen. (N. R. Ct.) De heer Van 't Lindenhout, opriohter-direeteur der weezeninrichting te Neerbosch, verklaart in het Oosten, dat hij voor zijn weezen liever niet van de Engelsche klokkenspelers de „koddige zangers" zoo als hij ze noemt gediend ware geweest. Welnu, laat dan de heer Van 't Lindenhout het geld aan de „koddige zangers" terugzenden. Mat r de opbrengst dier welluidende, kunstvaar dige mnziekuitvoeringen aan te nemen en dan nog tot de belanglooze executanten te zeggen: „eigen lijk ben ik van u niet gediend," is nog iets an ders, maar volstrekt niet iets beters, dan koddig. (Arnh. Ct.) De heer Dullert gaf Donderdag, als voorzitter der tweede kamer, in bet Wel Paukt een diner aan de beUt der leden van de tweede kamer.;

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1880 | | pagina 1