1880.
N'. 347.
ï3S« 7aargangi
Dinsdag
19 October.
Het Atelier du Lys,
Middelburg 18 October.
MIDBELBURGSC1! COURANT.
Dit blad verschijnt dagelijks]
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.'
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent!
Advertentien: 20 Cent per regel]
Geboorte^' Trouw-, Doodberiohten enz,: van 1—7 regels ~fA 1,50
iedere regel meer 0,20.'
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte]
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz.
In de heden gehouden zitting van den gemeen
teraad van Vlissingen werd het voorstel van den
heer Mortier, om aan den eervol ontslagen com
mies J. C. Hamilton of Silvertonhill een onder
stand van f 150 's jaars te verleenen, waarover
in de vorige zitting de stemmen staakten, aan
genomen.
Een verzoek van den heer H.Meij Ier, om wegens
benoeming te Middelburg, eervol te worden ont
slagen als hulponderwijzer aan de openbare
burgerschool werd ingewilligd.
De vaststelling der gemeentebegrooting voor
1881, door burg. en weth. voorgesteld op
f 125.303.61 in ontvang en uitgaaf, werd aange
houden tot Zaterdag.
Het bedrag van den hoofdelijken omslag is
bepaald op f 21.000; dat der belasting op voor
werpen van verbruik op 50.700.
De jaarwedden der ambtenaren ter secretarie
en der ambtenaren voor de plaatselijke belastingen
werden verhoogd. De betrekking van assistent
marktmeester werd opgeheven, even als die van
assistent-keurmeester van het slachtvee.
De kosten van het armwezen werden op ƒ21,400
geraamd. Aan het gasthuis werd een subsidie van
7100, aan het burgerweeshuis van f 6850 en aan
het algemeen armbestuur van 7450 toegestaan.
OostelRk Zeeuwsch-Vlaanderen, 15
October. „Gehooid is het gras en het koren is
binnen." En de najaarszon Die heeft in de laat
ste dagen volstrekt niet feestelijk gegloord, maar
zich voor 't najaarswerk van den landman maar
al te dikwijls verscholen achter zwarte regenbuien,
waaruit heele plassen water naar beneden zijn
gekomen. De laatste aardappelen zgn dan ook nat
binnengekomen en de suikerbieten met niet min
der moeite aan den akker ontnomen en naar de
havenplaatsen vervoerd. Afgeloopen is dit laatste
nog niet, doch reeds ver genoeg gevorderd om
nu reeds te kunnen bepalen, dat ook dit gewas
een tamelijk goede opbrengst zal opleveren.
Als wij nu aan 't einde van den oogst de balans
daarvan opmaken, dus valt deze bijna zonder uit
zondering gunstig uit. Dankbaar moet erkend
worden, dat 1880 een goed boerenjaar is geweest
en zeker den moed bij velen weer heeft doen her
leven. Dat dit niet luide erkend wordt door allen,
moet ongetwijfeld daaraan toegeschreven worden
dat deze oogst, hoe goed dan ook, toch niet kan
goed maken wat zijne drie voorgangers te kort
zijn gebleven. Maar wat hij zeker doet: den on
dergang van velen verhoeden. Dat is genoeg om
dankbaar op hem terng te blikken.
FBinLLBTON.
door
de schrijfster van M1Ie More.
TWEEDE DEEL.
HOOFDSTUK I.
de vluchteling.
Mile De St Aignan en Edmóe waren opgetogen
en ofschoon Balmat er niet mede kon instemmen,
bewonderde hij van harte wat Edmée er van
weergaf op hare papieren waaiers en hij vond
een grooten winkel waar men er zooveel wilde
koopen als zij kon leverenzoodat zij tot haar
groote blijdschap haar borduurwerk mocht laten
varen en al was het nu niet juist een vak dat
zij zelve zou gekozen hebben, het was toch schilder
werk en somtijds had zij ook nog tijd over om
iets beters op doek te schilderen. Mile De St Aignan
was onbewust oorzaak geweest dat zij veel groo-
ter waarde aan de schilderkunst hechtte dan vroe
ger, door haar gezegde dat Alain er zulk een
ïpwHffde voor had en het denkbeeld dat hij wei-
Met het najaarswerk, ploegen en zaaien
gaat het niet naar wensch en sterk wordt er voor
al op de zware gronden naar droog weer ver
langd.
Met de suikerbieten wordt weer een aardig
duitje door den werkman en, helaas, ook een
penningske door zijne eigenlijk op school thuis
behoorende kinderen verdiend. Aan alle inscheep-
plaatsen heerscht ongewone drukte; het gewone
kibbelen en razen over bet wegen en taxeeren heeft
ook nu weer plaats naar den ouden trant. Er is
wat ongerechtigheid in de wereld Moet men niet
zwartgallig worden, als men de grondstof voor
zooveel zoets ziet bezoedelen door zooveel bitters
en dat door den mensch, die immers het „pronkstuk
der schepping" moet heeten?
De ziekte van den baron De Bieberstein, lid
van de tweede kamer neemt, allengs toe, zoodat
men voor het behoud van den lijder begint te
vreezen.
De Willem Barentsis te Amsterdam in een
droog dok gezet. Nu het daarin staat, blijkt
het eerst hoeveel hij van het stranden op de
klippen geleden heeft en hoe weinig nog noodig
was geweest, om het scheepje geheel verloren te doen
gaan. Indien het niet zoo soliede en geheel van
eikenhout gebouwd was, ware het meer dan waar
schijnlijk nooit teruggekeerd en de bemanning
daarbij omgekomen.
De beide looze kielen en de kiel, ter gezamen
lijke dikte van p. m. 40 c. M., zijn van den
voorsteven tot dicht bij den grooten mast geheel
verbrijzeld; het vlak aan stuurboord is door
het stooten bijna doorgeschuurd, en er is slechts
eene houtdikte van 2£ cm. overde ijzeren plaat
aan den voorsteven is ter dikte van A cm. ineen-
gekruld als papier, en een ijzeren band van 2 cm.
dikte op de kanten totaal afgekraakt.
Elf en een half uur heeft de bemanning in angst
verkeerd; eindelijk werd het scheepje vlot en de
reis voortgezet, doch onbewust van 't gevaar, dat
door het beschadigd zijn van den romp bleef
bestaan. Evenals de vorige keeren, is ook deze
reis althans geen „spelevaren" geweest.
Zaterdag werd te 'sGravenhage eene bijeen
komst gehouden van een 25tal belangstellenden
in de oprichting van een gedenkteeken voor
Cremer. Over den aard van dat gedenkteeken
was men het spoedig eens. Het zal een rustbank
in de Scheveningsche boschjes zijn, die met een
soort van Duitsche bergbron ter besproeiing van
het beestergewas als achtergrond, door een boschje,
waarin de vlierboom herinnerende aan Cremer's
Schudden en blazen niet ontbreken zal, over
schaduwd zal worden.
Dit gedenkteeken zal eenvoudig en weinig kost
baar zijn. Maar bovendien waren de aanwezigen
licht op dezelfde wijze als zij in zijn onderhoud
voorzag, vormde een heimelijken, zoeten band
tusschen haar en dien echtgenoot, aan wien zij
zoo vaak dacht, als zij over haar werk gebogen
zat, zich dagelijks meer verheugende dat zg nu
haar aangeboren smaak mocht volgen. Zij ver
diende wel niet veel, maar toch genoeg dat zg
en Mile De St Aignan ervan konden leven en
meer verlangde zij niet. Balmat bracht haar de
noodige bloemen, of zij ging zelf naar de Markt
en zocht een ruiker bijeen; nu en dan vroeg
madame Amat, uit dankbaarheid voor haar goed
heid in de ziekte van haar man, een bgzonder
mooie bloem aan haar broeder, die een grooten
tuin gehuurd had, welke nu het eigendom van de
natie was. Zelfs Michonnet bracht af en toe een
arm vol bladeren en bloemen thuis, met de beste
bedoeling, doch zonder het minste begrip van
hetgeen zij noodig had. Madeion stelde het
grootste belang in alles wat Edmée deed en be
wonderde haar werk met evenveel verrukking als
onkunde.
„Het is te heerlijk om lang te kunnen duren
zei Edmée „o, als er maar nooit meer iets ge
beurde!" een wensch waarmede Mile DeSt Aignan
volstrekt niet instemde. Haar tobben over De
Pelven was een doorn voor de zielsrust van Edmée.
De werkeloosheid en verveling waartoe zij veroor
deeld was, hinderde die oude dame nog meer dan
hare bekrompen omstandigheden; want sedert den
van oordeel, dat uit de bijdragen, die zeker ruim
zullen vloeien, eene stichting van menschlievenden
aard, in Cremer's geest, behoort opgericht te
worden.
In dien zin werd een ruim mandaat aan de
definitieve commissie gegeven, die, onder toevoe
ging van den heer Vrugtman te Zutfen, werd
samengesteld uit de voorloopige, zijnde de hh.
P. A. Brundten, dr. G. van Gorkom, A. C. H.
Ising, G. Keller, A. C. Kruseman, Lode wijk
Mulder, P. Bahusen, J. M. van der Star, H. de
Veer en J. G. de Vogel. welke commissie nu
allereerst met het 100tal toogetredenen in overleg
zal treden, opdat men, alvorens verder te beslissen,
wete over hoeveel geld te beschikken zal zijn.
Eigen Haard bevat een, als gewoonlijk, fraai
en zeer goed gelijkend portret van dr. A. Kuijper.
De „neutraliteit," welke vóór een paar jaren
oorzaak was dat bij de beeltenis van mr. S. van
Houten geen woord tekst gevoegd werd, schijnt
niet belet te hebben dat die van dr. Kuijper ver
gezeld is van een uitvoerig bijschrift door mr,
Keuchenius.
Onnoodig te zeggen dat dit bijschrift van
groote waardeering getuigd. Maar zou de redac
tie gemeend hebben, aldus haar standpunt van
onpartijdigheid te behouden?
En wat een zonderlinge voorstelling, het te
doen voorkomen alsof het petitionnement der
honderdduizenden tegen de schoolwet, geschied is
uit „liefde" van het Nederlandsche volk voor dr.
Kuijper!
De St, Ct, bevat een kon. besluit tot wijziging
van art. 17 van het kon. besluit van 19 Febr.
1880 St bln° 21), houdende vaststelling der
Instructie vau den raad van tucht voor de koop
vaardij, voorgeschreven bij het laatste lid van
art 25i der wet van 13 Nov. 1879 (St bl, n° 190).
Een door den heer C. J. Bottemanne, hoofdop
ziener der visscherij op de Schelde en Zeeuwsche
stroomen, te Bergen op Zoom, van regeeringswege
belast met de leiding van proefnemingen omtrent
de bevolking der Nederlandsche rivieren met den
Californischen zalm, verslag, behelzende de uit
komsten dier proefneming in 1878—1880, is in
de St, Ct, opgenomen.
Men schrijft ons uit Den Haag:
De moordgeschiedenis
Neen, 'tis waar ook, daar wilt ge niet meer
van hooren. Maar ik kan mij uwe beu-heid zoo
groot niet voorstellen, of ze moet nog maagdelijk
en frisch wezen, vergeleken met die van ons
Hagenaars, die met of tegen onzen wil, sedert
drie weken met dat gruwelijke en toch, in den
grond weinig belangwekkende onderwerp opstaan
en naar bed gaan.
dood van haar vader had zij te Mortemart geheel
onafhankelijk geleefd en alles kunnen doen wat
zij goed vond. Bovendien waren haar geest en
smaak zeer ontwikkeld en daaraan kon haar
tegenwoordige leefwijze volstrekt niet voldoen
omgang had zij niet en boeken kon zij alleen
krijgen van een gehuwd priester, die zich aan
den hoek der straat gevestigd had en in zijn
levensonderhoud voorzag, door het houden eener
zeer dubbelzinnige leesbibliotheek. De romans
welke in dien tijd verschenen, waren van dien
aard dat niemand die een greintje achting voor
zich zeiven bezat die kon lezen en veel anders
had hij niet. Mile De St Aignan wilde het niet
bekennen maar haar leven was heel saai. Het
schilderen van Edmée was haar eenige genoegen,
vooral de kleine tafereeltjes uit Paul en Virginie,
omdat zij Bernardin de St Pierre zelf gekend had.
„Ik was hier te Parijs met uw peettante, in 8,7"
zei zij op zekeren dag, terwijl zij over den schou
der van Edmóe heenzag, die bezig was de ver
dwaalde kinderen te teekenen, op het oogenblik
dat zg door de negers in het bosch gevonden en
thuis gebracht worden. „Wij waren meegegaan
met mijn broeder, die hier voor een proces moest
zijn, dat hij gelukkig gewonnen heeftWij
leerden Vernet Josef meen ik, kennen
hij was toen reeds drie en zeventig jaar en had
nog twaalf stukken naar de tentoonstelling gezon
den Wij bezochten hem dikwijls op zijn
Wilde men de „moordpraatjes" ontwijken, men
was genoodzaakt, als ware men zelf een moorde
naar, de eenzaamste buurten te zoeken. Misschien
is het daaraan toe te schrijven geweest dat ik in
deze dagen, meer dan anders, mijn schreden naar
de stille Paviljoensgracht gericht heb, waar
Spinoza, gelijk een wijsgeer past, in zijn bronzen
stoel, over de hoogere eenheid, in welke de gril
ligheden en contrasten van dit aardsche leven
zich oplossen, schijnt na te denken.
Daar, waar ook nu weder een instrumentmaker
woont, verkocht de wijsgeer in de 2e helft der
17e eeuw, brillen en andere optische instrumenten.
Ook in de nabijheid van 't Binnenhof ware hg
misplaatst geweest, nu als bij zgn leven, Spinoza,
die vrijheid en onafhankelijkheid stelde boven
alle aanbiedingen en geschenken, en aan wien mis
schien Voltaire dacht, toen hij de harde woorden
sprak: la vie est trop courtepour la passer a
ratnper sous des coquins.
Of het nageslacht ze mooi zal vinden, die stand-
of liever zitbeelden van onzen tijd, Hogendorp te
Botterdam, met zgn stoof onder zijn voeten,
die bijna een stoel moet hebben doorgezeten; of
Spinoza, wien de Paviljoensgracht-bewoDers in
gedachten reeds moeten gaan toeroepen„Maar
sta dan toch eens op en vertel ons eindelijk iets
van de slotsom van uw eeuwigdurend gepeins."
Een vorst, een krijgsheld, wier daden voor hen
spreken, wier verdienste ontsproot uit hun
wilskracht, hun kloekheid, niet zeldzaam ook uit
hun ijzeren gestel en krachtig lichaam, hen kan
men in eene indrukwekkende houding voorstellen,
die goed staat aan een beeld.
Maar de bespiegelende denker, de vorschende
geleerde
Waarom voor hen de photographische werke
lijkheid nagestreefd Waarom hun figuur niet
geïdealiseerd, zooals geschieden zou als men hen
voorstelde door hun borstbeeld, op een eenvoudig
postament, een lauwerkrans om de slapen, oogen
zonder pupil, zooals het gedenkteeken voor Bous-
seau te Genêve en zooals Schopenhauer aan de
commissie voor het Göthe-monument in overwe
ging gaf?
Had men aldus Spinoza's borstbeeld ergens in
de vrije natuur, in de Scheveningsche boschjes
of op eenige andere, tot bespiegeling geëigende
plek, geplaatst, dan zouden niet, zoo als nu, de
paarden gevaar loopen te schrikken voor het
kolossale beeld van den man, wien niets hinder
lijker was dan straatrumoer en al wat opzien baart.
Na deze uitweiding over ons allernieuwste
gedenkteeken, wil ik thans over een der oudste
merkwaardigheden van 's Hage spreken, welke
zich steeds in een vrij druk bezoek verheugt, en
met hare goud-geel geverfde blinden er tegen
woordig geheel verjongd uitziet. Ik bedoel de
Gevangenpoort.
atelier en ik herinner mij een schilderij van de
schipbreuk van Yirginie, waaraan hij juist begon
nen was; maar men zag toch dat zijn hand niet
meer zoo vast was als vroeger. Hij vertelde ons
hoe hij Bernardin weerhouden had van zijn hand
schrift in het vuur te werpen. Hij had het voor
gelezen in het salon van Mme Necker, die geen
oogenblik stil gezeten had, terwijl Buffon telkens
op zijn horloge keek, Thomas in slaap viel, mijn
heer De Necker spotachtig glimlachte in een
woord het maakte volkomen fiasco en de arme schrij
ver, die nog weinig bekend was, werd wanhopig.
„FiascoPaul en VirginieFiasco."
„Ja kind, het was iets nieuws en er behoort
dikwijls veel moed toe om iets nieuws openlijk
te durven bewonderen. „Lees het mij voor ter
wijl ik schilder," had Vernet gezegdmaar weldra
kon hij slechts luisteren en niet meer schilderen.
,Geef het uit! Geef het uit!" riep hij en wij
weten allen wat er later over dit kleine meester
stuk gezegd is."
Mile De St Aignan bezat een groot talent van
vertellen en Edmée werd het nooit moede om te
luisteren naar hare herinneringen en zag thans
omhoog om een vraag te doen welke haar zou
nopen voort te gaan, toen de woorden haar op
de lippen bestierven, daar zij iemand de trap
hoorde opstormen, de deur opengooien en even
spoedig weer dicht doen, terwijl Isnard binnen-*
stoof en ademlops nitriepj