N». 229;
12S* Jaargang?
1880.
Dinsdag
28 September.
Het Atelier du Lys,
Middelburg 27 September.
(wijl de Porte nota
roordtterwijl zij
ergeven, maar door
st werkelijk dat
de mogendheden,
Ireven, het oneens
later nit de rij der
fijnen en een groot
ring weeklaagt over
stersche qnaestie, is
Xurksche volk
der geneesheeren.
[ntinopelOsmanli,
rale Turkije, heeft
Europa gezworen
turopeeecke bladen,
et vertrouwen. Dat
Izelfde artikel wordt
lijden des volks
(blad, wij willen
spelen met gevaren
denkt gij dan dat
le bedreigingen van
van Damocles ons
I een bed van rozen
beschuldigen van
f omen en de ellende
ooals wij die zien;
ringen van onzen
die gevoelen. In
een droom konden
n den zelfden adem
e vrees en hersen-
van de ellende die
Ifij sterven van hon-
ins. Armoede zetelt
aleis. Slechts door
en kan een kleinig-
lagere ambtenaren,
i geen paar lira's
rlijke 'rade
lede der ambtenaren
der laagste klassen,
loor oorlog of staat-
|lingschap gedreven
en zijd over den
loch er heerscht niet
met hunne voorne-
gken. Overal is hon-
openen en zij znllen
Ivinden.
zijn overvloed van
le verlichting aange-
leeft daardoor slechts
Onze armen hebben
zatermeloenen, welke
sor een enkelen keer
doch thans rillen zij
an hun levenskracht.
:s versche ladingen
;arije, en nu ook uit
de eene laag ellende
ophanden met een
^annoop.
fgelijk geworden; wij
het wil. Maar hoe
en wij niet. Al zijn
den uitgesteld tot de
zijn. De geringste
t er eene bevredigende
limatieken strijd. Eu
|>d dagelijks grooter,
aan dag duisterder,
fieid dieper, tot wan-
Irechtvaardigen. Als
nen medenemen toen
och weet ik niet wat
beginnen. Men moet
In nw oog zal zij
Idan een provinciale
roor menigeen betoo-
■zijn
Het is zoo iets
nnenste van zijn hart
sn niet begrijpen wat
nen gelijk, nicht. Zie,
wenschte, dat zij hier
nen! Het arme kind
1 en durft zeker den
zien, uit angst dat ik
menschen nooit wat
oen," zei De Pelven
ig. „Er is veel kans
riend zeer vergenoegd
eren."
dit niet en keek
g rond, knikte zege
die in de keukendeur
Is vurige kolen.
Wordt vervolgd).
EDEKS ABRAHAMS
una<
middelbllrgsche courant.
Kt blad versohijnt dagelijks}
met uitzondering van Zon- en Feestdagen]
Prijs per 3/m. firanoo 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent]
Advertentlen: 20 Oent per regel]
Qeboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Qroote letters worden berekend naar plaatsruimte,
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs Londen, Frankfort a. M., Berlijn Weenen, Zurich enz.
Onder den indruk van den te 's Gravenbage
gepleegden moord, wordt door velen de af
schaffing der doodstraf betreurd en weder-in-
voering daarvan verlangd. Het Haagsche
Dagblad, anders niet zoo bijzonder gestemd
ten voordeele der vox populi, maakt zich tot
tolk dier „volksovertuiging," welke men terug
vindt in een paar zijner ingezonden stukken,
die, ware het onderwerp er niet ten eenenmale
ongeschikt voor, in menig opzicht belachelijk
genoemd zouden kunnen worden.
Het duidelijkst komt echter de onuitvoer
baarheid dier z. g. n. „volksovertuiging" aan
't licht, wanneer men erop let hoezeer hare
opvattingen uiteenloopen.
Een inzender die zich, met sidderende hand
stellig, Borresco („ik ijs ervan") teekent en in
zijn zenuwachtigheid een motto, dat aan Alph.
Karr toebehoort, aan Cham toeschrijft, wenscht
niet alleen de doodstraf, maar „ook andere
lichamelijke correctioneele straffen" terug.
Geeselen en brandmerken dus maar weder,
dezelfde middelen waarmede men in Enge
land, edoch vruchteloos, den stroom van
ruwheid en geweld zoekt te koeren.
Neen, zegt het Dagblad, geen hangen en
branden, maar de kapitale straf alleen nog
„voor boosdoeners, die met de allerklaarste
bewijzen overtuigd zijn van schuld aan de
mensch-onteerendste gruwelen."
Men mag vragen of deze zeer zeldzame toe
passing der doodstraf iets tot de veiligheid
der maatschappij zal toebrengen. Borresco,
die klaagt dat zijn kinderen „zelfs op de
scholen niet veilig meer zijn," zou zich toch
niet geruster voelen, wanneer véor een paar
jaren Jut opgehangen was, of hetzelfde voor
uitzicht den moordenaar van den armen Marius
Bogaardt, wanneer de justitie hem, zooals
wij ernstig hopen, in handen krijgt, wachtte.
Op goede gronden zon in dat geval zijn mindere
bezorgdheid althans niet rusten. Wanneer
men ziet hoe weinig in landen, waar geen
maand voorbij gaat zonder dat er iemand ter
dood gebracht wordt, het plegen der „mensch-
onteerendste gruwelen" voorkomen wordt, dan
kan men de doeltreffendheid der afschrikkings-
FBTJILLETOlSr.
41
DOOR
de schrijfster van M"c More.
HOOFDSTUK XIX.
BEVRIJD.
„Daar is iemand die gehoopt had mij nooit
terug te zien," merkte zij de trap opgaande aan.
„Ik kan mij niet begrijpen dat ik weer hier ben
en dat ik van morgen nog stellig meende naar
de guillotine te gaan."
Zij streek met de hand over haar haar en ver
volgde: „Ik heb zoo lang hot noodige moeten
missen, dat het een weelde zal zijn als ik mijn
goed weer terug heb. Maar wat bednidt dat
zegel op de kast en op de kofiers? Men zon
zeggen dat het er met een knoop op gedrukt is."
„Zeer waarschijnlijkhet zegel van de natie
wordt tegenwoordig met een stniver, of wat men
in de hand krijgt gemaakt. In het eerst ging
dat veel deftiger; maar ik zal ervoor zorgen.
Waar is die onnoozele oude Lafarge? hij houdt
zich schuil alsof iets niet in den haak was. Is
glles ej? is de wijn et dien ik u zond?"
theorie in dit opzicht onmogelijk volhouden.
Daar is Meneselou, die een zesjarig meisje eerst
mishandelt, daarna doodt, het lijkje in 36
stukken snijdt en bezig is het op zijn kamer
in den kachel te verbranden, als de justitie de
hand op hem legt. Daar is Huart, de moeder
moordenaar, dien men vóór eenige dagen geguil
lotineerd heeft. Daar is de Kijsselsche moorde
naar Dobbelaere, die twee vrouwen ombrengt en,
al of niet met medeplichtigen,dagen nader
hand in het huis rondwaart, waar door de in
ontbinding verkeerende lijken een stank ver
oorzaakt wordt, zoodat men het er bijna niet
in uithouden kan. Daar is
Wij gaan niet verder en vragen onze lezers
verschooning indien wij hen, tegen onze ge
woonte, in dit pandaemonium eenige oogenblik-
ken hebben laten vertoeven. Sterker misschien
nog dan deze voorbeelden zijn die der gevallen
van staatkundigen moord, waaraan onze dagen
zoo rijk zijn. Bij dezen bestaat de kans op
ontvluchting in 't geheel nietde bedrijvers
zoeken die zelfs niet en geven dikwijls zich
zelf reeds den dood. Toch rnst de hand der
koningsmoordenaars, van het eene eind van
Europa tot het ander, bijna geen oogenblik en
reiken, sedert nauwelijks twee jaren, Hödel
enNobiling, Moncasi en Otero, Passanante en
Solowieff elkander rustig, bijna glimlachend,
het wapen over dat misschien een ander, maar
zekerlijk henzelven dooden zal.
Behoeft het dan betoog dat de wraakzucht,
de wreedheid, de moordlust, de hebzucht, de
wellust, de dweperij, of welke hartstochten tot
het plegen van moord mogen drijven, sterker
zijn dan deze vrees voor den dood, welke men
der „bedreigde maatschappij" als een wapen
in de hand zon willen geven?
Een ander inzender, die de afschaffing der
doodstraf betreurt, verklaart dat hij bezield
wordt door: „een gevoel van wraakzucht jegens
't driedubbele monster, dat geheel voorbedacht
den duivelachtigen moord pleegde."
Had de vader van den ongelukkigen knaap
die woorden geschreven, men zou ze niet
kunnen billijken, maar ze verontschuldigen.
Immers, de wraak, zelfs voor de zwaarste
beleediging, is, zoover wij weten, niet een
als geoorloofd aangenomen beginsel in onze
op de Christelijke zedeleer gegrondveste maat
schappij. Maar hoe nu, indien gesproken
moet worden uit naam van ons allen, die
„Hoe neef, gij meent toch niet dat het
deugdzame revolutionair comité zich de goederen
toeeigent der arme burgers, die zij in hechtenis
moet nemen? ft done/ welke lage vaderlands
lievende vermoedens I" zei zij lachend. „Alles
schijnt in OTde, als wij het durven wagen om het
nationale zegel te verbreken Ik denk dat ik
het desnoods weer kan namaken."
Ware niet die geheimzinnige „hij" zoo onver
wacht in het spel geweest, dan zou De Pelven
gedacht hebben dat hij de zaak weer meester was,
maar nn voelde hij toch dat hij door den terug
keer van Mile De St Aignan den sleutel bad voor
Edmée's doen en laten, maar hij vermoeide zijen
hersenen te vergeefs omer achter te komen wie
haar verteld kon hebben dat Alain te Parijs was
geweest en hoe zij berichten van Edmée kreeg.
Hij wist zeker dat in het huis van Lafarge nie
mand zijn beschermelingen bezocht had dan hijzelf.
Dat de vlucht van Edmée onvoorbereid was ge
weest viel ook niet te betwijfelen en blijkbaar
was Mile De St Aignan slechts door een ondoor
dachte belofte gebonden om hem geen opheldering
te geven. Haar argeloosheid was bijna het ver
wonderlijkste van de heeie zaak. De Pelven was
gewoon verscheiden ingewikkelde gevallen te be
staren en nauwkeurig op de kleinste bijzonder
heden te letten, maar nu was zijn hoofd ver van
helder en zijn oordeel onjuistnog nooit te voren
was hij door eenig persoonlijk belang bebeerscht.
Het begon hem te ergeren dat hij niet meer op
zichzelf kon vertrouwen of zich deze zaak uit het
de slachtoffers van het misdrijf met geheel
ons hart beklagen, maar slechts te vragen
hebben naar hetgeen ons, tegenover den mis
dadiger, wegens zijne schending van de rech
ten onzer gemeenschap, te doen staat? Wraak
zucht bezielt ons inderdaad nietop dit oogen
blik, onder den verschen indruk van den
gepleegden gruwel niet, en over eenige maan
den, als er vonnis te wijzen zou vallen, nog veel
minder. Ons beveiligen willen wij, doch de
ervaring leert dat dit doel niet bereikt wordt
door het dooden van boosdoeners. Het misda
dige individu onschadelijk maken, wordt ver
kregen door hem gevangen te zetten. Wat
voor beweegreden kan er dan voor ons be
staan om de doodstraf terug te wenschen,
wanneer wij die, om redenen welke wij thans
hier niet zullen herhalen, hebben helpen af
schaffen?
Wat wij, in 't belang onzer veiligheid en
tot afschrikking heide, wenschen moeten, is
dat de moordenaar gevat worde. Het onge
straft blijven van zulk een opzienbarend mis
drijf zou, naar onze overtuiging, tot aanmoe
diging van groote en kleine misdadigers meer
doen, dan twintig galgen tot hun afschrikking
toebrengen kunnen.
In verband hiermede, heeft eeue opmerking
waarde, welke wij in deze dagen hoorden maken.
Men vaart, in gewone tijden, en wij hebben
er meer dan eens aan mede gedaan, hevig
uit tegen de voorloopige hechtenis. Maar onder
den indruk van een geval als het Haagsche,
denkt niemand eraan er de justitie een verwijt
van te maken wanneer zij zonder omzien de
hand legt op den eerste den beste, op wien
de geringste verdenking valt. Ligt hierin niet
eene waarschuwing om haar niet lichtvaardig
het wapen, dat zoo krachtig tot de opsporing
van misdadigers kan dienen, te ontnemen?
Wij zouden meenen dat er geenszins nit
volgt dat van de praeventieve hechtenis, op dit
oogenblik, door over-ijverige „officieren en
justicieren" niet vaak een te ruim gebruik
gemaakt wordt, en dat dus onze bezwaren tegen
den huidigen toestand ongegrond zouden zijn.
Ook volgt er niet uit dat het verlangen naar eene
geldelijke schadeloosstelling, van staatswege
aan den onschuldig in hechtenis genomene toe
te kennen, welke van zelf de justitie en politie
tot eenige matiging zou nopen, ongegrond
zou zijn. Maar tot omzichtigheid in het ver-
hoofd zetten, want zelfs terwijl hij in het paleis
van justitie zat te luisteren naar het verhoor van
Danton en Camille Desmouiins, rees eensklaps
weer de vraag bij hem op, wie toch die onbekende
beschermer van Edmée kon zijn en die deed zijn
polsen harder kloppen dan de donderende stem
van Danton, of zelfs de laatste woorden die hij
sprak, en waarvan menigeen gevoelde dat ze
eene voorspelling waren„Ik sleep Eobespierre
mede in mijn val 1"
HOOFDSTUK XX.
DE SAMENZWEERINO VAN B AI MAT.
Wanneer men alleen iemand arm kan noemen
die geen gezond verstand bezit, dan was Balmat
het volstrekt niet, ofschoon hij hard genoeg moest
werken voor zijn brood. Hij was langzaam en
voorzichtig, maar hij bezat een kalm, koel oordeel,
dat hem in staat stelde om zelfs een tegenstander,
als De Pelven het hoofd te bieden, te meer daar
bij helder zag wat hij doen moest, terwijl de an
der op zijn best bij schemerlicht werkte.
Een paar dagen na de bevrijding van Mile De
St Aignan ontmoette bij op zijn weg naar het
Luxembourg het zoontje van den hoofdcipier, dat
veel van hem hield en altijd kwam aanloopen om
een schetsje van het een of ander voorwerp te
vragen, dat zijn kinderverbeelding vervulde.
Onze jonge Zwitser voldeed altijd bereidwillig aan
zijn verzoek, niet alleen omdat hij veel van kinde
korlen van den arm der gerechtigheid behoort
de gemaakte bedenking zeker aanleiding te
geven.
Twee belangrijke amendementen op het adres
van antwoord van de tweede kamer zijn iugediend.
I. Door den heer Van Houten, om de volgende
paragraaf in te lasschen
„Met leedwezen missen wij alle mededeeling ten
aanzien van de voornemens der regeering met
betrekking tot het kiesrecht. Dit onderwerp,
hetwelk dringend nieuwe regeling eischt, aan
Uwer Majesteits ernstige overweging aanbevelende,
meenen wij teveDS eerbiedig als ons oordeel te
mogen te kennen geveD, dat, om esn bevredigende
regeling tot stand te kunnen brengen, den wet
gever grootere vrijheid moet worden gelaten dan
de bepalingen der grondwet hem toekennen".
H. Door de heeren Van der Hoop van Sloch-
teren en Kcuchenins, om de volgende zinsnede
in het adres op te nemen
„Wij missen ongaarne onder de belangrijke, door
Uwe Majesteit aangekondigde voorstellen een
herziening der wet regelende het kiesrecht. Een
regeling van de stembevoegdheid en wijze van
verkiezing, die, meer dan de tegenwoordige, leidt
tot een gelgkmatige vertegenwoordiging der ver
schillende richtingen en belangen in den lande,
komt ons noodzakelijk voor".
Wij vernemen nader dat de Vereeniging van
burgemeesters en secretarissen in Z. en N. Beveland
in haar jongste vergadering nog niet besloten heeit
haar naam te veranderen, doch dat alleen het
bestnnr daartoe een voorstel gedaan heeft. De
behandeling daarvan, gelijk ook die van eenige
voorgestelde wijzigingen in de statuten, is aange
houden tot de voorjaarsvergadering van 1881.
Door de rechtbank te Rotterdam is ter voor
ziening in de vacature van rechter, ontstaan door
het overlijden van mr. A. J. van Deinse, de
volgende aanbeveling opgemaakt
Mr. Ph. W. van Hensde, advocaat en rechter-
plaatsvervanger te 's Gravenhagemr. J. W. van
Oostorzee, rechter te Alkmaar; mr. J. G. Vogel,
kantonrechter te Rotterdam, le kanten.
Den 24sten dezer heeft Z. M. de koning in een
bijzonder gehoor ontvangen den heer Siuzo Aoki,
die aan H D. zijne brieven van terugroeping heeft
overhandigd als buitengewoon gezant en gevol
machtigd minister van den keizer van Japan.
Bij beschikking van den minister van marine
is benoemd tot tweeden klerk bij het departemen
van marine, L. J. Abeloven,
ren hield, maar ook nit overleg en nn zat hij weer
in het woonvertrek van den cipier te teekenen,
toen deze met zijn bos sleutels beneden kwam.
„'t Is nit met nwe bezoeken aan dodétenue,
burger Balmat," begon hij en vervolgde, zijn zoon
tje op het hoofd kloppende: „ja, ja Mariu», gij
moet nw kans van daag nog waarnemen."
„Hoe dat, bnrger Gracchus vroeg Balmat
hevig ontsteld, daar hij vreesde dat men er achter
was gekomen dat hij als bemiddelaar tusschen de
gevangenon en de buitenwereld gediend had.
„Wij hebben last onze waakzaamheid te
verdobbelen, alle couranten te weren, en niemand
binnen te laten dan de gevangenen en ik verbeeld
mij dat gij op die voorwaarde liever niet binnen
zult komen? Wij hebben van daag twee mar
kiezen, een graaf, een paar priesters en twee voor
name dames gekregen, allen in éen fiacre Een
van de dames klaagde over hoofdpijn; ik heb
haar gezegd dat wij hier een best middel daar
tegen hadden," voegde hij er grinnikend, met een
veel beteekenend gebaar by „Wy zullen het druk
krijgen nu Camille en Danton nit den weg geruimd
zijn. Mist gij niemand? Benoit is gevat."
„Benoitriep Balmat nit en liet van schrik
zijn potlood vallen. Benoit was de concierge van
het Lniembourg, een bejaard man, die den gevan-
nenen nteeds zóóveel goedheid en zachtheid bewe
zen had als hij maar eenigszina durfde en daarom
zeer afstak bij zijne ambtgenooten.
„Waarvan wordt hij beschuldigd V' vroeg
Balmat, het potlood weer aapemende van dei)