1880. N#: 190. 3Se Jaargangi Vrijdag 13 Augustus. Het Atelier du Lys, Middelburg 12 Augustus. MIDDELBURGSCHE COURANT. Dit blad verschijnt dagelijks! met uitzondering van Zon- en Feestdagen! Prijs per 3/m, franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent! Advertentien; 20 Oent per regel. Geboorte^ Trouw-; Doodberichten enz,: van 17 regels 't. 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité 0. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M, Berlijn, Weenen, Zurich enz. Nog iets over het Brnsselsche Pers-feest. De heer Edmond Tallichet, directeur der Biblio- théque et Revue Suisse, van Lausanne, bracht in de maand Juli jl. een bezoek aan Nederland, tot het verzamelen van bronnen voor studiën, welke hij reeds sedert eenigen tijd bezig is aan ons land te wijden. Zijn terugreis over België nemende, maakte hij deel uit van het daar verzamelde gezelschap dagbladschrijvers uit alle landen, onder welke hij èn door den naam van zijn eerwaardig en zeer gunstig bekend tijdschrift, én door zijne eigen schrandere en levendige persoonlijkheid, met zekere onderscheiding behandeld werd. Zijn oordeel over België en de Belgische feesten is van beteekenis, voor de Belgen niet alleen, maar voor de inwoners van alle kleine landen, omdat het door een burger van een klein, onzijdig en algemeen geëerd land uitgesproken wordt. De aandacht onzer lezers wordt daarom op het artikel in het jongste nommer zijner Revue gevestigd, waarin de heer Tallichet van zijn indrukken rekenschap geeft. Hier bepalen wij ons tot het gedeelte waarin hij wees op het algemeene karak ter, dat de Belgen aan hun nationaal feest weten te geven. „Dit karakter, schrijft hij, trad het meest op den voorgrond door de uitnoodiging, welke tot de voornaamste dagbladen in alle landen gericht werd De Belgen kennen de macht der pers, zij hebben ons daarvan de verzekering gegeven. Ook zijn zij slimme kooplieden en fabrikanten, die zeer goed weten dat het voordeelig voor hen zijn zal, wanneer zij aan vreemdelingen de vruch ten van hun arbeid op hun schoone tentoonstelling laten zien. Een beginsel van edeler aard is echter hun drijfveer geweest. Zij hebben het niet uitge sproken, maar wij Zwitsers vooral kunnen het voelen en op prijs stellen. Het was het beginsel der vaderlandsliefde, dat hen dreef om voor hun kleine land vrienden aan te werven onder de mannen, die invloed uitoefenen op de openbare meening. Niet met woorden, maar met feiten, op de duidelijkst verstaanbare manier, hebben zij tot ons gezegdOns land is kleiD, maar zie wat het in vijltig jaren van vrijheid gewrocht heeft. Bekleedt het geen eervolle plaats onder de natiën? Arbeidt het niet voor zijn deel en naar de maat zijner krachten, aan de algemeene taak? Is het niet een onschatbaar middelpunt van be schaving en vooruitgang, waarvan allen het verlies zouden voelen? Verrijkt het niet, door FBUILLiBTOlsr. 3U door de schrijfster van M»e More. HOOFDSTUK IV. EEN LANGE WANDELING BIJ NACHT. „Ja, zij is ongetwijfeld uitgeput en het beste aal nu zijn, haar te laten uitrusten," zei deze. „Kom, mijn kind, er zijn dingen waarvoor slaap het eenige geneesmiddel is. Ik kom terstond te rug, mijn jongen," vervolgde zij en voerde de lijdzame Edmée weg, en aan den toon harer stem was duidelijk te hooren hoeveel het haar kostte hem een oogenblik te verlaten. „Luister nog even, tantelief," zei Alain, bedenkende dat Balmat nog altijd buiten stond, „ik heb ja welweg is zij wat moet ik nu met mijn Zwitser beginnen? Maar kom!" hij haalde de schouders op over de ingewikkelde moeielijkhedeD, waarin hij zich bevond en riep: „Kom, Balmat, kom binnen en maak ge bruik van hetgeen de goden u zenden, een zijne proefnemingen op staatkundig, maatschappe lijk, godsdienstig, industrieel en landbouwkundig gebied, den algemeenen voorraad gegevens, waar de bestuurders van alle volken hun wijsheid uit putten Al deze vragen hebben wij van ganscher harte toestemmend kunnen beantwoorden. „Voor Zwitserland vooral, heeft zulk een levend betoog groote beteekenis." Alle kleine landen hebben éen gemeenschappelijk belang. Men kan éen hunner niet aanraken zonder dat al de anderen zich met recht bedreigd voelen. De tij l waarin wij leven heeft groote rijken geboren zien worden en een aantal kleine staten zien verdwij nen de kaart van Europa is erdoor gewijzigd geworden. Heeft deze groote stroom, welke onze eeuw medevoert, zich ook niet doen voelen in den boezem der kleine volken zelve, die staande zijn gebleven? Hebben ook zij niet die neiging tot opslorping gevoeld, te midden der algemeene samensmelting welke hen omringt, als wilde zij hen verzwelgen Is ook by hen dientengevolge niet eenige minachting ontstaan voor hetgeen klein is? Heeft men niet eenigszins het besef verloren van het nut, dat zelfs de kleinste natiën bezitten voor de machtigste rijken? „Deze invloeden, welke zich op de algemeene richting der meeningen hebben doen gelden, leggen aan de kleine volken, die w i 11 e n blijven bestaan, de verplichting op zich meer dan ooit te doen kennep en van elke gelegenheid gebruik te maken om de openbare meening voor zich te win nen. Zij moeten zich vrienden verwervenzij moeten toonen dat ze niet alleen aanspraak heb ben op eerbied en op zelfstandigheid; maar ook dat de groote rijken het grootste belang hebben bij het bestaan van kleine natiën nevens hen, die alleer. in staat zijn om aan de beschaving van onzen tijd het verschil van richtingen en karak tertrekken bij te zetten, welke het kenmerk is van het waarachtige leven. Daarom ia België, wanneer het, bij gelegenheid van zijn onafhan- kelijkheidsfeest, zijne deuren wijd openzet voor iedereen, in waarheid rechtstreeks werkzaam voor die staten welke zich in gelijke omstandigheden bevinden. Alle bezoekers zullen erdoor leeren; maar de bewoners van kleine landen zullen bij hun bezoek een meer persoonlijken indruk en eene meer werkzame sympathie ondervinden." Tot zoo ver de beer Tallichet. Wij willen er niets anders bijvoegen dan de vraag of deze „neiging tot opslorping," van welke hij spreekt, die zich ook bij de kleine volken van onzen tijd zou doen voelen en hen als 't ware naar den draaikolk hunner eigen vernietiging zou heen voeren, een onbekende kwaal is in ons land? Of men niet in sommige geschriften, in menig woord, de gedachte heeft zien doorstralen dat onze nati onale zelfstandigheid, onze eigen taal, ons eigen leven in éen woord, met al zijn goede en minder onderkomen, voedsel en een oogenblik om het te gebruiken. Tante zal zoo terug komen en wij hebben geen tijd te verliezen." Balmat trad binnen en zag met belangstelling in het rond, merkte alles op, zoowel de klok op den schoorsteenmantel, waarin hij waarschijnlijk bijzonder belang stelde omdat zij tot zijn vak be hoorde, als een gedicht van Rousseau, dat open geslagen op een tafeltje lag. „Men kan nooit weten hoe iets later nog eens in een schilderij te pas kan komen," zei hij bij wijze van verontschuldiging, vouwde daarop zijne handen, boog eerbiedig het hoofd en bad hardop, zonder iets te merken van den verbaasden blik van Alain, die weldra plaats maakte voor ernst en zachtheid. Die handelwijs van den jongen Zwitser had hem herinnerd aan de lessen, die hij aan zijn moeders knie geleerd had en hij werd zeer aangedaan. Hij had echter tenauwernood aan tafel plaats genomen of hij hoorde het getrip pel der hooge hakken zijner tante, die weldra binnen kwam, zeggende: „Ik wilde niets meer aan dat arme, vermoeide meisje vragen, maar nu o 1 alweer iemandriep zij eensklaps uit en wierp haar neef een verbaasden, ontzetten blik toe. „Monsieur, het is mij zeer aangenaam u te zien. De vrienden van mijn neef zijn mij steeds welkom;" voegde zij erbij, toen Balmat opstond en eerbiedig voor haar boog; maar er lag een onwederstaanbaar komische uitdrukking op haar goede eigenaardigheden, nu ja eerbiedwaardige dingen zijn, omdat ze eenmaal sinds langen tijd bestaan; maar toch eigenlijk dingen die hun tijd gehad hebben en plaats moeten maken voor de algemeene gelijkmaking en vereenigiog, die ons of onze nakomelingen in „de Yereenigde Staten van Europa" opnemen zal Is men niet in staat deze vragen ontkennend te beantwoorden, dan volgt eruit dat de les, door de Belgen aan de wereld gegeven, ook voor ons niet onopgemerkt behoort voorbij te gaan. Veere, II Aug. De Middelburgsche boot, die heden van Rotterdam kwam, kon bij Veere de schutsluis niet passeeren, dewijl niet geschut kon worden. Door de ijverige tusschenkomst van den agent der spoorboot, den heer Van Assen delft, werden de passagiers in staat gesteld per omnibus Middelburg te bereiken. St. Krols, 11 Augustus. Bij de verkiezing voor een raadslid alhier, ter vervanging van den heer C. L. Stokx, die met der woon deze gemeen te heeft verlaten, zijn van de 29 kiezers 16 opge komen. Verkozen werd J. B. van den Hemel met 9 stemmen, terwijl op P. B. Dhont 5 en op P. de Maijuck 2 stemmen waren uitgebracht. Zie Laatste berichten, van gisteren.") Omtrent het gisteren door ons medegedeeld ongeval aan boord van Z. M. stoomschip Pontianalc in Atjeh, melden de Indische bladen het volgende „Er hebben in den laatsten tijd hier twee ongeluk ken met granaten aan boord van oorlogschepen plaatsgehad. Voor eenige weken sprong bij schiet oefeningen aan boord yan de Prins- Hendrik een granaat \oor den mond van het kanon; vlogen tot verbazing der omstanders, doch gelukkig zon der hen te schaden, de scherven achterwaarts over het schip en werd de ontploflingsbuis op de brug gevonden. Minder goed liep het af aan boord van de Pontianak tegenover Segli op Atjeh's noordkust, waar een granaat bij het laden in den vuurmond sprong, den konstabel den voorarm wegnam, een luit. ter zee 2 kl. aan het been wondde en den bezaansmast beschadigde." Het laatst bedoelde ongeval wordt door sommi gen geweten aan de soort van buizen, welke in Indië gebruikt worden. Men schrijft ons uit Rotterdam Bij de aanstaande verkiezing van een lid der tweede kamer ter vervanging van den heer Van Stolk hebben wij hier wederom strijd te ver wachten. Door de jongste onzer zes kiesvereni gingen, Het Algemeen Belangis candidaat gesteld de heer M. L. van Deventer, oud-consul-generaal te Rio Janeiro, wiens brochure „De kwijning van den Nederlandschen handelhem heeft doen gelaat, toen zij Alain aanzag, als wilde zij vragen hoeveel gasten of vrienden zij nog meer moest verwachten. „Geen vriend, mevrouw, slechts een reisge noot, dien mijnheer uw neef zoo goed is hier mede te brengen om wat uit te rusten," zei Balmat en zag haar opgetogen van bewondering in het edel, bemin nelijk gelaat. „Hij beeft u ongetwijfeld veel te zeggen in weinig tijd, wanneer gij het dus ver oorlooft zal ik mijn avondeten verder in den tuin nuttigen. Het is te goed om het geheel in den steek te laten," voegde hij er met een ernstigen blik bij, die haar lachlust opwekte. „Ik was vergeten dat men nog kon lachen," prevelde Alain voor zich heen en zag zijn tante met eenige bevreemding aan, daar hij te nauwer- nood kon begrijpen dat zij in de laatste maanden niets veranderd was. Hij had te Parijs vrouwen en ook mannen ontmoet, die onkenbaar waren geworden door den angst dien zij in enkele weken hadden uitgestaan. Maar M11' De St. Aignan had tot nu toe een betrekkelijk onbezorgd leven geleid en daardoor de frischheid, den helderen blik en den opgewekten lach behouden, waardoor zij er op middelbaren leeftijd misschien nog beminnelijker uitzag dan als jong meisje. Alain zag haar vol liefde aan. „Neen, mijnheer! ik wil u beiden zien eten en daarna kunt gij als gij wilt gebruik maken van de sofa, die in de andere kamer staat om kennen als een pleiter voor een zoogenaamd ge matigd protectionisme. Om deze candidatuur zullen zich zeer waar schijnlijk nagenoeg allen scharen, die in vijandige houding tegenover de liberale partij staan. Wel werd in de vergadering der kiesvereeniging bij het stellen dezer candidatuur de liberale vlag ge- heschen en plechtig verzekerd, dat de heer Van Deventer liberaal is, maar er werd veelbeteekenend bijgevoegd, dat bij niet behoort tot die liberalen, die het belang van den handel willen opofferen aan theorieën. En dit is voor de anti-liberalen genoeg. Zij weten zeer goed, dat het ondenk baar is onder conservatieve of ultramontaansche vlag een candidaat er hier door te halen, en dat het voor hen reeds veel gewonnen zal zijn, indien het gelukt uit Rotterdam een man in de kamer te brengen, die met opzicht tot de handelspolitiek aan hunne zijde staat. Deze candidatuur is verder eene speculatie op de stemmen van die velen uit onze handelsstad, die, ofschoon zij zichzelven wijsmaken dat zij in beginsel voorstanders zijn van het vrij handelsstelsel, nogthans in „de tijds omstandigheden" een reden zien om een weinig protectionisme te wenschen. Dat er zóo velen onder onze kooplieden zijn, is in het vorige jaar gebleken, nadat de heer Jos. Jacobson zijne bro chure had uitgegeven, waarin dit gelegenheids- protectionisme bepleit werd. En het is ook hiernit gebleken, dat er zelfs in de vergadering der kiesvereeniging Orde nog zes stemmen zijn uitgebracht op den heer Van Deventer, nadat deze door den heer Jacobson was aanbevolen, almede op grond van zijne beginselen op handelsgebied. Candidaat van Orde is de heer Otto van Rees, de oud-afgevaardigde van Rotterdam, die in 1878 zijn mandaat neerlegde om in het ministerie-Kap- peyne de portefeuille van koloniën te aanvaarden. Velen onder onze liberalen hadden aanvankelijk aan een anderen candidaat gedacht. Zij wenschen het vacante mandaat op te dragen aan den heer mr. W. Thorbecke, den zoon van den diep betreurden staatsman, aan wien het vaderland zooveel ver plichting heeft. Deze candidatuur zou eene zeer sympathieke geweest zijn, vooreerst om den naam Thorbecke; ten tweede omdat mr. W. Thorbecke bij allen die hem kennen hooge achting geniet, zoowel wegens zijn ka rakter als wegens zijne bekwaamhedenten derde omdat hij vreemd is gebleveu aan alle geschillen die in de laatste jaren de eenheid der liberale partij hebben bedreigd, en hij te lang reeds buiten de politieke carrière bleef. Over deze candidatuur is overlegd en onderhandeld, doch er is ten slotte van afgezien, omdat men meende te weten, dat de heer Thorbecke, wegens zijne drukke praktijk als advocaat, geen candidatuur voor de kamer zou willen aanvaarden. Daarop wat uit te rusten, alvorens gij ons verlaat. Het is te nauwernood dag," sprak zij en onderdrukte haar vurigen wensch om met haar neef alleen te zijn en het verhaal te hooren, dat zij zich niet door de vermoeide, schreiende Edmée had willen laten doen. Balmat nam gretig haar uitnoodiging aan, maar bracht haar sterk in verzoeking om er berouw van te hebben; zoolang duurde het eer hij verzadigd was. Zij moest menigen zucht onderdrukken voor dat hij opstond, dankte en naar de andere kamer ging, waar hij op de sofa in slaap viel, voordat Alain nog goed met zijn verhaal begonnen was. Miie de St. Aignan luisterde met groote belang stelling en haar ongewone ernst verried hoezeer zij getroffen was. „Ja, ja, gij hebt wel gedaan; gij kondfcniet anders doen" zei zij toen hij ophield. „Dat arme kind! Maar wat zal mijn broeder zeggen, che valier Zij zag hem half-ondeugend aan en hij kon haar alleen met een schouderophalen antwoorden. „Geen familiepapieren te krijgen die zal die gemeene Leroux wel ingepakt hebben; want zij waren in de verwarring verdwenen zegt ge? en in plaats daarvan een schoondochter waarop hij niet gerekend heeft, ik moet bekennen dat het hard is; maar hij zal zich troosten door te verklaren dat het geen huwelijk is." „Dat weet ik wel," antwoordde Alain fluia: terend

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1880 | | pagina 1