N<>. 186.
[JIN,
lugnstus.
Maandag
9 Augustus.
an af 4 uren
end.
IELDE.
2 nren op
Middelburg 7 Augustus.
IDDELRERGSCHE COURANT.
lienst
iISSINGEN
PLAATSEN.
DELBURGSCHE
eld:
DAC:
VLISSINGEN.
ormiddag 8.
11.—
amiddag 1.30
2.30
4.—
5.—
7.—
8.—
9.30
10.—
11.40
Nachts 12.40
1.40
3.—
den op voormelden
igenomen.
IOVVIUS
gZierikzee.
SPOORWEG GOES.
Tan Zierikzee
rm. 6,30 nm. 2,30
10,30
j— 3,45
i
3,45
-- 3,45
jy 3,45:
ienet
ROTTERDAM,
ugustus.
KOTXEBDAM:
7'morg.lO,n.
H,30 B
",30,
11,30»
d-12 11,30 v
13 11,30,
14 11,30,
16 midd. 1,
1.-»
d.18 1,_,
,.19'smorg.9,
'•20 10,-,
U. M. U. M.
3.45 en 5.45.
"5 6.15.
WOENSDAG
TERDAG.
■30 nam. 4.—
4.30
.30
midd. 12.—
nam. 12.30
r dien dag.
9
10
d.ll
10.25
10.35
6,50'
6.5
7.52
8.45
9.12
10. IS
10.41
10.60
11
1 2.5
6.85
1 1.45
6.10
r 3.i5
7.3 0
3.55
8.15
1* 4.13
8.35
4.30
8.50
Dit blad versohijnt dagelijks;
mt uitzondering van Zon- en Feeatdagenï
Prijs per 3/m, franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent!
Advertentien: 20 Cent per regel!
Geboorte-1, Trouw-; Doodberiohten enz.: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte!
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz.
Bij deze couranfbehoort een BIJVOEGSEL-
Rustig gaat onze regeering voort met het
voorstellen, onze tweede kamer met het behan
delen der gewichtigste wetsontwerpen. In
eene der jongste zittingen werd verslag uitge
bracht over het nieuwe strafwetboek; gisteren
diende de minister van financiën zijn herzie-
nings-ontwerp der zegel- en registratiebelasting
in; bij de terugkomst der kamer zal eindelijk,
mag men hopen, de rentebelasting aan de orde
zijn. Aan de bevoegdheid onzer volksverte
genwoordiging zooals zij thans is samengesteld,
om onderwerpen van zoo ingrijpend belang te
regelen, schijnt door niemand getwijfeld te
worden. De onthoudings-theorie, door de
Standaard een oogenblik gepredikt, vindt bij
niemand harer geestverwanten steun. Van
„obstructionisten", die den wetgevenden arbeid
zoeken te verlammen, boort men in ons parle
ment niet gewagen.
Het komt niet in ons op, de bevoegdheid
der sta ten-generaal in twijfel te trekken om
af te doen „wat naar de eisehen des tijds
regeling of herziening behoeft", zooals bet
tegenwoordige ministerie bij zijn optreden zijn
werkzaamheid omschreven heeft. Maar het
wekt toch eenige verwondering dat de begeerte
naar verbetering der grondslagen, op welke de
samenstelling der vertegenwoordiging rust, zich
in 't geheel niet meer vernemen laat nu er
zulke belangrijke zaken aan de orde zijn. Te
meer is dat opmerkelijk, dewijl in onze wet
gevende kringen zelve bet besef der noodza
kelijkheid van eene herziening van bet kies
stelsel zich telkens, nu op de eene, dan op de
andere wijze hooren laat. Het eene oogenblik
is het de regeering, welke eene herziening der
Nederlandsche grondwet zoekt voor te bereiden,
door de leden der staten-generaal in de gele
genheid te stellen de grondwetten van andere
volken te bestudeeren; het volgende oogenblik
is bet een onzer specialiteiten in het staats
recht, het kamerlid Lenting, die op het voet
spoor van verscheidene anderen, zijne Korte
Aanteekeniiigen op de Grondwet in het licht
geeft.
Op dit werk komen wij later in zijn geheel
terug; voor 't oogenblik willen wij er uit op
nemen dat de heer Lenting zich tegen het
algemeen stemrecht verklaart, zoowel tegen het
volledige als tegen het eenigszins beperkte
van den heer Van Houten. Het vaststellen
van een census in de Grondwet keurt hij af,
doch verwerpt dien overigens als grondslag voor
kiesbevoegdheidniet, mits aangevuld door de
z. g. n. capacités, dat zijn degenen die, niet
op grond van hun belastingcijfer, maar op
grond hunner maatschappelijke werkzaamheid,
verondersteld worden de kennis en het oordeel
te bezitten, vereiseht voor het kiezen van leden
der vertegenwoordiging. Bekend is het dat
reeds Thorbecke den census niet als uitsluiten
den maatstaf van kiesbevoegdheid wilde aan
nemen. Minder bekend, althans eenigszins in
't vergeetboek geraakt, is het dat de groote
staatsman verder wilde gaan dan de commissie
van 17 Maart 1848; welke zich bepalen wilde
tot het toekennen van het kiesrecht aan degenen,
die een doctoralen titel op een der hoogeseholen
verkregen hadden. Hierop teekende Thorbecke
in zijn Bijdrage aan:
«Hoe grooter, in den eersten tijd althans, onder hen,
die hun recht aan de betaling der gevorderde som in de
belasting ontleenen, het aantal zal zijn van hen die het
aan begrip, aan wil en aan burgerzin ontbreekt, zooveel
te ijveriger dient de wet hen te zoeken, welke de be-
Uitgegeven hij Njjgh en Van Ditrnar, te Botterdam.
trekking van den burger tot den staat kennen en weten te
waardeeren. Van dezen zijn de gepromoveerden slecht3
éene klasse; allen die proeven van eenige bekwaam
heid hebben gegeven, zooveel zij door de wet duidelijk
kunnen worden omschreven, hebben gelijke aanspraak."
In deze woorden van Thorbecke, voor 32
jaren geschreven, welke voldingend bewijzen
dat ten onrechte aan hem de gebreken van
ons tegenwoordig kiesstelsel geweten worden,
ligt reeds het geheele programma van hen die,
even als wij, eene wijziging wensehen op den
grondslag van het aannemen van zeer r n i-
m e categorieën van daartoe bekwaam geachte
burgers.
De heer Lenting is het echter eens met
hen die meenen dat, door de toekenning van
het kiesrecht aan de capaciteiten, het aantal
kiezers „niet noemenswaard" vermeerderen
zou. Het deed ons leed dit te lezen, want het
is een krachtig wapen in de hand van hen die
zich voorstanders van grondwets herziening met
den mond, maar tegenstrevers daarvan metter
daad toonen. Wij kunnen niet uitcijferen of
inderdaad de vermeerdering „niet noemens
waard" zou zijn, wanneer de categoriëen zoo
ruim genomen werden als wij het zonden wen
sehen en daaronder b. v. b. begrepen werden
alle rijks-, provinciale en gemeente-ambtenaren
boven een zeker minimum-traktement (van
b. v. b. ƒ600; alle nog in dienst zijnde of ge
wezen officieren en onderofficieren tot en met
een zekeren graad (van sergeant-majoor b. v. b.)
van het leger, de vloot en de schutterij; alle
leeraren van het middelbaar- en alle hoofd- en
hulponderwijzers van het lager-onderwijs,
voor zoo ver zij meerderjarig zijn. Alleen
de laatste categorie zou een kiezerskorps
aanvoeren van verscheidene duizenden, die
nu bijna allen van het kiesrecht uitgesloten
zijn.
Maar zelfs indien het uitgemaakt mocht we
zen dat de verandering in de cijfers niet van
groote beduidenis zou zijn, dan nog zon de
toevoeging van een zoo aanzienlijk deel van
hetgeen wij het „nationaal intellect" willen
noemen, in het kiezerslichaam eene verbetering
van, naar onze schatting, het hoogste gewicht
te weeg brengen. Wij hebben reeds vroeger
gezegd dat wij van eene verandering van het
kiesstelsel ons geen ingrijpende verandering in
het personeel en het gehalte der volksvertegen
woordiging voorspiegelen. Om die te weeg te
brengen zon men eerst het volk zelf dienen te
veranderen. Wat ons in den tegenwoordigen
toestand verontrust en eene verandering wen
sehen doet, is dat een zoo belangrijk deel van
het nationale leven, als de wetgevende arbeid
is, buiten de medewerking van uitnemend
bruikbare intellectueele krachten der natie om
gaat. Daardoor ontbreekt het onze wetgeving
aan grondslagen in het gemoed en de overtui
ging des volks, welke in uren des gevaars meer
kunnen doen om haar te verdedigen dan
het grootste stemmen-cijfer. Dit is door de
lotgevallen van het „plebisciet" in Frankrijk
voldoende bewezen. Bovendien lijdt het bijna
geen twijfel ot onder de bevoegden, die thans
van het kiesrecht uitgesloten zijn, bevinden er
zich een groot aantal die niet de doode, maar
de levende krachten van ons kiezerskorps zou
den komen versterken. Met andere woorden,
het cijfer der „onthouders" zou, rechtstreeks
en naar verhouding, kleiner, dat der wezenlijk
stemmende kiezers grooter worden. De intel
lectueel-bevoegden zouden zich meer moeite
geven voor het verdedigen en verspreiden
hunner gevoelens dan zij, die hun kiesrecht
alleen aan 'tgeld te danken hebben. De
strijd der meeningen zou levendiger worden; de
vonk der waarheid, die eruit ontspringt, hel
derder schitteren; het toezicht op de woorden
en daden van de gekozenen, door hen die
kiezen, zou nauwlettender en, naar zich ver
wachten laat, ook verstandiger, meer onbevoor
oordeeld uitgeoefend worden. Nog eens: indien
dr, cijfer-sterkte der capaciteiten inderdaad
niet noemenswaard geacht mocht worden,
wat wij betwijfelén, hare zedelijke kracht is
in ons oog zoodanig dat eene volksvertegen
woordiging, die ziehzelve dien steun ontzegt,
een onverantwoordelijk verzuim begaat.
Het is hier de plaats om eene opsomming
te vermelden, door het Handelsblad dezer dagen
gegeven, van hen die te Amsterdam van het
kiesrecht verstoken zijn. Onder hare 316,000
inwoners telt de hoofdstad 4447 kiezers. Onder
hen die het kiesrecht missen vinden wij,
en wij moeten de lijst aanmerkelijk bekorten
Al de 17 leeraren van 't gymnasium, 50 van de 56
leeraren bij het middelb. onderwijs, alle 53 hoofdonder
wijzers, 62 van de 142 advocaten, 88 van de 199 genees
kundigen, 19 van de 51 predikanten, 5 van de 11 R. K.
rectoren. Voorts zijn geen kiezers: 2 leden der prov.
staten, 5 leden van den gemeenteraad, de gemeente-archi
varis, de kommandant van de brandweer, 1 hoofdcommis
saris en 4 van de 5 commissarissen van politie, 13 pro
fessoren en 5 lectoren der universiteit, de directeur der
ambachtsschool, de directeur der industrieschool, de direc
teur van het instituut tot onderwijs van blinden, 4 van
de 5 hoogleeraren aan de rijks-academie van beeldende
kunsten, de directeur van het rijks-museum van schilderijen,
de directeur van het prentenkabinet, de provinciale inspec
teur der directe belastingen, de 5 controleurs, de hoofd
verificateur en 2 ontvangers hij de directe belastingen,
de heide inspecteurs der registratie en domeinen, de 4
ontvangers der registratie en die van het buitengewoon
zegel, de directeur van het postkantoor, de directeur van
het telegraafkantoor, de hoofdcontroleur van den waar
borg enz. op goud en zilver, 2 raadsheeren van het ge
rechtshof, de beide advocatengeneraal, de griffier en de
beide substituutgriffiers van het hof, de kolonel-komman-
dant in het le genie-kommandement, de eerstaanwezende
ofliecier der genie, de kolonel-chef van het militair ge
neeskundig onderwijs, de eerstaanwezende officier van ge
zondheid. de directeur en kommandant der marine, de
beide hoofdingeuieors der marine, de dirigcerende officier
van gezondheid hij dc marine, de commissaris bij het
loodswezen, de hoofdredacteurs van de Standaard en de
Aw.it. Courant-, henevens eeae menigte hoofden van han
delsfirma's, directeuren van groote nijverheids-ondernemin
gen enz.
Met deze lijst voor oogen, zal toch niemand
beweren dat de wijziging, welke het Amster-
damsche kiezerslichaam door eene toevoeging
der capaciteiten zou ondergaan, „niet noemens
waard'7 zou wezen, zelfs al werden de cate
gorieën, zooals in deze opsomming het geval
is, nog niet eens zoo ruim genomen als wij
noodzakelijk zouden achten.
Hetgeen ons echter verwondert is dat zij,
die door ons tegenwoordig kiesstelsel uitgeslo
ten worden, zoo weinig van zich hooren laten.
Aan besef van hetgeen hen onrechtmatig ont
houden wordt, zal het bij hen toch niet ontbre
ken. Waarom wordt er dan niet beproefd om
door onderlinge aansluiting, door het vormen
van een bond, door het indienen van petitiën
en door andere wettige middelen, op de wet
gevende macht invloed uit te oefenen? Gaven
de Amsterdamsche nitgeslotenen het voorbeeld,
zonder eenigen twijfel zouden de anderen, die
door het geheele land verspreid zijn, zich bij
hen voegen. En deze weg, om eene gewenschte
verbetering tot stand te brengen, moge lang
zijn, hij moge slechts langs omwegen en trots
velerlei hinderpaal tot het doel voeren, het is
de eenige die in een constitutioneel land het
doel ten laatste kan doen hereiken. Wie hem niet
op wil, veroordeelt zichzelf tot een eeuwig
durend, machteloos en nutteloos klagen.
Volgens het Rott. JSbl. zal met den lOen dezer
eene verbetering gebracht worden in de aanslui
ting van den z. g. n. „Vlissingschen posttrein,"
dat is namelijk die, welke des namiddags te
4.45 uit Amsterdam en te 6.40 uit Rotterdam
vertrekt, naar Antwerpen enz. Men zal daar
door op de reis van Amsterdam naar Brussel
bijna een uur winnen.
Van verbetering der hoogst gebrekkige aan
sluiting van den ochtend-trein uit België naar
Zeeland wordt nog niets vernomen.
Bij min. beschikking is bepaald dat de navol
gende ambtenaren bij de administratie der poste
rijen hunne functien zullen uitoefenen als volgt,
te weten: de commiesen 2e kl. A. N. Vellinga
te Arnhem; G. Koppen te Amsterdam; G. de
Wit te Zwollede commies 3e kl. W. F. L. van
Oudenhoven te 's Gravenhage de commiesen 4e
kl. H. Tjebbes te Dordrecht; J. Woltersom te
Zwolleen de surnumerairs jhr. L. J. van Spong
ier te Rotterdamen W. Ribbink op het spoor
weg-postkantoor no. 1.
Wij deelden in ons nommer van 29 Juli mede
hoe het volgens de Sydney Morning Herald afge-
loopen was met de kolonisten die met de Chan'
dernagor uit Vlissingen naar Nieuw-Ierland zijn
vertrokken, en zagen toen dat de meesten in
deerniswaardigen toestand naar Dukeot York-
eiland waren vervoerd, waar ze door zendelingen
verpleegd werden. Slechts zeven waren er ach
tergebleven aan de Likiliki-baai. Deze hadden
in dien tijd een schip met levensmiddelen en
andere benoodigdheden uit Sydney gekregen, en
toen dit op Duke of York-eiland bekend werd,
besloten de autoriteiten, de kommandant nl. van
eea EDgelscb oorlogschip en de Duitsche consu^
dat het geraden was de kolonisten weer nasr
Likibki terug te brengen. Drieëntwintig hunner
hadden zich echter op Duke of York-eilar.d in
dienst begeven van kooplieden en scheepskapiteins,
negen waren er gestorven en zes met eene boot
in zee gestoken, zonder dat men later iets van
hen gehoord^had. Er bleven er slechts zeventien
over die aan boord van de Pacific naar Likiliki
werden gebracht. Toen het schip er kwam, ver
keerde de kolonie in een treurigen toestand;
Eenige honderden ellen van den oever was een
houten pakhuisje gebouwd, waarin de leeftocht
en andere artikelen werden geborgen. Boven dit
gebouwtje wapperden de kleuren van den markies
De Rays. Daar omheen stonden vijf of zes
gebouwtjes, als men ze zoo noemen wil, hutten
die haast geen beschutting gaven tegen zon of
regen. Dat was al wat de kolonisten hadden
kunnen, of misschien hadden willen bouwen.
Tusschen den oever en het pakhuis lagen een
aantal voorwerpen, stukken van werktuigen,
karrewielen en andere nuttige zaken, blootgesteld
aan zon en regen en geheel verwaarloosd. Men
zag er gedeelten van eene suikerfabriek en van
een zaagmolen.
Achter die gebouwen stond ongeveer vijftig
vierkante voet gronds suikerriet, terwijl nog zulk
een plekje met pisang beplant was.
Het bleek dat de kommandant, kapitein M'Laugh-
lin, een brief van den markies De Rays had ont
vangen, waarin gemeld werd dat een stoomboot
in aantocht is van 1200 ton met drie compagnieën
Carlisten en 300 Italianen, mannen, vronwen en
kinderen, te zamen 700 personen. Zij zou varen
onder Liberische vlag, en de boot heet Genil. Dit
schip is, blijkens latere berichten, lek en met op
roerige bemanning, te Singapore binnengeloopen.
Uit hetgeen men van de vestiging te Likiliki
kon te weten komen bleek dat De Rays strenge
orders had gegeven voor de inrichting en den
aanleg der kolonie. Op eene gegeven plaats
moesten breede straten zijn voor den adel, iets
smaller voor de burgerij en de smalste voor de
werklieden. Nog andere onzin was voorge
schreven.
De Coohiown Heralddie deze inlichtingen vau
den Duitschen consul te Matupi, den heer Herns-
heim heeft ontvangen, besluit haar artikel met
deze schets van het reisgezelschap van den
markies De Rays „De nieuwe kolonisten schij
nen het schuim en uitvaagsel van Europa te
zijnzij kennen geen enkel vak of handwerk,
en nimmer kan men dus verwachten dat zij
hunnen arbeid zoo productief zullen maken
als de grondvesters eener kolonie behoorea
te doen. De bestuurders zijn geheel onberekend
voor hunne taak en de gansche onderneming zal
binnen kort op ongelukkige wijze te niet gaan."
Dit oordeel kan van bevoegde hand zijn. Het
klinkt zeer juist. Men heeft voor het stichten
eener nieuwe maatschappij inderdaad nog wat
anders noodig dan een zeker aantal menschen
van goeden wil en veel devotie, zoo als De Rayg
ze heöben wilde. Het schijnt ook te betwijfelen
of de driehonderd Carliste» meer orde ea yljjt