1880.
N". 177.
29 Juli.
IS3« Jaargang;
Donderdag
Middelburg, 28 Juli.
MIDDELBURGSCHE COURANT.
Dit blad verschijnt dagelijks!
met uitzondering van Zon- en Feestdagen!
Prijs per S/m. franco 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent!
'Advertentien: 20 Gent per regel!
Geboorte'; Trouw-; Doodberiohten enz,: van 1—7 regels 7 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte!
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publ'cité G. L. Dacbe Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz.
Diegenen onzer lezers, welke in het Nieuws
van den Dag van den 26™ dezer het hoofdarti
kel onder den titel De Noord-Nederlandsche
Pers en de Belgische Broeders gelezen hebben,
kunnen in het Nieuws van heden, den 28™, een
ingezonden stuk van de hand van onzen hoofd
redacteur vinden, waarin deze de aanmerkin
gen beantwoordt, welke op zijne houding te
Brussel, bij gelegenheid der internationale
bijeenkomst van dagbladschrijvers, gemaakt
zijn. De spoed waarmede de redactie van het
Nieuws dit vrij uitvoerig stuk heeft opgenomen,
wordt door ons op hoogen prijs gesteld.
Aangezien het hier eene persoonlijke zelf
verdediging geldt, meenen wij te kunnen
volstaan met te vermelden dat in bedoeld
ingezonden stuk van de stelling wordt uitge
gaan, dat het de p 1 i c h t der Ned. dagblad
pers ware geweest op het journalistencongres
te Brussel aanwezig te zijn. Die plicht zou
natuurlijk voor overwegingen van hooger orde
hebben moeten wijken. Zooals in ons hoofd
artikel van den 19™ dezer werd uiteengezet,
bestonden echter, naar onze zienswijze, die
overwegingen van hooger orde niet. Onze
hoofdredacteur heeft dus gevolg gegeven aan
zijn gevoel van plicht door naar Brussel te
gaan en het rechtstreeksch gevolg dier plichts-
opvatting was dat hij, eenmaal daar zijnde,
zich gehouden achtte, toen de gelegenheid zich
voordeed om een Nederlandschen toon in het
internationaal concert te doen hooren, dit te
doen op de wijze zooals hij het gedaan heeft.
Wij kunnen hiermede van dit persoonlijk
feit afstappen en overgaan tot de behandeling
van een ander punt, dat in het boven aange
haald hoofdartikel van het Nieuws v. d, D.
wordt aangeroerd.
Het Nieuws geeft namelijk hij deze gelegen
heid het reeds meer besproken denkbeeld in
overweging, van het vormen van een Neder
landschen dagbladschrijvers-bond. Het gelooft
dat de uitvoering van dit denkbeeld niet alleen
de pers, maar het geheele publiek ten goede
zou komen. Te veel toch zien, volgens het
Nieuws, onze dagbladschrijvers in hun vakge-
nooten niets dan concurrenten, en verliezen zij
uit het oog dat er nu en dan vraagstukken
voorkomen, waarbij onderling overleg wensche-
lijk zou zijn. Verhooging nu, van het peil der
organen van de openbare meening, zon gunstig
terugwerken op die openbare meening zelve.
Er is in dit denkbeeld van het Nieuws vee 1
dat ons toelacht. Bestond er mogelijkheid
onder onze dag- en weekbladschrijvers, ondanks
verschil van richting, een gevoel van kame
raadschap te doen ontstaan, dan gelooven wij
inderdaad dat daaruit „verhooging van het
peil der organen van de openbare meening"
zou kunnen voortvloeien. Bovendien komen
er in de journalistiek vraagstukken van wel-
voegelijkheid en gepastheid voor, welke wij
thans niet van de daken willen bekend maken,
maar tot welker beslechting het ons inder
daad nuttig zou voorkomen indien er een soort
van „raad van eer" onder ons dagbladscbrij-
versgilde bestond. De proef te nemen met het
oprichten van een journalisten-bond vindt dus
hij ons, ofschoon wij aan het welslagen daar
van eenigen twijfel koesteren, in 't algemeen
instemming.
Volkomen raadselachtig is het ons echter
hoe het Nieuws ertoe is gekomen, de wen-
schelijkheid van „het bestaan van een zekeren
hand tusschen de dagbladen in Nederland"
opnieuw bevestigd te zien door „het ge-
be ur d,edat is door het optreden van
onzen hoofdredacteur te Brussel. Is dat op
deden dan eene betreurenswaardige zaak ge
weest, eene „stoutigheid," welke in 't vervolg
voorkomen zou moeten worden
Men zal van ons niet verwachten dat wij
deze vraag beantwoorden. Liever beroepen
wij ons op het getuigenis van anderen. Be
tuigingen van instemming met de te Brussel
door onzen vertegenwoordiger uitgesproken
gevoelens zijn ons, sedert zijne terugkomst,
zoo mondeling als schriftelijk van verschillende
zijden geworden. Opmerkelijk is het, dat die
betuigingen geenszins uitsluitend van het
„jonge Nederland," van het „geslacht dat
sedert eene halve eeuw verrezen is," zijn
uitgegaan; maar ten deele ook afkomstig
waren van hen die, evenais de heer De Jonge
van Ellemeet, aan de gebeurtenissen van 1830
nog een werkzaam deel genomen hebben. Bo
vendien hebben wij, wat de „organen der
openbare meening" aangaat, vóór ons het ge
tuigenis der Goesche Ct. (22 Juli) en der
Zierikzeesche Ct. (24 Juli), die beide het te
Brussel gesprokene uitdrukkelijk goedgekeurd
hebben. Het Rott. Nieuwsblad (21 Juli) liet
er zich mede in goedkeurenden zin over uit.
Het Utr. Dagblad, dat zelf een vertegenwoor
diger naar Brussel zond, zal er wel mede
ingestemd hebben. Dit de welwillende wijze
waarop het Vaderland (21 Juli) ervan gewag
maakte, valt af te leiden dat dit blad het
gebeurde althans niet als iets beschouwde
waarover wij ons te schamen hebben. De
letterkundige groep, die in de Ned. Spectator
hare uitdrukking vindt, schijnt blijkens den
Heilgroet in 't jongste nommer mede onze
zienswijze te deelen.
Nu weten wij wel dat in de getuigenissen
welke wij kunnen aanhalen, de gros-bonnets,
de „generaals", onzer dagbladpers niet vertegen
woordigd zijn. Maar er blijkt dan toch over
tuigend uit dat een deel althans der openbare
meening in Nederland het optreden van onzen
vertegenwoordiger te Brussel goedkeurt. Ware
het dan nu wenschelijk geweest dat dit optre
den door „gemeen overleg", of wel door een
„prae-advies" van eenig bestuur, voorkomen
ware geworden
Wij gelooven het niet. Welke zwakheden
onze dagbladpers mogen aankleven, zij heelt
dit boven vele harer zusters in den vreemde
voor, dat zij volkomen vrij is, zonder dat in
den regel hare vrijheid tot losbandigheid of
onvertogenheid aanleiding geeft. Die vrijheid
moet men verdragen, ook met hare ongemakken.
Ons komt het althans monsterachtig voor, haar
te willen intoomen door „een zekeren band
tusschende dagbladen
Wie van de vrijheid misbruik maakt, zal de
gevolgen daarvan te dragen hebben. Het geval is
echter ook denkbaar, dat wat sommigen een
misbruik schijnt, inderdaad een zeer nuttig en
heilzaam gebruik is. EeD enfant terrible is,
van oudsher, een lastig voorwerp geacht. Maar
niet minder waar is het dat zulk een „kind"
nu en dan
Onder de officieele schaar
't Een en ander komt verkonden
Dat aan de Oomes wel mishaagt,
Tante schrik om 't harte jaagt,
Doch een merk van waarheid draagt I
Door de kiezersvereenigiog Burgerplicht te
Amsterdam is met 45 stemmen tot candidaat voor
het lidmaatschap der tweede kamer (vacature
Van Heukelom) verkozen de oud-minister van
tiuanciën, mr. J. G. Gleichman. Op den oud
minister Kappeijne weiden 35 stemmen uitgebracht.
Het Handelsblad meldt het volgende
In de week van 915 Juli overleden te Parijs
37, van 29 Juli 58, van 25 Juni tot 2 Juli 48
en van 18 Juni tot 24 Juni 51 personen aan
pokken.
Dns stierven er in de laatste maand 200 men-
schen aan pokken en zullen er vele honderden aan
die ziekte lijdende moeten zijn om 50 dooden per
week te geven.
Die naar Parijs wil gaan doet dus goed niet
de oogen te sluiten, maar zich tegen mogelijk
gevaar te wapenen en zich vooraf te laten herin
enten.
Op reis is de vatbaarheid om een aanstekelijke
ziekte te verkrijgen verhoogdbovendien komt
men met allerhande vreemde individuën in aan
raking.
Nederland zal wijs bandelen al het zijne te
doen om bij het heerschen der pokken in Frankrijk
en België zijne inwoners zoo volledig mogelijk in
te enten en te herinenten. Ten onrechte wordt
in de laatste dagen met die vaccinatie den draak
gestoken. Men moet niet rusten voor dat alle in
woners gerevaccineerd zijnkomen er dan poklij
ders uit België of Frankrijk, dan zullen die gevallen
geïsoleerd blijven en er zal geen epidemie komen.
Men heeft geklaagd dat de vreemdelingen niet
naar Scheveningen wilden gaandit was niet
omdat daar de pokken heerschten, maar omdat
men weet dat de bevolking daar wegens zooge
naamde gemoedsbezwaren niet behoorlijk gevacci
neerd is. Komt er te Scheveningen een poklijder
uit Parijs, dan is er veel meer kans dat zich daar
een moorddadiger epidemie ontwikkelt dan elders.
Men zij dus daar op zijn hoede.
In de Vondel-, de Van Baarle- en de P-C-
Hooltstraten te Amsterdam en in hare omgeving
heerecht thans in vrij hevigen graad typhus. Men
schrijft dit toe aan de uitwasemingen der nabu
rige slooten, waarvan de demping en rioleering bij
voortduring door eenige grondeigenaars in die
buurt is tegengehouden.
De gemeenteraad heeft nu gisteren met alge-
meene stemmen besloten tot het dempen en
rioleeren dier slooten. Men voorziet echter pro
cessen van den kant der bedoelde eigenaars, die
een plan tot bemaling van het geheele Vondel
kwartier hebben ingediend.
De audiëntie van den minister van binnenlandsehe
zaken zal op Zaterdag, 31 Juli en die van den
minister van koloniën op Vrijdag 30 Juli niet
plaats hebben.
Voor de wereld-tentoonstelling te Melbourne,
welke den len October a. geopend zal worden en
waarvoor 20.000 op de Btaatsbegrooting uitge
trokken en eene commissie door de Ned. regee
ring benoemd is, zijn ruim 80 inzenders en over
de 100 inzendingen ingekomen. Het laatste schip
is voor een paar weken uit Amsterdam vertrok
ken. De meerderheid der inzendingen bestaat uit
bier, jenever, likeuren enz. Damast, geweven goe
deren, tapijten, verduurzaamde levensmiddelen,
zeil- en vlaggedoek, naar welke in Melbourne veel
vraag bestaat, zijn bijna niet vertegenwoordigd.
Uit Limburg, Noord-Brabant en vooral uit Zee
land werd weinig oi niets ingezonden. Daaren
tegen hebben onze schilders veel deelgenomen.
Heett de commissie dns eenige reden tot
te vredenheid, zij zal het moeten betreuren, dat
niettegenstaande de vele moeite, die zij zich ge
heel belangeloos gaf, zoo velen achterbleven.
Het is waar, de inzenders moesten zich de kosten
van verzendiDg getroosten, doch ook alleen deze;
de opoffering voor onze groote industrieele in
richtingen was dus niet groot.
Het verhaal van het „pleiziertochtje" naar Urk,
waarop zooveel honger geleden werd, dat wij aan
bet handelsblad ontleend hebben, is ook door
De lijd overgenomen. Deze schrijft vervolgens:
"Leerzaam noemen wij dit relaas in verband met de
meer en meer voortwoekerende gewoonte, om ook zelfs
de Zondag ochtenden dienstbaar te maken aan wereldsch
vermaak en uitspanning, met verzuim meestal van kerk en
godsdienstoefening. De dames en heeren die "voor plei-
zier" naar Urk zijn geweest, en hun maal moesten doen
met roggebrood en thee met witte puntjes, hebben van
de eerzame Urkers een geduchte les gehad."
De meesten dier heeren en dames zullen in de
week weinig of geen gelegenheid hebben, aan
wereldsch vermaak of uitspanning te offeren.
Toch zag De lijd liever, dat zij nalieten om, uit
gelokt door fraai zomerweder, iu de vrije natuur,
nieuwe kracht en moed te garen om, totdat er
weder een dag vrij-af komt, opgesloten te zijn in
die eeuwige stad. Meu gaat toch niet des Zon
dags naar Urk met het doel er slemppartijen te
houden. Of hebben de heeren van De Tijd hun
Zondag namiddag en avond „dienstbaar gemaakt"
aan dat veroordeelde genot en hebben ook zij
het slecht getroffen? (Arnh. Cl.)
Een bericht uit een der Fransche bladen, vöor
enkele dagen door ons overgenomen, gaf reden
om te vermoeden dat de katholieke volkplanting,
met de Chandernagor van Vlissingen vertrokken,
goed geslaagd was. Een Australisch blad, de
Sydney Horning Herald, geeft een geheel ander
verslag van de onderneming van den markies
De RayB.
De emigranten, zegt dit blad, een hon
derdtal Duitschers en Franschen, vertrokken den
14en September met de Chandernagor van Vlis
singen en kwamen na eene goede reis van
ongeveer honderd dagen aan het eiland Langlan,
waar men eene kolonie wilde vestigen en tien
der landverhuizers met leeftocht voor drie maanden
werden aan wal gezet. Later bleek dat nog
zeven anderen erin geslaagd waren aan wal te
komen, zoodat dit troepje gebrek aan levens
middelen moet gekregen hebbendoch men hoorde
later niets meer van ben.
De Chandernagor zette hare reis voort naar
Port-Breton op Nieuw Ierland, waar de landver
huizers in twee troepen werden verdeeld, éen
onder bevel van een Amerikaan, kapt. M'Laug-
hlin en de andere onder dat van den kommandant
van het scbip De la Croix. Iedere troep landde
op een verschillend punt van het eiland. Zij
hadden reeds bijna een weg voltooid tusschen
beide vestigingen, toen zij hoorden dat er een
geschikter plaats voor de kolonie te vinden was
aan de Likiliki-baai. Het schip voer erheen, en
wijl het niet terugkeerde, ondernamen de kolo
nisten den tocht daarheeD, waarop ze veel te
lijden hadden van ontberingen door sehaarschheid
van voedsel en water en ongebaanden weg, hoe
wel de inboorlingen zich zeer vriendelijk jegens
hen gedroegen. Een ander deel der landverhuizers
legde zijn weg af in booten en had minder te
lijden. -
Toen men eindelijk weer allen bij elkander
was, ontstond er in den jongen staat twist over
het gezag. M'Laughlin en De la Croix waren
beide koningen over een deel der kolonisten ge
weest, en nu beide deelen zich weder vereenigd
hadden, moest men een van beiden kiezen. De
keuze viel bij stemming op M'Laughlin. De la
Croix was in zijn eerzucht gekrenkt, ging naar
boord van zijn schip en zeilde ermêe weg, niet
tegenstaande slechts een deel van den leeftocht
en niets van den voorraad medicijnen aan wal
was gebracht.
Korten tijd daarna braken er koortsen uit
onder de kolonisten, benevens eene aan het eiland
eigen ziektebuilen aan de kuiten en de voeten.
Na zes weken waren slechts drie mannen meer
tot werken in staat, terwijl reeds éen gestorven
was. vi
Ten einde raad, hoorde men van de inboorlingen
dat er blanken waren op het Dnke of York-ei-
land, ongeveer 160 mijlen van de Likiliki-baai
gelegen. Na onverdragelijk lijden en vele ver-
geefsche pogingen om dat eiland te bereiken,
kwam éen van de booten der kolonisten, ongeveer
halfweg tnsschen beide plaatsen, een handels-
vaartnig tegen, welks kapitein Likiliki aandeed
en met een aantal kolonisten naar Duke of York-
eiland terugkeerde, toen hij onderweg de stoom
boot Ripple, kapitein Ferguson, ontmoette. Deze
nam de zieken aan boord, gaf hun voedsel en
mediemjen en stoomde onmiddellijk naar Likiliki,
waar hij al de achtergebleven zieken gereed vond
om in eene boot te trachten naar het Duke of
York-eiland te komen. Kapitein Ferguson bood
aan de gansche kolonie daarheen te brengen,
hetgeen door allen werd aangenomen, op zeven
na, die verkozen te blijven waar zy waren.
Uit een ander verhaal blijkt nog dat twee
Wesleyaansche zendelingen van Duke- of York-
eiland, de heer Brown en Danks, van den toestand
der kolonisten gehoord hebbende, in hun open
walvisohboot naar Nieuw Ierland waren geste
vend, doch onderweg de Ripple ontmoetten. Op
Duke- of York-eiland aangekomen, werden de
ongelukkige landverhuizers in een geïmproviseerd
hospitaal opgenomen, waar zij door de zendelinge»