Gemeenteraad van Middelburg,
Ingezonden Stukken.
Oever-verdediging.
23—26 Juli. Tuiubouw- en plantenkundig con
gres.
1 Ang. Inwijding van het paleis van
sehoone kunsten, opening der ten
toonstelling van Belgische kunst.
27 Congres van bestrijders van het
misbruik van sterken drank.
89 Zang-wedstrijd.
1216 Belgisch letterkundig congres.
16 n Vaderlandslievend feest; (Hete pa
triotism) illuminatie en vuurwerk.
18 Optocht, muziek en illuminatie op
de Grand-Place.
2329 Internationaal onderwijs-congres.
29 Geneeskundig congres.
Bovendien eenige feesten te Namen en te Gent,
benevens te Antwerpen:
21 Aug. Ontvangst der Belgische en buiten-
landsche schutterskorpsen. Uit
voering eener groote jubel-oantate
van P. Benoit.
22 Internationale wedstrijd van har
monie- en fanfare-gezelschappen.
23 Inwijding der nieuwe haven-in
richtingen. Feesten en illuminatie
op de Schelde.
24 Groot Venetiaansch feest en vuur
werk op de Schelde
Men schrijft uit Varsseveld aan de Zutf. cl:
De enkele warme dagen, die wij in den laatsten
tijd zoo nu en dan hebben gehad, hebben doen
zien, dat de befaamde berkenblad-wesp den
strengen wiater maar al te goed is doorgekomen
Wanneer men, bij eenigszins zonnig weder, door
onze berkenboschen wandelt, dan ziet men ze bij
myriaden om de boomen heen zwermen om te
paren en vervolgens eieren te leggen. Deze paar
tijd duurt gewoonlijk van 22 Juni tot 15 Juli.
Wij hebben reeds eieren gevonden op do bladeren
van den perenboomwij achten het niet waar
schijnlijk dat zij hierop tot ontwikkeling zullen
komen. Hier staat echter tegenover, dat de
larve, wanneer zij volwassen begint te worden en
gebrek heeft aan voedsel, het blad van els,
hazelaar en breedbladigen wilg aantast, zelfs het
harde blad der eiken voor lief neemt. Vele
berkenbosschen beginnen dan ook een ziekelijk
voorkomen te krijgen, ongerekend de vele boomen
die jaarlijks sterven. Met zekerheid meenen wij
nu reeds te mogen voorspellen, dat de tijd niet
ver meer af is, of zij zullen in de duiuen van
Holland evenzeer te vinden zijn als hier. Wee
den berken in die zandige duinen, wanneer deze
bladwesp daar eens komt hnishouden 1
Aan de stukken, overgelegd aan den gemeente
raad betrekkelijk het lager onderwijs, ontleenen
wij het volgende:
Met het oog op de waarschijnlijk spoedige in
voering der nieuwe wet op het lager onderwijs
achten burg. en weth. het wenschelijk aan den
raad die besluiten voor te leggen, die zij noodig
oordeelen om het lager onderwijs in de gemeente
Middelburg zoodanig te organiseeren, dat de toe
stand van dat onderwijs aan de eischen van de
wet en aan het belang der ingezetenen beantwoordt.
De burgemeester heeft zijne denkbeelden omtrent
de noodzakelijke reorganisatie in een vijftal con
cept-verordeningen nedergelegd en aan het oor
deel van de plaatselijke schoolcommissie en den
inspecteur van het lager onderwijs onderworpen.
In hoofdzaak vereenigen deze zich ermede.
Burg. en weth. hebben daarop eveneens de
ontwerp-verordeningen aan een onderzoek onder
worpen en bieden ze alsnu den raad ter overwe
ging aan.
broederschap wil drinken! Ik ben aanhoudend
genoodzaakt hem te doen gevoelen dat ik hem,
al laat ik hem studeeren, nog niet tot zoon heb
aangenomen."
Juliane moest hartelijk lachen over dat denk
beeld van op broederschap te drinken.
„Hij heeft iets heerschzuchtigs, iets gebiedends
en opgewondens in zijn gelaat, dat men hem door
terughoudendheid moet zien af te leeren; verder
is hij zoo kwaad niet, maar hij is een idealist...."
„Ja, dat is hij zeker, en hij heeft een warm
hart," stemde Juliane in, „zijn groote dank
baarheid jegens u doet hem de vormen over het
hoofd zien."
Haar vader haalde de schouders op en zei:
„Het is mogelijk; maar dan moest men aan
de hoogeschool college geven in goede manieren
en den omgang met fatsoenlijke lieden. Niets is
voor deze idealisten te hoog en vol afgunst
praten zij Hölderlin na; „Gij gelukkige geniën,
gij wandelt daarboven in het lichtmaar indien
een God hen tot zich ophief, zouden zij hem
weldra, na tien schreden naast hem „gewandeld"
te hebben, hem door onbehoorlijk dringen tegen
de wolken aanduwen. Zij hebben geen begrip
van wellevendheid!"
Toen Titan nu den volgenden dag verscheen,
begroette hg Juliane met een veel te stormachtige
en luidruchtige blijdschap. Dat was zijn onge
luk; want hoe zij ook over hem mocht denken,
De verordening regelende het getal lagere
scholen en den omvang van het onderwijs luidt
als volgt:
Art. 1. Lager onderwijs wordt van gemeente
wege gegeven in zes scholen, genaamd A. B. C.
D, E en F.
De scholen A, B en C zijn bestemd voor jongens
en meisjes, de scholen D en E uitsluitend voor
meisjes, en de school F uitsluitend voor jongens
Art. 2. De scholen zijn ingericht voor het na
volgend getal leerlingen
School A voor ongeveer 300 leerlingenB
voor 360; C voor 400; D voor 100; E voor 100
en F voor 120 leerlingen.
Art. 3. Op alle scholen omvat het onderwijs
de vakken, genoemd in art. 2 der wet op het
lager onderwijs onder de letters ai.
Bovendien wordt onderwijs gegeven in de
volgende vakken: op de scholen A, B en C in:
a. de nuttige handwerken voor meisjes; b. het
hand teekenen; c. de voor-oefeningen der gymnastiek:
op de scholen D en E in: a. de nuttige en fraaie
handwerken voor meisjes; b. de beginselen der
Fransche taal;
op de school F ina. de beginselen der Fran
sche taalbhet handteekenen c. de wiskunde.
Aan de leerlingen der scholen D, E en F wordt
tegen betaling en aan een zoo groot mogelijk
gedeelte der leerlingen van de scholen A, B en C
kosteloos gelegenheid gegeven, gymnastiek-onder
wijs te ontvangen op eene der gemeente-gymnas-
tiekscholen.
Art. 4. Aan de school O zijn twee herhalings
klassen verbonden, eene voor jongens en eene
voor meisjes.
Het onderwijs omvat hoofdzakelijk het lezen,
het schrijven, het rekenen, de beginselen der
Nederlandsche taal en verder nog vcor zoo veel
mogelijk de beginselen van de kennis der natuur,
van de aardrijkskunde en van de vaderlandsche
Art. 5. Deze verordening treedt in werking
op het tijdstip door den koning voor het in wer
king treden der wet van 17 Aug. 1878 (Stbl. no.
127) vastgesteld. De volledige uitvoering zal vóór
1 Juli 1882 plaats hebben.
De verordening, regelende het getal onderwijzers,
de akten die zij bezitten moeten en de jaarwed
den, is in hoofdzaak van den volgenden inhoud
Art. 1. Het getal onderwijzers op de scholen
A, B en C komt overeen met do voorschriften
van de artt. 23 en 24 der wet op het lager
onderwijs.
Aan elk dezer scholen zijn minstens twee
daartoe bevoegde onderwijzeressen, uitsluitend
voor het onderwijs in de nuttige handwerken, en
zoo mogelijk twee onderwijzers verbonden, tot
het geven van onderwijs in het handteekenen,
alsmede twee onderwijzers, tot het geven van
onderwijs in de gymnastiek bevoegd.
Art. 2. De onderwijzeressen, hoofden der scho
len D en E, moeten de bevoegdheid hebben tot
het geven van onderwijs in de handwerken en
in de beginselen der Fransche taal.
Ieder barer wordt bijgestaan door:
1. éene onderwijzeres met den rang van hoofd
onderwijzeres, tevens bevoegd tot het geven van
onderwijs in de Fransche taal
2. éene a. twee onderwijzeressen
3. éene daartoe bevoegde onderwijzeres, uit
sluitend voor het onderwijs in de handwerken.
Art. 3. Het hoofd der school F moet de be
voegdheid hebben tot het geven van onderwijs
School A i3 de tegenwoordige school G, hoofdonderw.
de heer De Jager; B eene nieuwe; C de tegenwoordige
school F, hoofdonderw. de heer De ManD de tegen
woordige school B, hoofdonderwijzs. mej. Klaar; E de
tegenwoordige school D, hoofdonderwijzs. mej. Achilles»
en F de tegenwoordige school C, hoofdonderw. de heer
Van Sluijs.-
nu was zg op haar hoede en behandelde hem met
gedwongen stijfheidzij wilde alles vermijden
wat aanleiding kon geven dat hij zich in tegen
woordigheid van haar vader al te vrijmoedig
betoonde, en dus sproot hetgeen hij koelheid
noemde, alleen voort uit haar groote bezorgdheid
dat hij haar vader opnieuw aanstoot zou geven
door zijn gedrag.
Hij vermoedde daar natuurlijk niets van en
voelde zich diep gekrenkt door den strakken,
vreemden blik dien zij op hem liet rusten en
waardoor zij in dat oogenblik voor zijn geheele
leven een verandering in hem te weeg bracht. Hij
vertrok geheel verslagen en voelde zich vreeselijk
verongelijkt. Hij deed bij zich zei ven die gevoel-
looze Juliane allerlei verwijtingen en wilde terstond
naar de universiteit terugkeeren. Hij besloot den
vrijheer, dien trotschen adellijke, te bewijzen dat
hij niet langer van zijn edelmoedigheid gediendi
wilde zijn; hij besloot om niet, zooals zijn plan
was geweest, rechter of raadsheer te worden,
maar datgene, waardoor hij het spoedigst, op
eigen beenen zou kunnen staan: advocaat, eenvou
dig advocaat 1
De eerstvolgende dagen bedaarde de storm in
zijn binnenste echter een weinig. Hij overlegde
dat Juliane hem alleen in tegenwoordigheid
van haar vader gezien had, dat zij misschien,
als zij alleen met hem sprak, hartelijker zou
zijn en de hoop weer versterken die hem
in de Fransche taal, in de wiskunde en in het
handteekenen.
Deze bepaling is, voor zooveel de bevoegdheid
tot het geven van onderwijs in de Fransche taal
betreft, niet toepasselijk op het tegenwoordige
hoofd der school.
Hij wordt bijgestaan door:
1. éen onderwijzer mei den rang van hoofd
onderwijzer, tevens bevoegd tot het geven van
onderwijs in de Fransche taal
2. drie onderwijzers, van welke éen den
rang van hoofdonderwijzer, éen de bevoegdheid
om onderwijs in de Fransche taal en éen om
onderwijs in het handteekenen te geven, bezit.
Art. 4. De hoofden der scholen ontvangen eene
vaste jaarwedde en vrije woning of vergoeding
voor huishuur.
De vaste jaarwedden van de hoofden der scho
len bedragen f 1200; die van het hoofd der
schooi F, bedraagt f 1400.
De tegenwoordige hoofden der scholen C en F,
genieten bovendien eene persoonlijke toelage, de
eerste van f 50, de tweede van 470.
Art. 6. De vaste jaarwedden der overige
onderwijzers en onderwijzeressen bedragen, be
houdens de na te noemen uitzonderingen en voor
zooveel zij hunne akten onder de wetten van
1857 of 1878 verkregen hebben, beneden 20jarigen
leeftijd f 500, beneden 23jarigen leeftijd 550,
boven 23jarigen leeftijd 600 en bij bezit van de
akte van hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres
f 650. Deze laatste wedde wordt verhoogd tot
f 700 wanneer zij twee jaren, tot f 750 wanneer
zij vier jaren en tot f 800 wanneer zij zes of
meer jaren aan de gemeente-scholen werkzaam
zijn geweest.
De dienstjaren, elders door onderwijzers of
onderwijzeressen, die in het bezit zijn van de akte
van hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres, door
gebracht, worden bij deze regeling voor de helft
medegerekend, behalve wanneer de onderwijzer of
onderwijzeres vroeger in deze gemeente is werk
zaam geweest, doch haar heeft verlaten, in welk
geval de dienstjaren eerst medegerekend worden
van het oogenolik der in dienst treding.
De verhoogingen der jaarwedden gaan in den
1 Januari of den 1 Juli, nadat de gestelde voor
waarde is vervuld.
Art. 7. De onderwijzer met den rang van
hoofdonderwijzer en bevoegdheid tot het geven
van onderwijs in de Fransche taal, bedoeld in
art. 3, geniet eene jaarwedde van f 1000.
Art. 8. De onderwijzeressen, uitsluitend tot het
geven van onderwijs in de handwerken aan de
scholen verbonden, genieten eeue jaarwedde van
100 a f 200.
De onderwijzers en onderwijzeressen die, be
halve in de vakken van ai, onderwijs geven in
de Fransche taal, het handteekenen of de gym
nastiek, ontvangen voor het onderwijs in elk dier
vakken eene verhooging van jaarwedde ten be
drage van 50.
Art. 9. Bij het onderwijs in de herhalings
klassen, verbonden aan de school C, wordt het
hoofd dezer school bijgestaan door twee onder
wijzers, die daarvoor, boven hunne gewone
jaarwedde, ieder eene toelage van f 100 's jaars
zullen genieten.
Dat voor landen, welke grenzen aan zeeën,
stroomen en rivieren, de instandhouding der
stranden, kusten en oevers van het hoogste belang
is, behoeft geen betoog. In Zeeland is dit eene
levensquaeatie.
Minder duidelijk schijnt het bij sommigen te
zoolang had staande gehouden, dat zij niet alleen
den vroolijken student in hem zon zien, maar
tevens iemand die haar in beschaving reeds iets
naderbij was gekomen eu wellicht eenmaal op
gelijke hoogte met haar zou staan. Hij ging nog
eens naar het slot, in de hoop Juliane te
ontmoeten en zou zich des noods bij haar hebben
laten aandienen, doch toen hij het huis naderde
hoorde hg luid lachende en schertsende mannen-
en vrouwenstemmen. Op den grooten vijver be
vond zich een talrijk gezelschap van jongelieden,
officieren en jonge dames, waaronder ook Juliane,
in een groote boot; maar daar deze te vol geladen
was kon men haar niet van den wal afstooten.
„Zeg eens, mijnheer de student," riep een
der officieren op gebiedenden tooD Titan toe,
zoodra hij hem gewaar werd, „geef die boot eens
een Hinken stoot, zoodat zij vlot wordt."
„Ik ben uw oppasser niet, anders zou ik
daarin meer geoefend zijn," gaf Titan knorrig ten
antwoord en keerde zich met een gevoel van
gekrenkte studenten waardigheid af, gevolgd door
een hartelijk gelach, waaronder hij ook de
stem van Juliane meende te herkennen. Hij hield
dit voor een openlijke bespotting, maar het was
bij die officiertjes niets anders dan een noodlach,
waarvan zij zich bedienden om zich uit een nete
lige positie te redden.
Titan ging echter beleedigd heen, in de vaste
overtuiging dat nu alles uit was. Juliane en hij
wezen: wie voor de instandhouding der genoenn
grenzen te zorgen hebben, en toch ligt het an
woord gereed. Immers de eigenaren van dez
stranden, kusten en oevers.
Wie zijn de bedoelde eigenaren? In art. 755
B. W. wordt aangeduidals te behooren tot den
staat... „de stranden der zee, de bevaarbare
en vlot bare stroomen en rivieren met h u n n e
oevers" (onverminderd de, door titel of bezit,
verkregene rechten van bijzondere personen of
gemeenschappen.)
Alzoo, in den regel behooren de stranden der
zee, de oevers der bevaarbare stroomen en vlot-
bare rivieren, aan den staat. Deze oefent dan
ook het strandrecht uit op aanstrandende goederen
en wrakken, geniet ook schelpvisch (bij vb. oesters)
ook op de stranden of oevers, enz. te vinden.
Volgens art. 51 der grondwet wordt door den
koning de eed gedaan„dat hij de onafhankelijk
heid en het grondgebied des rijks, met al zijn
vermogen zal verdedigen en bewaren."
Alzoo, het rijksbestuur is gehouden en verplicht
„te verdedigen en te bewaren" ook de stranden
aan zee, en de oevers van bevaarbare stroomen
en vlot bare rivieren even zoowel als het ver
plicht is 's lands integriteit ook aan de landgren
zen te verdedigen en te bewaren.
Het rijks-bestuur oefent dan ook deze verplich
ting uit, en verdedigt met steenbezettingen, paal
werken en kribben enz.: bij vb. in de Dordtsche
kil, aan de oude hoeve, op de Merwede en de Lek,
aïwaar kribben worden uitgewerkt, zandbanken
die den stroom drongen naar de oevers, die
daardoor werden beschadigd, werden weggeruimd
en op andere plaatsen, meer.
Wordt op sommige plaatsen deze rijks-verplich
ting niet nagekomen of veronachtzaamd, dan is
dit voor de bewoners en bezitters aan de oevers
der zee, der stroomen en rivieren, gewis even
ongelukkig als het voor de bewoners aan de
landgrenzen zou wezen indien deze niet van
rijkswege werden beschermd, maar aan hun lot
werden overgelaten. Maar nooit kan uit zooda
nige nalatigheid van den rgks-onderhoudplichtige,
aanleiding worden genomen om deze verplichting
dan maar eenvoudig aan anderen of belangheb
benden over te dragen, veel min dezen hiertoe
te dwingen. Indien deze bewoners of bezitters,
uit eigen beweging, tot zelfverdediging besluiten,
dan is het wél, maardaartoe gedwongen
worden,dat nooit.
Anders is het met betrekking tot den onderhoud
van zeedijken. Deze, als tot afwering der zee,
door bedijkers der polders aangelogd, en uitslui
tend te hunnen behoeve, behooren dan ook door
bedijkers of ingelanden te worden onderhouden.
Maar groot is intusschen het onderscheid tusschen
„oeverdefensie" en „zeeweringen," zoo als dit
dan ook ten allen tijde in de reglementen en
comptabiliteiten, altoos onderscheidenlijk is uitge
drukt. Het verdedigen van de oevers en stranden
is verplichting des rijks.
De wetten en reglementen leggen dan ook de
verplichting tot oeververdediging slechts op aan
de poldersindien dit niet uitdrukke-
lijk aan anderen is opgelegd, door eene
wet, eene verordening enz. En het is het rijk
aan wien uitd rukkelij k de eigen do m
van stranden en oevers (bij art. 755) is
toegekend, en desgelijks de verplichting tot
verdediging en bewaring (volgens art. 51, der
grondwet,) d a t is de oever verdediging.
behoorden ieder tot een andere wereld en zoo
spoedig hij maar kon keerde hij naar de univer
siteit terug en legde er zich met alle kracht op
toe om advocaat te worden.
Hij was dan ook binnen kort Doctor juris en
er verliepen slecht weinige jaren eer hij de
beroemdste advocaat van het land was. Weldra
schreef men hem de grootste rechtskennis en de
best versneden pen toe, hij sprak en pleitte met
bijna steeds zegevierende warmte. De rentmeester
van den vrijheer wendde zich tot hem met een
ingewikkeld, moeilijk proces, waarin hij zich ter
stond verdiepte en toen hij het na eenigen tijd
met glans gewonnen had, kon hij gerust zeggen
dat hij den vrijheer vijfvoudig alles had terugbe
taald wat deze aan hem ten koste had gelegd.
Wordt vervólgd).
GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS
TE MIDDELBURG.