III
I
N°: tos
Ghuzni.
Ophalen van
en
Middt
'4'
het financiewezen van zijn land op nieuwe banen
weet te leiden. Voortbouwende op de gezonde
beginselen van vrijen handel, die hij in Peei's
school geleerd had, slaagde hij erin de accijnsen
op bijna 800 voorwerpen van handel of algemeen
verbruik af te schaffen en niettemin, rekenende
op de stijging der inkomsten, welke van het
vermeerderd vertier het vervolg moest wezen,
zijne begrootingen te doen sluiten. Tegenwoordig,
nu de ervaring haar bevestigd heeft, schijnt deze
berekening het ei van Columbus, maar in 1853
was zij eene nieuwigheid, voor welke niet slechts
het doorzicht van een staatsman vereischt werd,
maar ook de gave der voorspelling welke slechts
aan het genie geschonken wordt.
Van 1853 tot 1855 en daarna van 1859 tot
1865 had Gladstone de portefeuille van financiën
in de beide ministeriën, welke door de populariteit
van lord Palmerston tot op het oogenblik van den
diens dood staande gehouden werden. Was de
Krim-oorlog de gewichtigste gebeurtenis van het
eerste ministerie, welke ook op den arbeid van den
minister van financiën haar overwegenden invloed
deed gelden, de sluiting van het handelstractaat
met Frankrijk, de afschaffing der papierbelasting
getuigden dat Gladstone den weg, in 1853 inge-
Blagen, niet verliet. Tusschen zijn twee minister
schappen in, vervulde hij eene speciale zending
naar de Ionische eilanden en als tijdverdrijf te
midden zijner werkzaamheden als parlementslid,
voltooide hij zijne „Studiën over Homerus en de
Homerische eeuw."
Het was in 1865 dat de hoogeschool te Oxford
aan Gladstone zijn mandaat als haar afgevaardigde
ontnam. Van die daad zeide de Times i „De
bestuurders der hoogeschool hebben met voorbe
dachten rade een vertegenwoordiger, die aan de
hoogste zedelijke en verstandelijke eischen voor
een academischen parlementszetel beantwoordde,
opgeofferd aan partygeest en aan niets dan party
geest. Voortaan behoort mr. Gladstone aan het
land, maar niet langer aan de universiteit".
Punch beeldde hem af als de ontketende Pegasus,
van de boeien van pedante schoolmeesters ont
slagen, zijn vlucht door het luchtruim nemende.
Manchester bood hem onmiddellijk een zetel aan
en in zijne toespraak tot de kiezers, stelde hij
zich zelf aan hen voor als „van den muilband
ontdaan" (iunmuzzledHad de universiteit hem
niet vrijgelaten, hijzelf zou haar ongetwijfeld
later, toen zijne plannen tot opheffing der Iersche
staatskerk tot rijpheid gekomen wareD, zijn dienst
opgezegd hebben. Maar niet ongegrond is de
bewering dat de universiteit, door hare daad,
Gladstone's voortschrijden in deze richting eenige
jaren vervroegd heeft.
Na Palmerstons dood loste de liberale partij
zich een tijdlang op. Er vormde zich in haar
boezem eene groep van leden welke zich naar de
plaats hunner bijeenkomsten de „Adullamieten"
noemden, en zich van het W7%-ministerie scheidden.
Tegen de verwoede en krachtige aanvallen der
oppositie, met Disraeli aan het hoofd, op den
reformbilldien Gladstone als vertegenwoordiger
van het kabinet in het Lagerhuis te verdedigen
had, bleek hij aan het einde zijner langdurige
werkzaamheid als minister van financiën niet meer
bestand. Het ministerie ging heen en liet aan
zijne opvolgers, Derby en Disraeli, de taak na om
de hervorming van het kiesrecht, die niet langer
te stuiten was, tot stand te brengen.
Ieder weet dat Disraeli's reformbill een radi
caler ontwerp was dan de Whigs aangedurfd
hadden. Zulk een maatregel doorgezet te hebben,
bezorgde Disraeli een zoo groot overwicht dat bij
lord Derby's dood aan niemand dan aan hem het
ambt van eersten minister ten deel kon vallen.
Zoo was hij in het bereiken der hoogste waar
digheid zijn grooten tegenstander éen station
vooruit, even als hij hem in het ministerie van
financiën voor was geweest. Maar in 1868 haalde
Gladstone hem weder in. Toen hereenigde hij de
geheele liberale partij, meer eensgezind dan ooit
om mijn werk, misschien voor het laatst, nog
eens goed te bekijken,, Ik wist dat het af was,
tnaar kon er niet van scheidenwant een schilder
staat met een portret dat hij aflevert, meer, ja
oneindig meer af, dan het doek alleen.
Wie zal er nog aan mij denken wanneer dit
portret in het salon van Dora en den graaf hangt
Wie zal vermoeden hoeveel leed die oogen my
veroorzaakt hebben, met welk een verlangen ik haar
aanschouwde, waar toe die lippen mij verlokten?
Zij zullen mij spoedig vergeten en ikl Ik
moet weg om roem te verwerven.' Als of roem
de moeite loont, wanneer hij niet door liefde
gedeeld wordt! Wat geef ik om roem, als zij er
zich niet in verhengt! als zij my kan vergeten!
Ik was op het punt mijn naam onder het
portret te zetten, toen ik op het denkbeeld kwam
om nog een frissche kleur aan te brengen als
overgang van den blinkend gouden ceintuur, tot
het witte kleed en zonder te aarzelen, schilderde
ik een ruiker vergeetmijoietjes, aan de linkerzijde,
onder de borst.
Het portret won er bepaald door en in mijn
verliefde stemming meende ik dat deze bloemen
mijn aandenken bij haar levendig zouden houden.
Ik had juist de gouden stipjes in de harten der
bloempjes gezet toen er aan de deur getikt
werd en Dora binnen kwam.
„O, dat is heerlyk! Die verrassing zal
ik nooit vergetenriep zij, toen zij het ruikertje
te voren, onder zijn voorstel tot opheffing de r
Iersche staatskerkdwong het ministerie eerst
tot ontbinding van het parlement, vervolgens,
nadat eene verpletterende liberale meerderheid de
banken weder gevuld had, tot aftreden en trad
zelf als minister-president op. De bill betreffende
de Iersche kerk werd in de zitting van 1869 met
de zeldzame meerderheid van 118 stemmen aan
genomen; daarna volgde de wet betreffende het
landbezit in Ierlandvervolgens de wet op het
lager onderwijsde leger-organisatie, waarbij het
koopen der militaire rangen afgeschaft werd en
eindelijk de ballot-bill waarbij de geheime stem
ming, de noodzakelijke aanvulling der kieswet
hervorming, werd ingevoerd. Toen was, na drie
zittingjaren, waarin meer tot stand gebracht was
dan door ministeriën van driemaal dien levensduur
in den regel gedaan wordt, het ministerie, het
parlement en het land „afgewerkt." Ieder ver
langde naar rust en Gladstone, die bij zijne vele
gaven het minst die van plooien en toegeven
bezit, was de man niet om in deze algemeene
vermoeidheid, door „wat water in zijn wijn te
doen," het ministerieële leven te rekken.
Er ontstond weder eene scheuring in de liberale
partij. Zij vertoonde zich reeds bij het debat over
de wet op het lager onderwijs. Toen begonnen
de dissentersdat waren de liberale leden der
partij welke niet tot de Britsche staatskerk be
hoorden, zich ongerust te voelen. Hun woord
voerder, de heer Miall, verklaarde in 't parlement
dat zijne partij „dit niet langer zou kunnen aanzien."
Gladstone was bij dit debat tegenwoordig, meer
als toehoorder dan als deelhebber, want de ver
dediging der wet was het werk van den minister
van onderwijs, Forster. Maar bij het hooren van
die woorden stond de minister-president op.
Langzaam en met den ongewonen nadruk, die bij
hem altijd het teeken is van ingehouden harts
tocht, begon hij„Ik hoop dat mijn geëerde
vriend niet voort zal gaan de regeering éen
oogenblik langer te steunen, dan hij in overeen
stemming acht met zijn gevoel van plicht en
recht. Zoo lang hij ons zijn steun wil geven,
zullen wij met hem samen werken tot het bereiken
van ieder doel waarin wij het met hem eens zyn.
Maar wanneer zijn gevoelens en verlangens te ver
gaan, wanneer het ons voorkomt dat hij te veel
let op de belangen der party van welke hij een
sieraad is en te weinig op de algemeene
belangen des volks, dan moeten wij eraan denken
dat wij harer majesteits regeering zijn; dat zij,
die de hooge verantwoordelijkheid van hét bestuur
van 's lands zaken aanvaard hebben, de onder-
deeleu moeten vergeten voor het geheel en ver
plicht zyn, in de groote maatregelen welke zij
aan het parlement voordragen, zich geen kleiner
of beperkter doel voor oogen te stellen dan het
welzijn van het geheele land."
Het zittingjaar 1873 werd niettemin nog,
niet zonder moeite, door het liberale ministerie
ten einde gebracht. Maar in Januari 1874 ontbond
Gladstone, het gehaspel moede, het parlement ten
einde tot eene beslissing te komen. Hijzelf was
den strijd moede. Eene verpletterende IWy-meer-
derheid was het antwoord van het land. Weder
loste Disraeli hem at, ditmaal voor zes jaren, om
als lord Beaconbfield, in het jaar dat wij thans
beleven, andermaal de plaats voor hem in te
ruimen.
Gladstone's leven in de laatste zes jaren be
hoeven wij hier nauwelijks te schetsen. Hij heeft
de wereld met zijn naam vervuld. Afgetreden als
minister, trok hij zich 'ook als aanvoerder der
liberalen terug; doch spoedig zag men hem weder
op zijne plaats in het parlement om den ouden
tegenstander te bestrijden. Hij werd voor zijne
partij bijna even lastig als voor het kabinetde
man die de zwaarste slagen toebracht, zonder de
verantwoordelijkheid welke de officieele titel van
aanvoerder eener partij oplegt. In 1876 begon hij
zijn kruistocht tegen de Turken ten behoeve der
onderdrukte Bulgaren, met hetzelfde vuur waar-
zag, met den lieven lach dien ik al dien tijd
gemist had en waardoor haar schoonheid mij meer
dan ooit verblindde.
„Zijt gij voldaan vroeg ik, terwijl zij in
gedachten verzonken voor de schilderij stond.
Mijn hart was tot berstens toe vol.
„Denk tusschen beiden eens aan mij," smeekte
ik, „als gij in uw eigen huis voor dit portret staat.
Vergeet mij niet!"
„Ik u vergeten zei zij, keerde zich geheel
naar mij toe en vervolgde„eigenlijk zijt gij niet
lief voor mij geweest, gij waart ondankbaar en
ik ben in den laatsten tijd heel boos op u geweest.
Maar misschien hebt gij ook beloofd uw geheim
te bewaren en houdt gij beter woord dan ik."
„Maar zeg mij dan toch in 's hemels naam
welk geheim gij bedoelt? Wat moet ik u tian
bekennen, wat moet ik u toevertrouwen
Zij zag mij weifelend aan en zei toen heel zacht
„Dat gij Cecile Wollmann bemint!"
„Ik Cecile Wollmann riep ik in de groot
ste verbazing uit en begreep eensklaps de waar
schuwingen van den generaal. „Hoe komt gij op
dat denkbeeld? Wie beeft a dat gezegd.'
Zij liet zich door mijn verwondering niet van
haar stuk brengen.
„Clamor schrijft ook dat zij zoo mooi is en
zelfs de graaf prees haar, toen hij hier was, in
alle opzichten!"
„Dat is alles waar, en dat verdient zij ten
mede hij in 1850 zijn aanklacht tegen koning
Bomba slingerde. Hoe hij in 1879 het kabinet
Beaconsfield ten val bracht, heeft ieder kunnen
zien. Op zijn 70e jaar, in een winter van ODge-
woue strengheid, ondernam hij die reis in Schot
land welke, afgescheiden van het politieke doel
dat ermede beoogt werd, afgescheiden van de
welsprekendheid, het talent, de gevatheid, de
woordenrijkheid die zij vereischte uit het oogpunt
van physieke kracht alleen een wonder lijkt.
De kracht tot deze diugen put Gladstone in
den ernst zijner overtuiging, in de brandende
geestdrift die hem bezielt. Zijn bitterste vijanden
zoo min als zijn vrienden, wien hij het vaak lastig
genoeg maakt, hebben ooit een enkel oogenblik
aan de eerlijkheid eu de onbaatzuchtigheid van
zijn streven getwijfeld. Van dit karakter draagt
zijn geheele optreden den stempel. Hij is van
middelbare lengte en had in zijne jeugd een
buitengewoon gunstig uiterlijk: een hoog en
machtig voorhoofd, donkere haarlokken, heldere
lichte oogen, door zware wenkbrauwen overscha
duwd, regelmatige en fijne gelaatstrekken. De
jaren hebben zijne haren weggemaaid en rimpels
in zijn gelaat gegroefd, doch de glans der oogen
is dezelfde gebleven. Wanneer hij als redenaar
optreedt, zijn zijne gebaren in den aanvang
schaarsch en rustig: de handen achter zich of op
de borst ineengestrengeld, houdt bij het vuur, dat
binuen brandt, met geweld in toom. Maar allengs
baant de hartstocht zich een uitweg; dan beukt
hij met de vuist op de tafel, of slaat met den
achterkant der rechterhand in het vlak der linker,
alsof het zijn tegenstander is dien hij kastijdt,
terwijl het schrandere hoofd, met de bezielde oogen,
naar alle zijden beurtelings zich wendt om te
bespieden welken indruk hij op zijne toehoorders
teweeg brengt. Zijne stem is als van metaal,
zilverachtig en in alle hoeken van het Lagerhuis
verstaanbaar. De jaren hebben zijne macht als
redenaar, even als zijne door lichaamsoefeningen
steeds onderhouden physieke kracht, niet verzwakt
maar eer doen toenemen.
Het is deze man, merkwaardig onder alle groote
staatslieden die Eogelands rijke bodem ooit heeft
voortgebracht, dien wij thans weder als president
minister, gepaard aan zijne geliefkoosde porte
feuille van financiën, aan het hoofd der regeering
van het Britsche rijk zien.
De stad Ghuzni in Afghanistan, waar generaal
sir Donald Stewart juist met zijne divisie is bin
nengetrokken, ligt ODgeveer 85 Engelsche mijlen
(23 uren gaans) ten zuidzuidwesten van Kaboel op
den linkeroever der Ghuzni-rivier, in eene woeste
en dorrevlakte, dicht bij eene oostwaartsehe ver
takking van het Gulkoh-geb -rgte. De stad is een
onregelmatig vierkant van ongeveer een kwartier
gaans in omtrek en is omgeven door een hoogen
muur die boven op den wal is opgetrokken van
natuurlijken steen, met leem gevoegden baksteen en
klei. Buiten den muur loopt eene gracht om de stad,
terwijl op ongelijke afstanden zich torens verheffen.
De citadel stond vroeger aan den coordhoek der
stad op een 150 voet hoog heuveltje en kon, als
zij behoorlijk gewapend was, de gansche stad in
bedwang houden. In 1842 werd zij echter op
bevel van den Engelschen generaal Nott vernield,
en uit de onlangs ontvangen berichten blijkt niet
dat zij weer herbouwd is.
Ghuzni is van groote strategische beteekenis
als een punt van de linie KaboelKandahar,
welke de basis van verdediging is tegen iederen
aanvaller uit het westen en tevens eene uitnemend
geschikte stelling om de Gbilzai's, Hazara's en
andere bewoners van dit hooge gedeelte van
Afghanistan in het oog te houden. Bellew, die
een werk over Afghanistan schreef, noemt de
bewoners van Ghuzni arm, dom en bijgeloovig.
volle, maar wie heeft u op het denkbeeld gebracht
dat ik haar bemin?"
Zij lette niet op mijne woorden.
„Gij zijt altijd zoo opgewekt eö zoo blij als
gij van haar spreekt; gij spreekt zoo dikwijls van'
haar en haar familie en vader vindt het ook zulke
voortreffelijke menscheu en hij zou een huwelijk
met Cecile een groot geluk voor u vinden,
ofschoon nu nog niet. Waarom dus, Helmar, wilt
gy het my niet zeggen, nu ik toch zoo openhartig
tegen u geweest ben?"
Zij stond voor mij en wachtte een antwoord.
Ik wist niet wat ik beginnen moest. Uit dank
baarheid en uit goede gezindheid jegens Clamor
had ik de lieve zuster van mijn vriend zooveel
mogelijk in een gunstig daglicht geplaatst en mij
daardoor voorgedaan als een aanbidder en mis
scbien wel als een vereerder van haar rijkdom.
Ik schaamde mij voor Dora en verwenschte de
terughouding die de omstandigheden my opleg
den. Ik had haar willen toeroepen: Clamor
bemint Cecileik niet 1 en zonder het te willen, ja
bijna zont! er het te weten prevelde ik voor mij
heen„Ik Cecile beminnen
„Dus bemint gij haar niet?"
Daar barstte de met zooveel moeite ingehouden
hartstocht los en sleepte mij mede.
„Dora!" riep ik, „Dora hebt gij dat dan
geloofd, kondt gij dat geloovea
Zij vinden hunne bezigheid in den bouw en den
omzet van koren, vruchten en meekrap, welke
de streek ruim voortbrengt. Stoffen van schapen
wol en kemelshaar worden door de naburige
Hazara's ter markt gebracht, terwijl er nooit
gebrek aan levensmiddelen is, daar het district
zelfs Kaboel voorziet van tarwe en gerst en er
heerlijke weiden in de buurt zijn. Tabak wordt
enkel gebouwd voor het gebruik der bewoners
en voor dat doel alleen bereidt men ook eene
zekere plantaardige olie.
Het klimaat is op deze hoogte (ruim 7.700 voet)
gedurende verscheidene maanden bijzonder koud,
en de sneeuw ligt er van November dikwijls tot
Maart. De vlakte, waarin Ghuzni gelegen is,
telt slechts enkele dorpen, doch er zijn nogal
boomgaarden, wijngaarden en korenvelden, welke
door Jcarez of onderaardsche kanalen besproeid
worden. Achter eene verwijderde heuvelrij ligt
eene woeste bergstreek, bewoond door nomadische
Gbilzai's, wier zwarte tenten ook dikwijls zich
op de vlakte van Ghuzni vertoonen en wier tal
rijke kudden kameelen, schapen en geiten de
welgronden deelen met troepen wilde herten, welke
met wolven, vossen en hazen de eenige grootere
dieren zijn welke tot de oorspronkelijke bewoners
der streek behooren. Drie mijlen noordoost van
Ghuzni liggen de bouwvallen eener oude stad,
reeds in de twaalfde eeuw door zekeren vorst
van Ghor verwoest.
Toen de Engelschen in 1839 Afghanistan bin
nenrukten, liet de generaal sir John Keane, door
valsche geruchten betreffende de zwakte der ver
dedigingswerken van Ghuzni misleid, al zijn
belegeringsgeschut achter te Kandahar. Hij vond
na verkenning de stad echter veel sterker dan
men hem gezegd had, doch maakte er zich toch
meester van door een der po.orten in de lucht te
laten vliegen. Bij het nemen van de stad en de
citadel hadden de Engelschen 17 dooden en 165
gewonden. De Engelschen waren toen echter
zorgeloos en toen in 1841 het algemeen verzet
der Afghanen uitbrak, waren de versterkingen,
noch van de citadel, noch van de stad hersteld
en er waren geene maatregelen genomen om een
behoorlijken voorraad levensmiddelen te verzame
len. Den 20en November van dat voor de En
gelschen zoo noodlottige jaar, kwam de vijand, door
de bewoners van Ghuzni geholpen, de stad binnen
en het garnizoen moest terugtrekken binnen de
citadel. De thermometer daalde tot 14 graden
beneden nul, er was gebrek aan stooksel en de
manschappen moesten op half rantsoen van
voedsel gezet worden. De sepoy 's (Indische sol
daten) konden geen dienst meer doen, en toen
na het smelten der sneeuw ook geen drinkwater
meer voorhanden was, moest men den 6en Maart
1842 capituleeren. Het Engelsche garnizoen werd
ingekwartierd in de stad, krijgsgevangen natuurlijk,
en bij een verraderlijken overval werden er spoedig
een aantal gedood. Den lOen waren de overb.lij-
venden in twee huizen verzameld waar zij zich
nog eenigen tijd konden verdedigen. Des nachts
echter moesten zij zich overgeven; de officieren
werden zwaar mishandeld en de meeste sepoy 's
weggevoerd om als slaven verkocht ie worden
Generaal Nott kwam hen ontzetten en nam de
stad zonder vechten, doch het groote kwaad was
gebeurd.
Sints dien tijd tot nu enkele dagen geleden,
toen sir Donald Stewart Ghuzni binnentrok, heeft
geen Europeaan een voet in de at ad gezet. Vol
gens de thans in Engeland ontvangen berichten,
zijn de versterkingen in slechten staat en zal het
heel wat tijd en arbeid kosten om van de stad
een sterk punt te maken, wat toch zeer wensche-
lijk is om de nomadische bergstammen in bedwang
te houden. De les van vóór veertig jaren zal
voor de Engelschen wel niet verloren gegaan zijn.
Ik had hare handen gevat en voelde hoe die
beefden. Zij werd doodsbleek.
„Ik word bangriep zij uit en zonk op
den stoel voor de schilderij neder. Ik viel voor
haar op de kniëen en sloeg mijn arm om haar heen.
„Dora," zei ik met bevende stem, „heb ik u
verschrikt
Zij knikte met het hoofd en egde hare handen
op mijne schouders Ik wist niet wat er gebeuren
zou. De grond waggelde onder mijne voeten. Op
eens barstte zij in een stroom van tranen uit.
„Ik hield zooveel vau u, ik zei u immers
dat ik in niemand ter wereld zooveel vertrouwen
stelde als in u, ik was zoo kalm, zoo tevreden
„En nu? en nu?" vroeg ik en mijn hoop
kende geen grenzen.
Hl
Hoofdj
VEEMARKT
Woensdag den
Voormiddags 8 tot
De burgem.
(JPordl vervolgd.
GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS
TB MIDDELBURG.
De burgemeestert
maken bekend:
dat met den len
met het ophalen vaJ
in deze gememte;
dat deze verplichj
te doen ruimen in
commissaris van
zonder voor dit rl
dan voor het gev'
den put moeten wef
ouderde beeratoffeni
moeten losgewerkt
dat hij drie mail
anderen dag, tusscbr
middags 1 uur, ad
moet doen ophalen;
dat de daarmee
huizen moeten aanq
in de gelegenheid
aan de deuren ot|
verplicht te zijn
particulieren toebei
om van daar de j]
daarvoor door de i
dat door hen voj
ot vuilnis geene i
van iemand mogd
de hierboven ven]
ophalen door henT
nieuwjaars-fooien
Middelburg, denl
De burgemej
De kiezersverl
heeft, met liet ol
nisatie, besloten T
van leden der pi|
ten te stellen,
hare hoedanigbe|
het verkiezingsvj
Dit besluit
de GrondwetzJ
eenige punt va|
is, waar omheen
trict zich knnnl
zich terugtrekkl
dat alle samenj
overleg, verloren
welke wèl geol
jeugdige organis|
kracht beleeft,
rale krachten gl
Er is echter f
te veranderen
blijft, is dat
zich, zich rekd
beteekenis der I
trouwe opkomt
mogen wat aa|
der verkiezing T
Tot behandel
aftredende leda
Sprenger, Snijd
misschien aanll
schen nu en dj
nog andere
mochten wordd
echter tengevo
van Citters,
ontvangen advl
zich niet wed|
besluit dat
aftredende lidl