1880'.1
N»; 92.
I23« Jaargang:
Maandag
19 April.
Middelburg, 17 April
Eenige toelichting.
HIDDELBURGSCUË COURANT.
Dit blad verschijnt dagelijks)
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per S/m. franoo 3,50.
'Afzonderlijke nommera zijn verkrijgbaar a 6 Cent.
Advertentlen; 20 Oent per regel)
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 17 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte)
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daubi en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Joncs.
Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL.
Onze lezers en de heer Veegens hebben
recht eene repliek van ons te verwachten op
diens wederlegging, in onze n°' van 15 en 16
dezer, van onze vroeger medegedeelde be
schouwingen MCt. van 17, 18, 19 Maart,
meer bijzonder van 9 April jl.) Zonder in
eene zoo breedvoerige ontwikkeling te treden
als het onderwerp vorderen zou om van alle
zijden toegelicht te worden, willen wij ons
echter aan de verplichting tot het geven van
enkele ophelderingen niet onttrekken.
Een goed deel van het door den heer V.
tegen ons gerichte betoog vindt zijn verklaring
daarin, dat hij niet bekend is, en als niet-
geabonneerd op de M. Ct. ook moeilijk zijn
kan, met de zienswijze ten opzichte der finan-
cieele verhouding van Ned. Indie tot het
moederland, door ons sedejrt jaren in deze
kolommen ontwikkeld. Zoo zullen onze lezers
zich misschien herinneren dat, om ons nu
tot dit onderdeel van het vraagstuk te bepalen,
het sedert 1878 gestelde dilemma „Sluit
post of Vaste Bijdrage" door ons nog nooit
als een bijzonder ernstig plan is opgevat.
(Zie o. a. M. Ct. van 7 Oct. 1878). Op het oogen-
blik dat de minister Van Bosse het voor de
eerste maal in een wetsontwerp belichaamde,
toen op de Indische begrooting tengevolge van
den Atjeh-oorlog en andere onvermijdelijke
uitgaven feitelijk niets meer overschoot, be
schouwden wij het als het toppunt van onrede
lijkheid, om geen sterker woord te gebruiken,
de kolonie eene jaarlijksche bijdrage van zes
millioen op te leggen, des noods zelfs door
leening te voldoen, en onze afkeuring over dit
voorstel hebben wij destijds uitgesproken met
eene scherpte, welke ons nu nog niet berouwt.
{M. Ct. van 2 Dec. 1878). Nadat dit wetsontwerp
in de afdeelingen der tweede kamer ontvangen
was met de gebruikelijke menigte van uiteen-
loopende beschouwingen, waaruit het niet
mogelijk is de overheerschende meening
de common opinion, te leeren kennen, werd
het na Van Bosse's dood gevolgd door een
gewijzigd ontwerp-Van Bees. Dit sloot de deur
wat beter voor de hebzucht der Nederlandsche
schatkist tegenover evertueele Indische over
schotten der toekomst en liet zich schijnbaar
2 millioen afdingen, door de jaarlijksche bij
drage op 4 millioen te stellen. Wij herhalen:
schijnbaar, want terwijl het ontwerp-Van Bosse
6 millioen en bloc vorderde en het eenigszins
in 't onzekere scheen te laten of bovendien
nog niet verrekening van eenige bijzondere, op
de Nederlandsche staatsbegrooting voorkomende
Indische posten geëischt zou worden, werd in
de toelichtende memorie-Van Kees rondweg
verklaard dat de vaste bijdrage gesteld werd
op 4 millioen 's jaars, „met bestendiging van
de bijzondere restitutieposten." Deze bedroe
gen 1.765.145; met de vaste 4 millioen
mede, werd dus bijna het cijfer van het ont
werp-Van Bosse bereikt. Hetgeen de heer
Veegens omtrent dit punt aanvoert, als zou,
behalve de bedoelde restitutieposten, op de
Nederl. begrooting, vooral in het hoofdstuk
Marine, nog een voor specificatie vatbaar be
drag wegens Indische uitgaven voorkomen,
waarvan de raming van 3 tot 71/» millioen
uiteen zou loopen, houden wij voor eene ver
gissing, die bij herlezing der stukken zich
oplossen zou Althans zoolang men niet
Zie: Mem. van Beantw. Wetsontwerp-Van Rees
bi. 17. Onze ruimte laat niet toe onze meening omtrent
Rit pust dew aanhalingen uiteen te zetten.
in de door ons en den heer V. gelijkelijk ge
wraakte opvatting komen wil, dat Indie over
al de hoofdstukken der staatsbegrooting aan
Nederland bijdragen verschuldigd is.
Hoe kwamen de ministers aan hnn cijfers?
Den heer Van Bosse was het gelukt,
in de verschillende hoofdstukken van het
budget ruim 16 ton bijeen te krijgen, sa
mengesteld, behalve uit de betalingen voor
de marine (ruim 14 ton), uit eenige kosten
voor opleiding van "toekomstige Indische officie
ren, geneeskundigen, vee-artsen en 't maken
van kaarten. Zoo ver gekomen, was hij het
zoeken moê en verklaarde zich niet verder in
„angstvallige berekeningen" te zullen verdiepen,
maar de vaste bijdrage te bepalen op 6
millioen! De heer Van Kees spoorde nog een
postje van f 600 op voor het opleiden van
Indische paardenartsen, alsmede f 160.000 voor
diensten ten behoeve van het postwezen, haalde
zoodoende de straks genoemde 17.6 ton, schreef
toen voor dat van deze de restitutie „besten
digd" zou worden en decreteerde voorts dat,
„boven en behalve deze afzonderlijke posten,
een cijfer van 4 millioen geacht kan worden
met de billijkheid overeen te komen."
Herinneren wij ons nu dat een zoo nauw
keurig rekenmeester en kenner der Ned.-Indi-
sche boekhonding als de heer De Waal, in
zijne becijfering der „restitutieposten" is af
gedaald tot 2 millioen (Mem. v. Toel.-Van
Bosse), terwijl anderen ze wisten op te voeren
tot 7 a 8 millioen. Bedenken wij dat het voor
stel gedaan werd in jaren toen Indie feitelijk
niets meer betalen kon, terwijl er in de jaren
van overvloed nooit van gerept was. Verliezen
wij niet uit het geheugen dat wij te doen
hebben met staatslieden en vertegenwoordigers
van het „door de Indische batige sloten gede
moraliseerde" (woorden van prof. Veth en van
den ouderen minister Van der Heim) Neder
landsche volk. Men boude ons daarna ten
goede dat wij in het wetsontwerp-Van Kees,
dat nooit in behandeling gekomen en door de
tegenwoordige regeering ingetrokken is gewor
den, zonder dat tot dusverre iemand er meer
naar getaald heeft, geen aanleiding kunnen
vinden om ons te verzoenen met het vooruit
zicht eener herleving dier Indische overschot
ten, welke naar onze hier meermalen uitge
sproken overtuiging een groot deel op hun
rekening hebben van al het kwaad, dat
in den staatkundigen toestand van Nederland
te betreuren valt.
Wanneer dus de heer Veegens dat epbemere
wetsvoorstel oproept als getuige dat hij geen
Droogstoppel is, noch zich aan kniebuigingen
voor het gouden kalf heeft schuldig gemaakt,
dan antwoorden wij dat deze beelden in ons
debat niet te pas komen. Droogstoppel is een
verachtelijk sujet; de heerV. iemand wien wij ach
ting toedragen en wiens streven wij met belang
stelling, doch voor zooveel de hoofdzaak betreft,
niet met instemming gadeslaan. En wat de ver
eering van het gouden kalf aangaat, deze be
schouwen wij slechts als een kwaad in zoo verre
de vereering in aanbidding ontaardt en zich wendt
tot Mammonsbeelden, welke niet de vrucht van
eigen, eerlijken arbeid, maar zonder inspan
ning of op kosten van anderen verkregen zijn.
Wanneer wij er de tweede kamer recht dank
baar voor zijn dat zij deze week, door de
aanneming van het wetsontwerp tot instelling
der rijks-spaarbank, getoond heeft dat onze
goede verwachting omtrent hare zorg voor de
stoffelijke belangen, ook der arbeidende klasse,
niet ten eenemaal eene illusie is, dan is het
in de hoop dat door dit besluit de eeredienst
van het gouden kalf wat meer in zwang moge
komen onder hen, bij wie hij tot dusver te
zeer verwaarloosd werd. Wij erkennen, ten
aanzien der middelen om in de maatschappe
lijke toestanden verbetering te brengen, nog
de hooge beteekenis der leuze van de oude
Guizot'sche schoolEnrichissez vous Slechts
drage men zorg, dat de schatten op eerlijke
wijze, niet in de buurt van tuchthuis of woeker-
kantoor, vergaderd worden.
De heer V. houde ons echter de meening
ten goede, dat in de staat- en staathuishoud
kundige overwegingen van hem en zijne vrien
den het vraagstuk der koloniale politiek tot
dusverre nog niet de plaats heeft ingenomen,
welke het, naar ons gevoelen, in de studiën
van ieder Nederlandsch staatsman en publicist
behoort te vervullen. Keeds vroeger hebben
wij de opmerking gemaakt dat in de eerste
jaargangen van hun tijdschrift, de Vragen des
Tijdsaan het koloniale vraagstuk geen enkele
bladzijde werd gewijd. In de laatste jaargangen
is dit eenigszins verbeterd, doek nog altijd
liggen de inzichten onzer „radicale" groep, ten
opzichte vanNederlands roeping en verplichtingen
als koloniale mogendheid te meer in de scha
duw, naarmate hare overige plannen en voor
stellingen ten aanzien der „sociale hervorming,"
welke zij zieh ten doei stelt, met meer uit
voerigheid en nadruk ontwikkeld worden.
Aan deze verwaarloozing van het koloniale
vraagstuk, schrijven wij het toe dat de heer
V., het betoog willende leveren dat de schat
kist aan de rentebelasting voor 'toogenblik
geen behoefte heeft, daarbij op een naderend
tijdvak van herleving der Indische overschotten
meende te mogen rekenen. Immers, de mede-
deelingen, door den minister van koloniën
gisteren omtrent de aanstaande Indische be
grooting gedaan, hebben reeds de ongegrondheid
der verwachting doen zien, als zou het onder
worpen Atjeh ons in de eerstvolgende jaren
minder geld gaan kosten dan toen het be
vochten werd. Daarenboven valt de koffie-
oogst tegen, wordt Westelijk Java door een
veepest geteisterd, die een aanzienlijk deel van
het product des vorigen jaars, bij gebrek aan
transport-middelen, in de koffie pakhuizen laat
bederven en zijn de prijsnoteeringen op de
jongste koffieveilingen minder gunstig geweest.
Van dit een en ander was, op het oogenblik
dat de beer V. zijn opstel Schoolwet en Ren
tebelasting schreef, genoeg te voorzien om hem
te weerhouden op toekomstige Indische over
schotten te rekenen, indien niet, gelijk wij reeds
de vrijheid namen op te merken, de geheele
beschouwing van het koloniale vraagstuk bij
onze radicale groep, van zekere oppervlakkig
heid, uit veronachtzaming geboren, het kenmerk
droeg.
Voor ons, het is onzen lezers bekend,
is dat vraagstuk een van de hoofd-factoren
der Nederlandsche politiek. De schatten, welke
Nederland sinds bijna eene halve eeuw uit
zijne koloniën getrokken heeft, waarmede het
zieh spoorwegen gebouwd, waterwegen aange
legd, verdedigingswerken opgericht, schulden
gedelgd, in finaneieelen overvloed gebaad heeft
zonder aan de natie eenigen last op te leggen,
zijn ons een béte noire, de oorzaak van schier
al het bederf, waarvan onze staatkundige toe
stand in menig opzicht de kenmerken vertoont.
Dat wij met deze overtuiging misschien alleen
staan in de Nederlandsche pers en wellicht
niet êen geestverwant aantreffen in de gezag
hebbende staatkundige kringen, is voor ons
geen reden haar op te geven of als hersenschim
mig te beschouwen. Gemis van instemming
echter ook te ontmoeten bij hen, die bet „voor
uitstrevend liberalisme" in hunne vaan schrijven,
heeft ons eene teleurstelling bezorgd, welke
ons de pen heeft doen opvatten om juist dit
gedeelte in het betoog van den heer V. te
bestrijden.
Nog éene toelichting, om daarmede de pole
miek, voor het oogenblik, van onze zijde te
sluiten. Het schijnt den heer V. eenigszins te
bevreemden dat juist van ons, in wie hij wel
zoo goed is oprechtheid van bedoelingen hij
overeenstemming van gevoelens in menig opzicht
te waardeeren, hem bestrijding ten deel valt.
Dit vindt echter zijne verklaring daarin,- dat
ofschoon wij met hem en zijne geestverwanten
instemmen hij het streven naar vele maat
schappelijke en staatkundige verbeteringen,
wij hen op ander gebied als onze besliste
tegenstanders beschouwen. De heer V. is,
volstrekt niet minder dan dr. A. Knijper, een
vijand onzer „regeerende klasse," onzer „pluto
cratie," onzer bourgeoisie satisfaite, zooals zij
bij afwisseling gekenteekend wordt. Wij daar
entegen zijn, uit overtuiging, bare verdedigers.
Wij ontkennen niet dat zij hare gebreken
heeft, maar wij gelooven dat hare daden
niet zoo zwart zijn als ze afgeschilderd
worden; dat zij voor overreding vatbaar en
dat met haar ons ideaal van vooruitgang en
verbetering even goed, zoo niet beter, te be
reiken is als met andere lagen der bevolking.
Wij zijn overtuigd dat het wenschelijk is de
grenzen dier regeerende klasse uit te zetten,
m. a. w. het kiesrecht meer algemeen toegan
kelijk te maken maar wanhopen er geenszins
aan, degenen die thans het heft in handen
hebben, van die wenschelijkheid te kunnen
overtuigen. De heer V. gelooft dat niet en
legt hun ten laste dat zij zich, uit zelfzucht
en eigenbelang, aan het gezag vastklemmen.
Wat wij wenschen te behouden en te ver
beteren zoekt hij af te breken. Beide
meeningen staan recht tegenover elkan
der. Gelijk in iederen eerlijken strijd, zoo is
het ons ook hier geoorloofd de zwakke zijden
van onzen tegenstander aan te vallen, op de
leemte in zijne betoogen, de onjuistheid zijner
beschuldigingen en de ongewisheid zijner
voorspiegelingen de aandacht te vestigen.
Daarmede zijn wij overtuigd de goede zaak
der ware vrijzinnigheid en van den vooruitgang
te dienen.
De gemeenteraad van Middelburg zal op a.
Dinsdag, des namiddags te 2 uren, een openbare
zitting houden ter behandeling der volgende zaken!
Beëediging nienw benoemd raadslid jhr. mr.
D. G. van Teijlingen; ingekomen stukkenbrief van
gedeputeerde staten, bedenkingen wijziging policie-
verordening (art. 58, al. 2); wijziging gemeente-
begrooting 1880; oninbare posten en restitutie
inkomsten belasting 1879; voorstel B. en W.
onderhandscbe verhuring van gemeente gebouwen;
idem verkoop gemeentegrond in de nieuwe Oos-
tersche straatidem verzoek van den heer F.
Wibant te Vlissingen, wijziging overeenkomst
17 September 1875; idem vervulling vacature
hulponderwijzer school F; idem voorziening in de
betrekking van leeraar in de oude talen aan het
gymnasium, tijdelijke benoeming.
H. M. de koningin van Engeland kwam gisteren
middag te 6 n. 20 m. per extra-trein van Brussel
te Vlissingen aan. Eene talrijke menigte had zich
aldaar verzameld doch kon, daar niemand op het
stations-terrein werd toegelaten, slechts uit de
verte aanschouwen wat er te zien was. Van den
trein tot aan het voor de ponton liggende jacht
was een looper gelegd en de trap van het jacht
met vlaggen bekleed. Onmiddellijk na hare komst
begaf H. M. zich aan boord en vertoefde geruimen
tijd op het dek.
De jachten zijn heden morgen te 8 nren, naar
zee vertrokken.
Als een gunstig levensteeken wordt uit Nieu-
wediep gemeld dat de scheepstimmerwerf Zie Hoop
aldaar bij publieke veiling voor f 19.800 in
handen is gekomen van de cargadoors Van Vliet
en Co. en Van Gijn en Co., waarvan de firman
ten flinke, ondernemende mannen zijn, die den
moed niet zullen laten zinken tegenover den
oogenblikkelijken achteruitgang der plaats.
Zlerlbzee. Het drietal, door do rechtbank
alhier aanbevolen ter vervulling der bestaandq