1
1880.
N«. 90.
123' Jaargang!
Vrijdag
16 April.
HELMAR.
frnemingen.
Middelburg, 15 April
Antwoord van mr. J. D, Veegens.
FETJILLBTOlsr.
w~
is te 8 uren.
Toestand der
raantieirs: (Corf.)
3 Apr. 'say. 11 u. 52 gr.
Lr. 'smidd. 1 u. 58 gr.
fnes,
0 cent per regel.)
racht
lucht
zee
2
z. bew.
deining
2
1. bew.
goed
kalm
2
helder
4
1. bew.
1
z. bew.
betr.
1
z. bew.
kalm
3
betr.
deining
1
regen
1
regen
6
betr.
hoog
2
regen
kalm
2
betr.
3
regen
8
regen
8
I. bew.
and
3 V.
ïs Thevenot.
moening. t)e flacon fl. 0.G0»
Capsules Thevenot.
|nz. De flacon fl. O.öOó
[alle Apotheken.
I GOORBERGH, Breda.
pitten, zonder eigenlijk te
kar zitten moest.
It verlichting was juist toe-
kderlinge mijner omgeving
I was geen struik of boom,
akje lucht te zien! Niets
[k naast elkaar, met vele
oorscheen, zonder dat ik
Ik had honger, maar het
It, ofschoon het zeer goed
lijn nabijheid lachen en in
len. Er liepen menschen
fle hen niet. Thuis kende
Dij na elk dier en iedereen
ik van niets en alles wat
gehoord had; de groote
karzen der studenten, de
de praatjes van de meid,
liet schrandere gezicht van
len boog voor het gouver-
lat alles ging mij in bonte
Yd.
Wordt vervolgd.)
LBROEDERS ABRAHAMS
DDELBÜRG
Roode Kruis met
Ivoidfc heden ten dage
pieste aller heelmiddelen
De krachtdadigheid
:hte en heelende zalf is
ewezen. In een woord
mtbeerlijk geneesmiddel
lie helaas! zoo dikwijls
an verwonding. Hoe
dat een wondje in den
[igeneeslijk wordt omdat
,f geen krachtdadig ge-
Hoe dikwijls hebben
voor hun geheeie leven
'oortgang van de fijt of
hebben kunnen stuiten
•uis met teer tot grondstof
liting aan en heeft altijd
in gevolge. De kwaad-
wonden, brandwonden,
iweren, en andere, klier-
lingen, pestbuilen, de zoo
slechte gevolgen na zich
m en gezwellen aambeien
deze krachtdadige zalf
en die last hebben van
kunnen die door het
Ihet Roode Kruis spoedig
een ieder aan, zich daar
dit kostelijk middel te
Izich voor namaaksels in
Zalf van het Roode
grondstof is verkrijg-
[ij ULOTH en O6, en
1, van SANTEN KOLF F;
a, VAN DE GOORBERG,
len op andere plaatsen.
MIDDELBIIRGSCHIS COURANT.
Dit blad vereohijnt dagelykB,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen!
Prijs per 3/m. franco 3,50.
"Afzonderlijke nommera zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentien: 20 Cent per regel!
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,.* van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte!
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daubs en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jorns.
Vervolg.)
Wanneer ik de ontwikkeling van uw bezwaar
omtrent de vergoeding der uitgaven, die op
de Nederlandaehe begrooting ten behoeve van
Indië voorkomen, herlees, word ik bevestigd
in den indruk dat wij het eigenlijk volkomen
eens zijn, en dat uwe grief enkel ontstaan is
uit eene gebrekkige lezing van betgeen ik
schreef. Wat voor Indië noodzakelijk is, merkt
gij op, wordt beoordeeld door de Nederland
sche regeering en door de vertegenwoordiging
der Nederlandsche gegoede klassen, wier on
baatzuchtigheid verdacht is. Ik antwoord dat
het er daarom bovenal op aankomt, het onmid
dellijk belang van de Nederlandsche schatkist
bij het beslaan van een overschot op de Indi
sche begrooting weg te nemen, door eene
organieke regeling te maken op de vergoeding
der uitgaven, die op de Nederlandsche begroo
ting ten behoeve van Indië voorkomen. Ja
maar, zegt gij, die uitgaven ten behoeve van
Indië zijn een zeer rekbaar begripsommige
leden der staten-generaal verstaan daaronder
ook uitgaven voor het huis des konings, voor
de hooge collegiën van staat, voor de diplo
matie, voor de inrichtingen van hooger en
middelbaar onderwijs, voor het leger, voor de
vloot, enz. Ik moet u evenwel het recht be
twisten om mij voor de meeningen, ik zou
bijna zeggen voor de drogredenen, van sommige
leden der staten-generaal aansprakelijk testel
len; de rekbaarheid van bet begrip: uitgaven
ten behoeve van Indië, pleit overigens zeer voor
een vaste regeling der financiëele verhouding
tnssehen Nederland en Indië. Door weder in
treden van het tijdvak der overschotten, meent
gij eindelijk, wordt niet bedoeld betaling van
wat voor Indië op de Nederlandsche begroo
ting voorkomt, „want dat wordt, voor verre
weg 't grootste gedeelte, reeds tot den laatsten
cent op de Indische begrooting gekweten;"
maar daardoor wordt bedoeld het overschot,
door inkrimping der uitgaven op de begrooting
verkregen, en onder den naam van „batig
slot" of „vaste bijdrage" aan de Nederlandsche
schatkist toebedeeld; daardoor wordt bedoeld
herleving van het systeem der „buitenkansjes"
Een roman uit de kunstenaarswereld.
VAN
FAWNY LEWALD.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Nn ben ik in de leer 1" zei ik bij mij zeiven
om den moed niet te verliezen. „Nu ben ik
schilder!'
Ik voelde dien eersten avond echter weinig
verrukking over de vervulling mijner wenuchen.
Gottlieb en de schimmels hadden het veel beter 1
Hier werd bet verhaal plotsing afgebroken door
een reeks van karikaturen, waar hij zelf meestal
de hoofdpersoon was, allerlei soort van huiswerk
verrichtende en als getuige van de aardigheden
der stadenten tegen Chrisje.
Hoe hij de veripotten liet vallen, omdat hij te
veel aan het kasteel en zijne bewoners dacht, of
van een ladder viel, omdat hij geheel vervuld
was van de tafereelen, die hij op straat gezien
had of 's Zondags in de stadsteekenschool, voor
ïjju jeekenbord gezeten, bespottelijk oitgedoscht
in ons staats-financiewezen, heropening der
school, in welke ons volk sedert 40 jaren, tot
den prijs van 700 millioenen Indisch geld,
stelselmatig gedemoraliseerd is. Vooral uit
deze tirade blijkt, dat gij niet goed gelezen
hebt hetgeen ik schreef, en dat wij het au
fond eens zijn.
In welk verband heb ik van het tijdvak der
overschotten gesproken? In tegenstelling van
het tijdvak der tekorten, door den oorlog met
Atjeh veroorzaakt, en zonder eenigszins te
doelen op de bestemming, aan die overschotten
te geven. Nu er weder overschotten op de
Indische begrooting zullen komen, mag men
verwachten, niet dat die overschotten, gelijk
voorheen, door de Nederlandsche schatkist
zullen worden weggenomen, maar dat Indië
voortaan weder de uitgaven zal kunnen te
rugbetalen, die ten zijnen behoeve krachtens
de Nederlandsche begrooting worden gedaan.
Ziedaar mijne redeneering, die naar ik blijf
gelooven duidelijk blijkt uit mijne in uw nom-
mer van 8 April jl. door u aangehaalde woorden.
Daaruit volgt in 't allerminst niet, dat het
moederland gerechtigd .zon zijn zich datgene
toe te eigenen, wat op de Indische begrooting
boven de vergoeding der op de Nederlandsche
begrooting voor Indië voorkomende uitgaven,
mocht overschieten, welk stelsel volkomen
terecht door u wordt gestigmatiseerd. Het is
voor mij een psychologisch raadsel, hoe gij mij
zoo hebt kunnen mis verstaan, en dat nog wel nadat
gij mijne eigen woorden in uw blad hadt laten
afdrukken. Ik begrijp dat men somwijlen,
volkomen te goeder trouw, den tegenstander
verkeerd begrijpt. Ik begrijp ook dat gij, bij
alle geestverwantschap die er tusschen ons
bestaat, in mijn op de feiten steunend wan
trouwen in de hervormingsgezindheid der heer-
schende geldaristocratie, tegenover uw in de
lucht hangend vertrouwen, voldoenden grond
vindt om mij als een tegenstander aan te
merken. Hadt gij eene uiting van mij, betrek
king hebbende op de hervorming van het
kiesstelsel die ik noodzakelijk acht, misver
staan, ik zou het begrepen hebben. Maar
onverklaarbaar is het mij, welke aaneenscha
keling van gedachten u ertoe mag gebracht
hebben, om eene zoo ongegronde uitlegging te
geven aan een paar zinsneden, door mij gewijd
aan een onderwerp, waarover tusschen ons
geenerlei verschil bestaat.
Geenerlei verschil; want voor zoover wij
het schijnbaar oneens zijn, is onze eenstemmig-
in de onde kleeren der studenten. De laatste
teekening vormde een sierlijke arabeske, waaruit
de gedaante van een jong mensch verreeB, verlan
gend de armen uitstekende naar een genins die hem
palet en penseelen reikte.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Ik heb wat heel lang stil gestaan bij de dagen
mijner prille jeugddaar de indrukken die ik in
die eerste jaren ontving voor mijn geheeie leven
beslissend zijn geweest. Dat ik de eerste maai
toen ik met beschaafde menschen in aanraking
kwam, „lompert" genoemd werd en voelde dat ik
een lompert was, maakte dat ik mij vast voor
nam het niet te blijven en dat voornemen is de
krachtigste betboom voor mijn eerzucht geworden.
Mijne drie leerjaren verliepen regelmatig en door
den ijver dien ik op de teekenschool aan den dag
legde, had ik de gunst verworven van den
directeur, die mij aanmoedigde in mijD plan om
niet bij het kamerscbildereu te blijvenmaar
liever te aien iets beters te verrichten. Het
vierde leerjaar werd mij geschonken, dewijl mijn
peet eenig kostgeld voor mij betaald had en
omdat de laatste driemaandelijksche qnitantie van
mijn baas vergezeld ging van een schrijven van
den professor, die verklaarde dat ik ongetwijfeld
aanleg had, en volkomen waard was om verder
heid terstond te verkrijgen door u te herinneren
aan een paar feiten, die u onder het schrijven
blijkbaar niet met de gewenschte helderheid
voor den geest stonden. Zoo noemt gij in
ééne adem „batig slot" en „vaste bijdrage",
zonder te bedenken, dat er wel is waar vroeger
ministers geweest zijn, die als „vaste bijdrage"
wensehten te zien beschouwd een snbsjdie van
Indië aan Nederland van willekeurig en dus
onvast bedrag, maar dat deze uitdrukking in
den laatsten tijd, vooral tijdens het kortstondig
ministerie van den heer O. van Kees, een
anderen en beteren zin heeft erlangd. Zoo
beweert gij dat hetgeen voor Indië op de
Nederlandsche begrooting voorkomt „voor
verreweg 't grootste gedeelte" reeds tot den
laatsten cent op delndische begrooting gekweten
wordt". Ik zal u niet lastig vallen met de
opmerkingdat „voor verreweg 't grootste
gedeelte" en „tot den laatsten cent" uitdruk
kingen zijn, lijnrecht met elkander in strijd
vermoedelijk hebt gij, zelf ziende dat gij te
ver waart gegaan, eene dier beide uitdrukkin
gen later in het reeds geschrevene ingelascht.
Liever herinner ik u, dat volgens de laatste
berekening, die van den minister O. van Kees,
een bedrag van 1,765,145 op de Indische
begrooting voor 1879 voorkwam wegens resti
tutie van eenige bijzondere uitgaven, op de
Nederlandsche begrooting ten behoeve van
Indië uitgetrokkendat buitendien op de
Nederlandsche begrooting ten behoeve van
Indië wordt uitgetrokken een bedrag, vooral
in het hoofdstuk voor marine verscholen, en
't welk berekend werd door den heer De Waai
in 1869 op 4'/j millioen 'sjaars, en nu laat
stelijk met inbegrip van het auxiliair eskader
op 3 millioen, door wijlen den minister Van
Bosse op 4'/j millioen en door een conservatief
financier, den heer Corver Hooft, op 7 millioen
en dat onder het ministerie-Kappeyne door den
minister Van Bosse werd voorgesteld, ter ver
goeding dezer uitgaven eene vaste bijdrage van
Indië aan de rijks-middelen te bepalen van
6 millioen, welk cijfer later door den minister
Van Rees werd verminderd tot 4 millioen. Op
deze bijdrage werd door den minister Gleich-
man bij de verdediging der kanalenwet stellig
De bedoeling van onzen, gebrekkig gestileerden,
volzin was, dat «verreweg het grootste gedeelte" der
uitgaven, die ten behoeve van Indie getjaan worden,
door posten op Hoofdstuk I der Indische begrooting
verrekend worden en dat het bedrag van die posten «tot
den laatsten cent toe," uitgecijferd wordt. Ked.
voortgeholpen te worden. Op dit getuigenis was
nog geen antwoord ontvangen toen de generaal
tegen den herfst in de stad kwam en mij bij zich
liet roepen. In die drie jaren had ik noch hem,
noch iemand van de familie gezien en dikwijls
gedacht hoe groot de jonker en Dora nu wel
zouden zijn. Aan mijne kleeren had ik gemerkt
hoe hard ik zelf gegroeid was; maar toen ik nn
tegenover den generaal stond en, in plaats van
zooals vroeger tegen hem op te zien, hem vlak
in de oogen keek, werd ik nog meer verlegen
dan ik reeds was. Hij scheen er ook door ge
troffen en zei:
„Wat zijt gij opgeschoten. Nu, het heeft n
dan ook door de goedheid mijner vrouw aan
niets ontbroken. Zij zal ook zorgen dat n het
laatste jaar geschonken wordt en u een nieuw
pak laten maken. Dan staat gij op eigen beenen I
Maar het kunsteuaarsberoep moet gij u nit het
hooid zetten, dat geeft nietsAls gij knap in nw
vak zijt, des te beter. Wat scheelt er aan uw
baas is die niet goed genoeg? Gij blijft bij
hem tot het voorjaardan laat ik op het kasteel
schilderen en dan moet gij mee komen werken.
Als gij zoo doorgroeit zal men u te Berljjn bij
de garde plaatsen. Gedraag n daar naar. Hier hebt
gij een reisduitje. Bewaar het goedGa nu heen
Dit zeggende stopte hij mij een dncaat in de
hand en ik stamelde verlegen een dankbetuiging.
Hij had bevolen en ik bad gehoorzaamd en ik
gerekend, ofschoon de toestand in Atjeh destijds
nog veel minder bevredigend was dan thans.
Voor een zoodanige regeling is inderdaad veel
te zeggen, vooral wanneer men haar niet invoert
op een tijdstip, dat de Indische begrooting sluit
met een tekort, en wanneer men afstand doet
van elke nevengedachte om, wanneer er nog eens
belangrijke Indische saldo's mochten komen,
daarvan voor Nederlandsche behoeften te pro-
fiteeren. In het wetsontwerp, in het laatst van
1878 door den minister Van Bosse ingediend,
werd bepaald dat Indische batige sloten, voor
zoover zij niet moeten dienen tot dekking van
Indische tekorten, in de eerste plaats bij de
wet zouden worden bestemd voor groote werken
van algemeen nut in Nederlandsch-Indië, en
tot buitengewone aflossing van schuld, door
den staat ten behoeve van Nederlandsch-Indië
aan te gaan. In de tweede editie van dat
wetsontwerp, door den minister Van Rees be
werkt, was deze bepaling aanmerkelijk verbe
terd het heette nu dat de saldo's zouden
worden bestemd in de eerste plaats tot dekking
van tekorten op andere Indische diensten, in
de tweede plaats tot voorziening in Indische
behoeften, en in de derde plaats tot verminde
ring van schulden, door den staat voor Indië
aangegaan. Aldus geformuleerd, liet het voor
schrift zeker geen demoraliseerende speculatiën
op de Indische saldo's toe. Het bezwaar bleef
echter bestaan, dat het steeds door den gewonen
wetgever kon worden gewijzigd; en eene be
paling van dezen aard behoorde dan ook niet
in eene gewone wet, maar in de grondwet
voor te komen. Zij kan zeer nuttig werken,
omdat zij de Indische en de Nederlandsche
financiën van elkander onafhankelijk maakt,
en zoowel bij het opmaken van de Neder
landsche als bij het ontwerpen der Indische
begrooting zekerheid geeft aangaande de te
verwachten inkomsten en uitgaven. Blijft dit
mijn gevoelen u nu aanleiding geven, om mij
aan uwe lezers als eene soort van Droogstoppel
voor te stellen, dan zal mij dit leed doen,
maar zal ik, tenzij door goede redenen over
tuigd, er mijne meening toch niet om kunnen
veranderen.
Het zal onnoodig zijn nader aan te toonen,
dat onze op het oogenblik reeds niet ongunstige
financieele toestand door eene zoodanige alles
zins rechtvaardige Indische bijdrage, als ik op
het oog heb, zoozeer zou verbeteren, dat de
opbrengst der Tentebelasting geheel tot ver
had mij zeiven wel willen slaan, omdat ik niet
had durven zeggen dat ik niet langer bi) dien baas
wilde blijven, om drie vierendeel jaars te verknoeien,
maar dadelijk naar een beroemden schilder verlangde
te gaan, en des nooda weer huiswerk verrichten,
ais hij mij daarvoor maar eenig onderwijs gaf en
toestond zijne schilderijen te bestndeeren. Maar
de generaal was mijn weldoener, de meester van
mijn vader en ik mocht mij niet tegen zijn wil
verzetten. Negen maanden moest ik verliezen!
„En toch word ik een kunstschilder! zei
ik bemoedigend tot mij zeiven. „Ik word het toeh 1"
Die woorden schreef ik op een stukje karton
dat ik als een ordeteeken op de bloote borst
droeg en eiken avond wanneer ik bad in de
hand hield, den hemel dankende dat ik weer èen
dag nader bij mijn doel was gekomen. Weldra
liet echter mijn baas het ontwerpen en uitwerken
van allerlei teekeningen aan mij over en dat gaf
mij nieuwen lust tot den arbeid. Ik nam elk vrij
oogenblikje waar om te teekenen en voelde mij
overgelukkig wanneer ik in een plafond, vogels,
bloemen, vruchten of een engelenkopje mocht
schilderen.
{Wordt vervolgd.)