m 88.
1880!
I2Se Jaargang!
Woensdag
14 April.
Gemeente-eigendommen.
Gemeente-belastingen.
Belasting op de honden.
VERKIEZINGEN.
Oprichting van eene broodbakkerij.
Middelburg, 13 April,
imddelbiirgsche courant
Dit blad versohijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
PrjjB per 3/m. franco 3,50.
"Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 6 Cent.
Advertentien: 20 Oent per regel!
Geboorte-, Trouw-, Doodberiohten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte!
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daubi en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsïach en Joms.
De burgemeester en wethouders van Middelburg
maken bekend:
dat het kohier voor de plaatselijke directe
behsting op de honden voor het jaar 1880, waar
van de heffing is goedgekeurd bij koninklijk
besluit van den 8 Maart 1873 no. 17, ingevolge
art. 261 der gemeentewet, voorloopig door hen
is vastgesteld en gedurende veertien dagen,
aanvangende Dinsdag den 13 April a., voor een
ieder op de gemeente-secretarie ter lezing zal zijn
dat ieder, die meent daartoe reden te hebben,
gedurende bovenvermelden tijd, volgens art. 265
der gemeentewet, tegen zijn aanslag bezwaren
bij den gemeenteraad kan inbrengen.
Hiervan ia heden afkondiging geschied waar
het behoort.
Middelburg, den 12 April 1880.
De burgemeester en wethouders voornoemd
PICKÉ.
De secretaris,
G. N. DE STOPPELAAR.
De voorzitter van den raad der gemeente
Middelburg maakt bekend:
dat do lijsten, de personen aanwijzende, die
binnen deze gemeente bevoegd zijn tot het kiezen
van leden van de tweede hamer der staten-generaal
van de provinciale staten en van den gemeenteraad
op heden gesloten, in de beneden voorzaal van
het raadhuis aangeplakt en op de secretarie dezer
gemeente voor een ieder ter inzage zijn nedergelegd.
Middelburg, den 12 April 1880.
De voorzitter voornoemd,
PICKÉ.
De burgemeester en wethouders van Middelburg
moken bekend:
dat bij hun besluit van heden aan den hoer
J. TAK jr. en zijne rechtverkrijgenden vergun
ning is verleend tot het oprichten van eene
broodbakkerij in perceel G no. 117, op de Rou-
aaneche Kade, alhier.
Middelburg, den 9 April 1880.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
PICKÉ
De secietaris,
G. N. DE STOPPELAAR.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
gezien artikel 230 der gemeentewet;
gelet op de circulaire van gedeputeerde staten
van Zt eland van den 8 Augustus 1879, no. 5,
Provb'ad no. 73);
brengen ter kennis van de belanghebbenden, dat
bij het gemeentebestuur is ingekomen een ver
zoek van C. H. de Wagemaker en D. van de
Kreke, om van de gemeente onderhands aan te
koopen eene smalle strook grond, gelegen in de
Nieuwe Oostersche Straat, achter de erven der
door hen bewoonde perceelen op het Molenwater,
bij de inwilliging van welk verzoek bedoelde
grond aan den openbaren dienst zal moeten worden
onttrokken.
Zij, die tegen dezen verkoop bezwaren mochten
hebben, worden verzocht deze schriftelijk kenbaar
te maken voor of op den 17 April a.
Middelburg, den 12 April 1880.
De burgemeester en wethuudera voornoemd,
PICKÉ
De secretaris,
G. N. DE STOPPELAAR.
Na al de beweging in en buiten de tweede kamer
over de conventie-Ter Neuzen, zal het menigeen
verwonderd hebben dat zij gisteren met bijna
eenparige stemmen goedgekeurd is. Een deel
van dien uitslag moge op rekening komen van
de afdoende verdediging, welke het wetsontwerp
vau de ministers te beurt viel, de veronder
stelling ligt niet minder voor de hand dat de
overtuiging omtrent het algemeen belang, dat
met de aanneming dezer overeenkomst bevor
derd werd, vrij eenparig vaststond en de
noodkreten van eenige bedreigde bijzondere
belangen slechts een meer schijnbaren dan
wezenlijken tegenstand ten aanzien der conventie
in 't leven hebben geroepen.
Niet het belang der gemeente Ter Neuzen
hebben wij hiermede op het oog. Men heeft
zich, gelijk wij reeds vroeger poogden aan te
toonen, te Ter Neuzen eenigszins laten be-
heerscben door de herinnering aan de geweldige
Antwerpsebe beweging van 1874 en daardoor
aan de zaak meer gewicht gehecht dan zij
waard was.
Die beweging sproot echter voort nit poli
tieke beweegredenen. Men zocht destijds, met
het oog op de Antwerpsche verkiezingen, naar
een strijdkreet tegen bet ministerie Malou.
De conventie die aan Gent een verbeterden
toegang^tot de zee zou verschaffen, bood zicb
van zelf aan als een wapen, dat aan den
bandels-naijver der Antwerpenaars tevens
voldoening gaf.
Daar men echter tegen de verbetering van
het kanaal zelve fatsoenshalve niet op kon
komen, moest bet „beruchte" artikel 11, betref
fende de spoorwegtarieven, dienst doen. Van
daar al bet rumoer dat erover gemaakt is en
van daar dat men in 1874 heeft kunnen hooren
verkondigen dat Antwerpen een geduchten
mededinger vinden zou in betzelfde Ter Neu
zen, waarvan een vertegenwoordiger van
Antwerpen in de Belgische kamer in 1880
zeide dat geen verstandig man er een concur
rent der groote handelsstad in zien kon.
Aan de beraadslaging over de thans aangeno
men conventie hebben wij het te danken dat
de belangen van Ter Neuzen, in verband tot de
aigemeene belangen des lands, in een juister
licht zijn gesteld. NVat bedong art. 11 der con
ventie van 1874 Niet geheel hetzelfde als
artikel 8 van bet traetaat van 1867, maar eene
exceptioneel gunstige bepaling voor betgoederen-
vervoer naar en van Ter Neuzen. Maar het
schonk die gunstige voorwaarde slechts voor
een tijdvak van 15 jaren. „Wat ware nu,
vroeg de heer Van Eek zeer terecht, de
toestand van Ter Neuzen geweest indien die
bepaling van 15 jaren ware opgenomen
Welke handelaar zou zich daar hebben willen
vestigen, indien de toestand na 15 jaren
veranderd kon worden
Dit dilemma is, dunkt ons, onwederlegbaar.
Het artikel schonk 6f aan Ter Neuzen een
voorrecht van beteekenis en dan is er geen
twijfel mogelijk of België zou het na 15 jaren
hebben doen ophoudenóf de volgens het
artikel gelijkgestelde spoorwegtarieven zouden
aan Ter Neuzen geen enkele scheepsvracht
méér bezorgd hebben en in dat geval was het
ook de moeite niet waard om er zooveel aan
te hechten. Toch is de verdwijning van dat
artikel, beperkt gelijk het was tot den löjarigen
termijn, het hoofdmotief voor de bestrijding
der tegenwoordige conventie geweest.
Zooals die nu gesloten is bezit Ter Neuzen
den waarborg, gelegen in de verzekering der
Belgische regeering, dat zij de reeds to e-
g e s t a n e gunstige tarieven voor den spoor
weg naar Mechelen niet zal intrekken, maar
veeleer nog uitbreiden. Ter Neuzen heeft
bovendien het vooruitzicht der voordeelen,
welke uit de verbetering van den toegang tot
Gent voor de voorliggende haven bijna onmis
baar zullen voortvloeien. Ook dit werd door
den heer Van Eek in 't licht gesteld. „Wan
neer, zeide hij, de vaart gemakkelijk
gemaakt wordt en er een druk verkeer naar
Gent is, dan zal Ter Neuzen ook eenige
droppels van dien gouden regen genieten, zoo
als dit het geval is met elke voorhaven. Dit
ondervindt ook IJmuiden, dat in denzelfden
toestand tegenover Amsterdam verkeert als
Ter Neuzen tegenover Gent, waar men ook
geen last behoeft te breken en dat in zulk
een korten tijd sterk is vooruitgegaan."
In 't algemeen heeft de heer Van Eek zich
bij de behandeling dezer zaak nauwkeurig van
de verschillende daarmede gemoeide belangen
op de hoogte gesteld en aan zijne verdediging
is 't zeker voor een groot deel te danken, wanneer
de tegen de conventie geopperde bezwaren uit
den weg zijn geruimd. Hij stelde in de eerste
plaats op den voorgrond het nationaal belang
om aan België, de door zoovele banden aan
ons verbonden znsternatie, een „goedkoopen
vriendschapsdienst" te bewijzen. Bij het trae
taat van 1842 heeft Nederland zich reeds
verbonden het kanaal als vaarweg naar zee
te eerbiedigen en in goeden staat te onder
houden. In 1880 voldoet dit kanaal niet meer
aan de eischen der scheepvaart. „Wat zijn wij
als fatsoenlijke lieden nu vei plicht te doen
Dit, dat wij aan België geven, of voor haar
in stand houden een kanaal, dat aan de eischen
der scheepvaart van 1880 voldoet, zooals het
daaraan voldeed in 1842." Dit antwoord is
eenvoudig, zonder diplomatiek voorbehoud en
zonder achterdeurtjes om bij de zaak wat te
„verdienen." Maar het is er niet minder juist om.
Vervolgens wees de heer Van Eek op het
belang, voor het geheele Nederlandsche spoor
wegverkeer, van den aankoop der lijnen van
den Grand Central Beige, tot een minderen
prijs dan in 1873 bedongen kon worden. Van
dit belang zijn wij, aan deze zijde der Ooster-
Schelde, te goed overtuigd om daarover hier
nog nit te weiden. Daarna wederlegde onze
afgevaardigde, gelijk straks reeds verhaald
werd, de bezwaren, met het oog op Ter
Neuzen's belangen tegen de conventie inge
bracht. Sprekende over de heffing der kanaal
rechten drukte hij de regeering op het hart
om indien, wat hem uit zijne in Ter Neuzen
ingewonnen inlichtingen echter niet gebleken
was, te dien opzichte eene regeiing be
stond in strijd met hetgeen men overi
gens in Nederland als recht erkent en strek
kende tot nadeel van Ter Neuzen, hieraan
dan, krachtens de bevoegdheid die zij reeds
volgens de traetaten van 1842 bezit, een einde
te maken. Hij betoogde overigens dat met
deze regeling van de kanaah echten te Ter
Neuzen het traetaat met België, dat men bezig
was te heoordeelen, niets te maken had.
Ten aanzien der spoorwegtarieven deelde de
heer Van Eek nog mede dat de aandeelhou
ders en bestuurders van den spoorweg Ter
NeuzenMechelen zeer voor het tot stand
komen der tegenwoordige conventie gestemd
zijn. Hoe men dus vreezen kan dat de con
ventie het vervoer op dien spoorweg belem
meren zal, schijnt onverklaarbaar.
De slotsom van den heer Van Eek was dan
ook dat er geen enkel redelijk bezwaar tegen
het traetaat was aan te voeren. Dit is ook
steeds onze meening geweest en daarom hebben
wij, met het oog op de lang gewenschte naas
ting der lijnen van de Grand Central, waarvan
Vlissingen in de eerste plaats, maar het geheele
Nederlandsche spoorwegverkeer de gunstige
gevolgen zal ondervinden, de goedkeuring der
conventie altijd gewenscht en zooveel wij kon
den verdedigd.
Wij mogen hier niet verzwijgen dat de heer
De Jonge, onze andere Middelburgsche afge
vaardigde, de overeenkomst uit ai zijne macht
bestreden heeft. Zijne gronden waren eene
herhaling van hetgeen reeds vroeger was aan
gevoerd en berustten deels op een onjuiste
voorstelling van Ter Neuzen's belangen, deels
op geringschatting van het reeds in 1873 niet
genoeg behartigde voordeel der naasting van de
Grand CWrlraMijnen. Op de stellige vraag van
den heer Van Eek, om de nadoelen te noemen,
welke Ter Neuzen door het traetaat zou lijden,
wist de heer De Jonge dan ook niets anders
bij te brengen dan de ƒ20,000 kosten van
overladingwelke Ter Neuzen thans jaarlijks
ten goede heeten te komen. Aangenomen dat
deze berekening juist is, dan nog is de vraag
geoorloofd of wij met eenigen schijn van recht,
op grond van die overladingskosten, België
mogen beletten den vaarweg naar Gent op
eigen kosten te verbeteren. De heer Van Eek
had echter voldoende aangetoond dat Ter
Neuzen als voorhaven van Gent van eene
drukke scheepvaart op het kanaal grooter
voordeelen genieten kan dan van het kunst
matig in stand houden van zijn „stapelrecht."
Mocht dus, waaraan niet te twijfelen valt,
ook de eerste kamer spoedig de conventie
bekrachtigendan zullen wij ons daarin ver
heugen als in eene gebeurtenis, door welke de
vriendschapsband tusschen de twee natiën
nauwer toegehaald, het Nederlandsche spoorweg
verkeer belangrijk bevorderd en aan geen
plaatselijk of algemeen belang nadeel toege
bracht zal worden.
Bij de toelichtingen door de regeering gisteren
nog over de conventie—Ter Neuzen gegeven, zijn
geen nieuwe gezichtspunten aan 't licht getreden.
De minister van buitenlandBche zaken stelde het
internationaal belang op den voorgrondhet
geven aan België van de vergunning om opeigen
kosten een waterweg, die over Nederlandsch
grondgebied loopt, te verbeteren. Aan een aequi-
valent voor die vergunning is zelfs niet gedacht
alleen heeit onze regeering, aan de Belgische een
dienst bewijzende, van deze een wederdienst ver
kregen in hare medewerking tot het naasten der
Grand Cenlral-Bpoorweglijnen.
Dat de belangen van Ter Neuzen bij deze
overeenkomst niet opgeofferd zijn, bleek ten over
vloede. De beteekenis, welke art. 8 van het
traetaat van 1867 altijd gehad heeft, blijft be
houden en bij de invoering, met 1 Januari jl.,
der nieuwe tarieven voor uitvoer naar Belgische
havens, z ij n deze reeds op de ljjn MechelenTer
Nenzen ingevoerd.
De 7 leden die, tegenover de 55 welke de
conventie bekrachtigden, tegenstemden, waren de
heeren De Jonge, Keuchenius, Rutgers, Van der
Hoeven, De Vos van Steenwijk, Schepel en Sand-
berg. De heer Van Kerkwijk hield zich, als
persoonlijk bij de Grand Central-maatschappij
geïnteresseerd, buiten stemming.
Vlissingen, 13 April. Door schipper D.
Meijboom, voerende de Vlissingsche visehsloep
de Zeeuw, wordt gerapporteerd dat op den 5
April jl., toen hij op Doggersbank vischte, door
een Engelschen visscher van hem weggenomen is
een boei met bakenlijn (60 vadem) en dreg
terwijl den volgenden dag van hem een bak visch-
want d. i. 13 lijnen, elk van 50 vadem, gestolen
werd.
Van schipper Thomas de Waard werd tenzelf-
den tijde medegenomen 3 lijnen want, 1 boei en
bakenlij n met dreg.
Door de vergadering van ingelanden van den
polder De vier Bannen van Duiveland is, na het
opmaken der voordrachten tot voorziening in de
periodieke vacaturen van dijkgraaf en gezworenen
en na vaststelling der begrooting, benoemd tot
dijkbaas L. Vijverberg, van Sir Jansland. Met hem
stonden op de voordracht J. Berrevoets, van Zie.
rikzee en Abr. van der Velde, van Brouwershaven.
Het vertrek van koningin Victoria uit Baden
Baden is bepaald op Donderdag den 15" dezer,
des avonds te 7 u. 45 m. om des morgens te
10 u. 20 m. te Brussel aan te komen. Naaldaar
gedurende eenigo nren vertoefd te hebben zal
H. M. denzelfden dag de reis naar Vlissingen
voortzetten om Zaterdag te Queenborongb te
arriveeren.
Ia tegenwoordigheid van tal van belangstellen
den werd Zaterdag ochtend op Mik en Duinen te
'e Gravenhage het monument op het graf van den
volksdichter J. W. van Zeggelen onthnld.
De voorzitter van de commissie voor het g«<