1880.
N®. 76.
123' Jaargang^
IAAJST,
lEI 1880.
Woensdag
31 Maart.
d£ ts koop:
te Middelburg.
Victor Driessens.
MAART 1880:
van Montmorency,
JR-SCHELDE.
Middelburg 30 Maart.
Eenvoudige gedachten over kunst.
AMDE PANHOF,
Menen Heuhveg
,'EHO»»E!lERHK
eigenaar C. H. JOBSE, te
die in 4 bedrijven
ILANOR;
LR1VJL:
ran (jftémnan,
l§PGL.
na in 4 bedrijven.
HUF ACHT U K.
lis te Middelburg.
dopend van 11 tot 4 aren.
lopend van 11 tot 4 uren.
opend van 11 tot 4 uren.
gdopend van 1 tot 4 uren.
indas en Dinsdag be-
dTSLlEDEN en DIENST-
■ijs f .1©.
KGED1ENST.
VV,
MAANDAG, WOENSDAG en
ZAÏERDAG.
7.80
«O
Sm,
2.80
5.87
mm
8.41
6.88
f
2.40
8.
mm
*12.55
4.45
mm.
2.14
*5.59
mm
8.
*6.40
6.50
5.1
6.20
6.30
7.52
7.8
*7.57
8.45
7.25
9.12
8.6
10.18
10.41
8.85
*9.6
10.50
8.45
*9.15
11.
I 6,15, 9,15; nm. 1, 3,30, 7.
lags 1.10 in plaats van 1 uur.
11; nm. 2,30, 5, 8.
jootdienst
BUBO EN ROTTERDAM.
■sek in Maart en April.
van rotterdam:
Lu. Dinsdag30 mild. 12,n.
Woensd31 12,
Donder d. 1 12,
Vrijdag. 2 12,—
Zaterd. 3 12,
Maand. 5 12,—
Dinsdag 6 12,—
Woensd. 7'morg.lO,— n
Vrijdag 9 10,—
Zaterd. 10 10,
4NDEN
kj r. h. c. h
nam. 1.15 en 3.45
b0 1.45 4.15
roorm. 7.30 nam. 3.—
8— 3.30
10.30
11.— f,
6.midd. 12.—
6.30 nam. 12.30
nitcrlyk 2 uren of>
MlDDGLBlIRtiSCHE COURANT.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitsondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advartentien: 20 Oent per regel.'
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,60
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère 6. L. Daubb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbacb en Jonk.
7.15
10.55
3.50
6.50
10.40
6.10
8.5
11.60
7.30
8.55
12.40
8.20
9.15
1.8
8.40
9.80
l.SO
8.55
ii.
De beeldende kunst omvat de geheele wereld
der gedachte en der werkelijkheid. Met Mi-
chel-Angelo, Kafael en Rubens stijgt zij in de
hoogste sferen der wijsgeerige en godsdienstige
bespiegelingmet Jan Steen en Ostade grijpt
zij de wisselende kleuren en beelden deralle-
daagsche werkelijkheid en hecht ze met forsche
band op doek of paneel. Wanneer Rubens
het leven eener koningin (Maria van Medicis)
heeft voor te stellen, maakt hij daarvan eene
reeks van allegorische voorstellingen (in de
Louvre), waarin de zinnelijkheid en het vleesch
op stouter en aangrijpender wijs verheerlijkt
worden dan de dichter of de toonkunstenaar zou
kunnen doen. Als Rembrandt een schuttersge-
zelschap te schilderen heeft, roept hij nit de spe
lingen van licht en schaduw een fantastisch
tafereel te voorschijn, plaatst in 'l midden zijner
hoplieden en vaandrigs een aetherisch, raad
selachtig en onwaarschijnlijk vrouwenbeeld, en
maakt zoo van zijn Nachtwacht een sprookje
uit de toorerwereld' Dezelfde Rembrandt
brengt de mannen en vrouwen des bijbels, die
onder de hand der mystieke Italiaansehe schil
ders engelen geworden zijn, terug tot de af
meting van gewone menschen, maar rust hen
tevens toe met echt menschelijke karakter
trekken, waardoor zij dieper indruk maken dan
de madonna's of patriarchen van het Zuiden. Leo
pold Robert verheft, omgekeerd, Venetiaansehe
visschers en Romeinsche landbouwers (in de
Louvre) tot den rang van halfgoden, even als
Verveer, in zijn groot stuk dat op dit oogen-
blik in het grootste der beide bovenlokalen
van de Middelburgsche tentoonstelling hangt,
eene visschersvrouw en haar dochtertje schil
dert met de majesteit en de bevalligheid eener
keizerin-weduwe en aartshertogin. Met Van
de Velde of Mesdag raakt men aan 't droomen
over de wisselende bevalligheid en woestheid
der zee, wier bries men aan de slapen meent
voelen; met Potter of Stortenbeker ziet
men het branden der zon op de helgroen
gekleurde weilanden, voelt de verkwikking
van een schaduwachtig plekje en leert de
poëzie verstaan, die er ligt in het grazende
vee, onbezorgd zich koesterend, en genietende
van de vriendelijkheid en de goede luim der
natuur. Met Ruysdael en Roelofs ziet men
het zwijgende landschap leven en karakter
krijgen; met Van Huysum of mej. Roosen
boom daalt men af in de microscopische ge
heimenissen, die de bloemen in hare kelken,
de bladeren in hun plooien omsloten houden.
Onbegrensd is dus de kunst, maar niet
onbegrensd de macht des kunstenaars. Door
lange en moeilijke studie de technische vaar
digheid in zijn vak meester geworden, wat
hem niet gelukken zal indien hem, bij de
gaven van het geduld en de volharding, niet
die van den gelukkigen aanleg geschonken is,
moet hij een leven leiden van voortdurend
opmerken en vergelijken. Hij moet aanhoudend
zijne kennis van de menschen en de natunr uit
breiden, bjj moet door reizen, lezen en nadenken
tot nieuwe waarnemingen trachten te geraken.
Verzuimt hij dit, dan loopff zijne kunst gevaar
een beroep, zijne bezieling een sleur, hijzelf
een handwerksman te worden:, Alle groote
schilders onderscheiden zich% door eene ver
bazende verscheidenheid in de. door hen be
handelde onderwerpenalle ware 'ta e e s t e r s
floor eene groote verscheidenheid in de methode,
waarmede zij gedurende verschillende tijdvak
ken hunner kunstenaars-loopbaan een bepaald
genre behandelen.
In dit opzicht staat de Nederlandsche
schilderkunst van onzen tijd ten achter, niet
slechts hij haar onvergelijkelijke voorgangster
in de 17e eeuw, maar ook hij de hedendaagsche
kunst in andere landen. Reeds de weinige
verscheidenheid der onderwerpen, welke zij
behandelt, verraadt de beperktheid van haar
gezichtskring. Onder de 104 schilderijen der
Middelburgsche tentoonstelling, vindt men 46
landschappen (alleen Nederlandsche) en vee
stukken, 7 gehouwen of straten, 7 vruchten
en bloemen, 7 stillevens, 6 zee- of havenge
zichten en 31 met menschelijke figuren, waar
onder wij dan nog Geruïneerd van Bource en
De hulp der Weduwe van Verveer rekenen, in
welke het landschap zulk eene groote plaats
bekleedt. Tegenover 73 lafereelen uit de
onbezielde of de dierenwereld, dus slechts 31 uit
het „rijke" menschenleven. Is de veronder
stelling geoorloofd dat de grootere moeilijkheid
van het menschelijk beeld onze kunstenaars
afschrikt Inderdaad, aan het teekenen, dat in
de eigenschappen eener goede schilderij a 11 ij d
bovenaan, hooger dan coloriet of ordonnancie,
behoort te staan, worden voor het menschelijk
lichaam hooger eischen gesteld dan voor de
doode of de dierenwereld. Eene slecht ge-
teekende hand, een te lang paar beenen, de
met een onnatuurlijk paarseh overgoten
vleeschkleur van een arm, we zonden ze
allen op de tentoonstelling alhier kunnen
aanwijzen, vallen lichter in 'toog dan
afwijkingen in den vorm van hoornen, in de
tinten en lijnen van landschappen, stadsge
zichten en luchten, met welke de verbeelding
van den kunstenaar onbelemmerd haar spel
drijft, of zelfs in de gedaante van dieren.
Nog enger wordt deze kring wanneer wij
letten op den aard der behandelde onderwerpen.
Visschersgezinnenlandbouwerseen paar
pittoreske figuren, op straat of in de herberg
waargenomen, en eenige mannen en vrouwen
in 't kostuum van vroeger eenwen, ziedaar
den catalogus van de menschenwereld die zich
op deze doeken beweegt. In de tafereelen dei-
onbezielde natuur is de verscheidenheid niet
grooter. Van Mesdag zien wij weder een
„haringschuit", met hetzelfde meesterschap als
altijd geschilderd, maar dan toch hetzelfde
vaartuig dat wij reeds op zoovele zijner
schilderijen en aquarellen bewonderden, benevens
een drietal andere „vissehersschuiten," zich
in het maanlicht wiegelend op de blonde baren
der Noordzee. Zou onze bekwame zeeschilder
zich niet aangetrokken voelen tot het schil
derachtige tooneel, dat het binnenkomen der
zeekasteelen van onzen tijd te zien geeft, op
een dag dat de branding de hoofden van het
Noordzeekanaal beukt? Het is alsof ODze
knnst buiten het maatschappelijk leven van
onzen tijd omgaat. Wi' zijn er den heeren
Schutz, vader en zoon, dank voor verschuldigd
dat zij de ephemere drukte, die in den afge-
loopen winter aan de Middelburgsche loskade
en de VliBsingsche dokken geheerseht heeft,
tot het onderwerp van drie hunner stukken
gemaakt hebben. Maar voor 't overige zon
men aan deze schilderijen-verzameling niet
raden wat in of omtrent het jaar 1879 de
harten en hoofden der Nederlanders heeft
bezig gehouden, opgevroolijkt of treurig ge
maakt.
Eugène Fromentin heefteen verwijt in den
zelfden geest gericht tot onze schilders der 17e
eeuw. Ook aan hun werken, zegt hij, zou men niet
zeggen dat zij in een der meest bewogen tijd
vakken van de wereldgeschiedenis, te midden
van een der merkwaardigste Volken, op het
toppunt van zijn bloei, geleefd hebben. Hun
verbeelding toeft steeds in herbergen en stallen,
huis- en slaapkamers op rustige weiden en
kalme landschappenboven het gewone genre-
stuk wisten zij zich niet te verheifen en zelfs
als zij ruitergevechten schilderden, waren het
meer fantasieën dan afbeeldingen van de over
winningen, die hun landgenooten op de be
roemdste veldheeren en legers van hun tijd
behaalden.
Ten aanzien der oud-HolIandsche school
beamen wij de juistheid dezer opmerking
slechts ten deele. Neemt men in aanmerking
dat onze protestantsche kerkgebouwen aan
onze kunstenaars geen gelegenheid schonken
tot het schilderen van groote bijbelsche tafe
reelen en dat zij, in 't algemeen, niet voor pa
leizen werkten maar voor burgerhuizen, met
betrekkelijk kleine, zij het ook deftige en
kostbare, vertrekken, die geen historische
doeken van aanzienlijke afmeting konden ber
gen, dan moet men erkennen dat zij op het
hun geopende arbeidsveld geen hoekje onbe-
nnttigd gelaten hebben. Door het meesterschap
en de groote oorspronkelijkheid waarmede zij
het peiwestuk in al zijn verschillende schakee
ringen behandelden, verwierven zij het recht
om zich van omzwervingen daarbuiten te ont
houden. Mon verre est petit, mochten zij even
als Alfred de Musset zeggen, mais je bois dans
mon verre. Welk een godendrank dat glaasje
inhield, bewijzen de schilderijen verkoopingen
van onze da,gen, waar voor de kleinste paneel
tjes onzer oude meesters fabelachtige prijzen
besteed worden. Wanneer men eindelijk,
op de titels hunner stukken afgaande, vast
mocht houden aan de bewering dat onze schil
ders der 17e eeuw geen historie-schilders
waren, dan is ons antwoord dat, zonder ons
op de zeeslagen van Van de Velde te beroe
pen, in de Nachtwacht van Rembrandt, in de
Schuttersmaaltijd van Van der Helst, in de
door niet éen land geëvenaarde verzameling
onzer regentenstukken, een beeld bewaard is
van het heldentijdvak onzer geschiedenis, dat
wij voor geen historische voorstellingen, van
hoe hooge waarde overigens, zouden wenschen
prijs te geven.
Voor onze hedendaagsche schilders bestaan
echter deze redenen van verontschuldiging niet
in gelijke mate. Ofschoon wij hun talenten
waardeeren, zullen zij niet verlangen dat wij
hen, in de genres die zij beoefenen, met hun
onvergelijkelijke voorouders gelijk stellen. Dat
de schraalheid hunner vindingskracht en ver
beelding oorzaak zal zijn dat het nageslacht
nit hun werken, voor zoo ver die zulk een
leeftijd bereiken, geen voorstelling zal
kunnen putten van het openhaar en huiselijk,
het maatschappelijk en historisch leven onzer
dagen, dat wordt door iedere, groote of kleine,
tentoonstelling opnieuw bewezen. Met volle
recht wordt dan ook, in een brief uitWeenen
aan de N. Rott. Ct. van Vrijdag over eenige
daar ten toon gestelde schilderijen van moderne
Nederlandsche kunstenaars, dit oordeel uitge
sproken
«Maakt men een vergelijking tusschen de Holland&che
schilders en de huitenlandsche meesters, dan moet men
mijns inziens getroffen worden door de beperktheid van
den Hollandachen schilders-horizont. Buiten het enge
kater zijner omgeving gaat hij zelden. Het portret, het
geschiedkundige vak, het naakt model, vallen zelden onder
het hereik van zijn penseel. Schilderijen, waarhij de
vervaardiger bewijzen moet leveren van veel gelezen ta
hebben, artistieke begaafdheid en verbeeldingskracht te
bezitten, waarbij hij studiën gemaakt moet hebben van
landen en volken, zeden en gebruiken, en geen vreemdeling
mag zijn in costuumkunde en in het groepeeren van
verschillende figuren, vindt men onder onze hedendaagsche
meesters zeer zelden. Een van de redenen van dit ver
schijnsel, waarover ik reeds meer hoorde klagen, is
misschien wel gelegen in de omstandigheid dat de
Hollandsche schilder ta Weinig reist. De buitenlanders
denken daar anders over, en er is bijkans geen groot
schilder, die niet een lang verblijf te Parijs, Mimchen of
Kome, een leven in de aldaar heerschende kunstatmosfeer
oo dig acht, om aan zijn penseel die hoogete Wijding to
geven, die men helaas slechts zoo schaars in Nederland
aantreft."
Heeft echter ook ons publiek niet eenige
schuld Misschien wel. Het laat zich wellicht
te volgzaam leiden in de richting, aan welke
de kunstenaars de voorkeur geven. Het is
waar dat ook nu in onze kerken voor
tafereelen van gewijde knnst, in onze
huiskamers en salons voor groote historische
stukken geen plaats of aanleiding te vinden
is, terwijl onze lands- en stads-overheden zich
aan iets zoo excentrieks als het bestellen van his
torische schilderijen niet schuldig mogen maken.
Maar waarom aan onze schilders niet meer
bestellingen gedaan worden van tafereelen uit
ons maatschappelijk leven, is ons een raadsel.
Men is zoo druk met het vieren van ambts
jubileums. Men schenkt aan 25 of 40jarige
volksvertegenwoordigers, burgemeesters, com
missarissen des konings en andere dignitaris
sen, zooveel „voorwerpen in zilver," pieces de
milieu, albums en ander fabriekwerk. Een
magistraatspersoon eene afbeelding aan te
bieden van de vergaderzaal, waarin hij gedu
rende een jarenreeks met zijne ambtgenooten
de openbare belangen behandelde, aldus de rij
onzer voortreffelijke regentenstukken voort te
zetten, het aan onze kunstenaars overlatende
om door de schikking van licht en schaduw,
van kleur en lijn goed te maken wat de min
der schilderachtige kleederdracht onzer dagen
misschien te wenschen overlaat, daaraan
schijnt .niemand te denken.
Tentoonstellingen als de thans hier geopen
de, geven aanleiding dat over deze en soort
gelijke onderwerpen gedacht en van gedachten
gewisseld wordt. Dat is niet het minst belang
rijke gedeelte van het nut dat zij geroepen
zijn in enger en ruimer kring te stichten.
De Précurieur hééft in haar nommer van den
27en dezer den brief kan de Vlissingsche kamer
Van1 koophandel, medegedeeld in ons blad van
den 26en dézer, opgenomen en van eenige zeer
korte, weinig beteékénende kantteekeningen ver
gezeld doen gaan.
Het komt ons voor dat die kantteekeningen
het kenmerk dragen van eenige verlegenheid
tegenover de stellige ontkenningen, welke de
door het Antwerpsche blad medegedeelde feiten
achtereenvolgens ontmoet hebben bij den burge
meester van Vlissingen, bij Rotterdamsche han
delaren die door eigen ervaring met den
gang van zaken te Vlissingen- teken d waren en
uu weder bij de officieole verteglnwoord^* 3
van den Vltssingsehen handel. Dit kon e ®n 00).
wei niet anders, daar de Prêcurseur, ge^j. wy
van den aanvang af hebben doen uitkomen <poor
de geheele bevolking en de overheid van yij8.
singen verantwoordelijk te stellen voor zaken tie,
zelfs indien ze volkomen jnist waren voorgesteld,
toch de uitvloeisels waren van enkele persoonlijke
handelingen, zich op een moeilijk te veidedigen
standpunt geplaatst had.
De Prêcurseur neemt echter haar beschuldigin
gen niet terag, beroept zich op de handteekeningen,
die onder de haar vertoonde rekeningen geplaatBt
en afkomstig zijn van Vlissingsche ingezetenen
en verzekert dat het eenige, officieel te
Vlissingen vertegenwoordigde Antwerpsche han
delshuis in de medegedeelde zaken in 't geheel
niet betrokken is geweest. Dit kan waar zijn;
doch evenzeer verdienen de Vlisringsche kamer
van koophandel en de Rotterdamsche firma, die
als getuigen h décharge zijn opgetreden, geloof
als zij verzekeren dat de Antwerpenaars, voor
zoo ver zij zich over iets kunnen beklagen, dit
grootendeels aan zich zelt te wijten hebben en
dat andere firma's zich over de ondervonden
behandeling zeer tevreden hebben getoond.
Wij blijven echter van meening dat men te
Vlissingeu wèl zal doen met de aangeheven
klachten niet onopgemerkt te laten en niet, in 't
geloof aan eigen volmaakte schuldeloosheid,
rustig voort te leven in de gedachte dat als de
Antwerpenaars het te Vlissingen niet naar hun
zin vinden, zij daarvan zelf de schuld zijp» Meu