1880;
IMA
N°. 45.
123e Jaargang.
Maandag
23 Februari.
l-SCHELDE.
Middelburg 21 Februari.
Een "oud Debat.
|ns),
HSTC3-.
zoor gebruik
rerkrijgbaar
INOBEL,
bond op de Wereldten-1
Parijs i878. 1
het gebruik van het
van GICQÏÏEIl
i Ecolc do Parii.
rname Apotheken.
90 de halve Doos I
KIPPING.
£VM1GD:3
EUUEN, met opgaaf
Iisadres HENDRIKSE,
elliurg.
HVÜR GEVRAAGD:
(SG, voor een klein
van stand en prija
Boekhandelaars VAN
IED1EN8T.
ss-inyen v. v.
9,15; nm. X, 3,30, 7.
1.10 in plaats van 1 uur.
nm. 2,30, 5, 8.
jelbnrgZierikzee.
ZEE SPOORWEG GOES.
AEI. Tan Zierikzee
vm. 7,nm.-
12,30 10,-
2,30 7,-
J,30 7,-
2,30
2,30
2,30
lotdienst
pG EN ROTTERS AIL,
in Februari.
VAN BOIIESDAH
Jaand. 23'morg.ll,u.
Voensii.25 9,
prijdag 27 10,—,
M. P. M.
t.15 en 3.20.
•45 3.50.
VRIJDAG.
voorm.
7.45
8.15
10.30
10.30 en 12.—
11.— 12.30
ZATES
DAG.
[voorm,
7.45
8.15
10.30
11.—
uren en 3.45
k te 12.5© en
ff.20
W.SO
5.37
B.41
6.38
.40
.*65
*4.45
.14
*5.59
*6.40
,i
30
8
*7.67
25 I
6
-
35
9.6
45 1
*9.15
6.50
6.20
7.52
8.45
9.12
10.18
10.41
10.50
7.16
10.55
6.60
10.40
3.5
11.50
8.55
12.40
9.15
1.8
9.30
1.20
3.60
6.10
7.30
8.20
8.40
8.»
UIDRELRIIRGSCHE COURANT.
Dit blad verschijnt da ge lij kt J
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.'
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.'
Advertentien: 20 Cent per regel.'
Geboorte-; ïrouw-, Doodberiohten enz.: van 1—7 regels X 1]50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte;
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Dadbi en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jonis.
Het is voor de behandeling van het ontwerp-
wetboek van strafrecht een ongunstig voortee
ken, dat zij wordt voorafgegaan door de
voorbereiding tot eene breedvoerige gedachten-
wisseling over de doodstraf. Geen onderwerp
toch is er, op het uitgebreid gebied der
strafrechtstheorie, dat sedert ongeveer eene
eeuw meer van alle zijden beschouwd en
overwogen is geen dat zich meer leent tot het
houden van bespiegelingen, schitterend misschien
van vorm, doch waarin niets nieuw of jong is
dan het oogenblik waarop ze uitgesproken
worden; geen dat tevens aantrekkelijker is
voor parlementaire redenaars, die nog niet
veel oratorische overwinningen behaald hebben
en op het veld der algemeenheden eenige
gemakkelijk op te rapen bloempjes van wel
sprekendheid wenschen te garen. En bij deze
groote waarschijnlijkheid, voegt zich de vol
slagen nutteloosheid dezer woordenparade.
Want niemand kan een oogenblik onderstellen
dat, terwijl na 1860 in Nederland geen dood
vonnis uitgevoerd en in 1870 de doodstraf
wettelijk afgeschaft werd, in 1880 het oogenblik
aangebroken zal zijn om, onder een minister
van justitie die een zoo overtuigd tegenstander
dezer straf is als de heer Modderman, met eene
liberale kamermeerderheid, de doodstraf weder
in te voeren en daarmede bet met moeite
opgetrokken gebouw van het ontwerp-strafwet
boek dadelijk ter aarde te vellen.
Desniettemin schijnt eene hernieuwing der
beraadslaging van 1869 niet te ontgaan. De
minister zelf heeft reeds een-en andermaal op
haar gezinspeeld fen met de warmte en de
opgewektheid, waarvan ieder woord van den
heer Modderman getuigt zoodra hij aan zijn
lievelings-onderwerp, het wetboek van straf
recht, raakt, herhaaldelijk verklaard dat hij
de discussie, ook over de doodstraf, met in
genomenheid en vertrouwen, sterk in zijne
overtuiging en vaat in zijn geloof aan de
overwinning, te gemoet zag. Aan eene afge
legde belofte getrouw en ter voorbereiding der
gedaehtenwisseling, is de minister begonnen met
de adviezen van den raad van state van 1865
en 1869, benevens eenige statistieke opgaven
van later datum aan de tweede kamer over te
leggen.
Nu wij van deze bescheiden kennis genomen
hebben verwondert de bereidwilligheid, waar
mede de minister ertoe overging ze mede te
deelen, ons geenszins. Het korte en zakelijke
advies toeh van den raad van state, van 27
December 1865, bevat over dit zoo uitgeputte
onderwerp, bij een volkomen gemis van afge
trokken bespiegelingen, eenige zeer preciese
opgaven en daaruit afgeleide gevolgtrekkingen,
welke te klemmender zijn naarmate men ze
vergelijkt met het zeer wijdloopige stukj waarin
de anti-revolutionaire en katholieke minderheid
in den raad van state, de heeren Mackay,
Mutsaers, Borret en Elont van Soeterwoude,
baar bestrijding van bet wetsontwerp tot af
schaffing der doodstraf beeft nedergelegd. In
bet eene stuk bijna alleen cijfers en feiten
in bet andere een breede woordenvloed van
bespiegeling die, dat is nu eenmaal de
fataliteit van het onderwerp, geen enkel
nieuw argument bevat en den indruk van de
statistieke cijfers, waaruit later geargumen
teerd wordt, zeer verwatert.
„Rechterlijke dwaling blijft ten allen tijde
en in alle landeiS mogelijk, maar de doodstraf
alleen is absoluut onherstelbaar," zie
daar een der gronden welke de meerderheid
van den raad van state voor de afschaffing
aanvoert. Ten bewijze noemt zij van 1842
tot 1855 in Belgie en in Engeland 6 gevallen
van ten onrecbte veroordeelden op en wijst
op een later voorgevallen strafgeding in Neder
land, waarbij eene van kindermoord beschul
digde vrouw alleen van de baar bedreigende
schuldigverklaring gered werd doordien op de
terechtzitting eene andere vrouw zich als de
moordenaarster kwam aangeven.
Tegen bet nut der doodstraf als middel tot
voorkoming van misdrijven, voert de raad van
state eenige eenvoudige, maar moeilijk te
wederleggen stellingen aan.
Men brengt den boosdoener ter doodlo
om zekerheid te hebben dat hij, persoonlijk,
geen misdrijven meer zal plegen. Die zekerheid
wordt verkregenmaar de veronderstelling dat
de ter dood gebrachte, ware bij dit lot ontgaan;
na zijn ontslag uit het tuchthuis, nog meer
moorden zou kunnen plegen, noemt de raad
eene „niet eens aannemelijke hypothese."
Men brengt hem ter dood2° dewijl, als
men hem niet van 't leven beroofde, anderen
tot het plegen van moord enz. verlokt zouden
kunnen worden. De raad acht deze hypothese
„evenmin gerechtvaardigd", doch voert weder
ten bewijze van bet weinig afschrikkend ver
mogen der doodstraf, eenige feiten aan. Den
23 Maart 1860 b. v. wordt te Leeuwarden een
moordenaar opgehangen. Vier dagen later wordt
aldaar een misdaad gepleegd, die bijna geheel
met die van den gestrafte overeenstemt, door
een man dievlak tegenover de plaats
woont, waar de terechtstelling plaats heeft
gehadGeen misdrijf is er zeker, waarbij
meer met overleg gehandeld- wordt en waarbij
langduriger gelegenheid bestaat om over de
mogelijke gevolgen na te denken, dan bij bet
maken van vaische munt, waartegen vroeger,
bij art. 132 van het Code Pènal, de doodstraf
bedreigd werd. In 1836 werd die strafbedrei
ging opgeheven. Die opheffing bleef van zoo
weinig invloed op de veelvuldigheid van het
misdrijf, dat men in 1854 de straf voorgoed
door tuchthuisstraf verving. Het aantal veroor
deelingen wegens brandstichting neemt sedert
1811 voortdurend toe. In 1855 besloot men,
zooals de term gewoonlijk luidt, „een voorbeeld
te stellen" en liet een brandstichter ophangen,
wat in geen 30 jaren gebeurd was. Dit be
lette volstrekt niet dat na 1855 het cijfer der
brandstichters even goed bleef klimmen als te
voren. In 1856 liet men, van de vier wegens
diefstal met geweldpleging veroordeelden, er
twee ter dood brengen. In 1857 stonden er,
voor hetzelfde misdrijf, andermaal zes terecht.
Hetzij men redeneert uit de beweegredenen,
die den boosdoener bezielen op het oogenblik
dat hij zijn misdrijf volvoert, hetzij men de
uitwerking onderzoekt die het al of niet toe
passen der doodstraf op het bedrijven
van zware misdaden uitoefent, altijd komt
men tot de slotsom dat tusschen de misdaad
en de zwaarte der strafbedreiging geen ver
band bestaat. De zekerheid dat de misdaad
ontdekt en gestraft zal worden, werkt onge
twijfeld in vele gevallen preventief; de kans
op eene lichtere of zwaardere straf blijft buiten
waarneembaren invloed.
De door den minister elders medegedeelde
cijfers van begane kapitale misdrijven gedu
rende de laatste 9 jaren vóór en na de af
schaffing der doodstraf, (zie M. Ct van giste
ren) werden dan ook door deze wijziging in
het strafstelsel niet beheerscht. Wanneer het
aantal zware misdrijven van 78 in 1861'69
inkromp tot 47 in 1871'79, moet zulks aan
andere maatschappelijke invloeden toegeschre
ven worden dan aan de afschaffing der dood
straf. Welke die invloeden zijn, laat zich door
de statistiek niet nasporen, een bewijs harer
machteloosheid waar het de onnaspeurlijke
werkingen van den geest en het geweten betreft.
Misschien zijn de toegenomen armoede en het
gebrek aan werk er schuld aan, wanneer het
cijfer der kapitale misdrijven, van 1 in 1874,
in de volgepde jaren steeg tot 2, 3, 4, 7, en
tot 11 in 1879. Misschien ook liggen de oor
zaken elders. Wie zal ze navorsehen? Maar
beneden het voorafgaand negental jaren bleef
de statistiek toeh steeds.
Het is niet om over het volkomen uitge
putte onderwerp iets nieuws aan te voeren, dat
wij aan de door den minister van justitie aan
het licht gebrachte stukken deze bijzonderheden
ontleend hebben. Maar de doodstraf behoort
tot die onderwerpen waarover onder het volk,
even goed als onder de parlementaire rede
naars, het debat nimmer geheel gesloten
is. Dat komt omdat dit ontzaglijke strafmiddel
een der wapenen van zelfverdediging is, welke
de maatschappij in haar barbaarschen staat
gebruikt en noodig heeft. Van daar dat het
zijne verdedigers vinden zal, zoo lang en
dat zal wel nooit geheel ophouden, er
onder de menigte barbaarsche en wreede nei
gingen, voorstanders van het „oog om oog
en tand om tand," gevonden worden. Hen
bestrijden wij met onze overtuiging dat de
feilbare mensch, wien het vermogen om het
leven te scheppen niet gegeven is, ook het
recht van te d o o d e n niet meer toekomt,
zoodra aan de noodzakelijkheid daarvan voor
zijn zelfbehoud ook maar twijfel begint te
bestaan. Acht men onze veiligheid niet groot
genoeg Zij heeft de gewapende macht en de
politie, de rechtbanken en het openbaar mi
nisterie' om haar te verdedigen. Om harentwil
gedeeltelijk verlichten wij onze straten sluiten
wij onze huizen en bergplaatsenverbeteren
wij steeds onze middelen van gemeenschap.
Zij vindt haar steun in godsdienst en zedeleer
in onderwijs en opvoeding; in de publieke
opinie die, onbarmhartig vaak, de schande
voegt bij de straf en de eerste iaat voortduren
nadat de laatste reeds lang geleden is; in de
pers, die de misdaad naar alle windstreken
uitbazuint en de vervolging vaak te hulp komt.
Gelooft men zich dan nóg niet veilig genoeg en
verlangt men menschenoffers bovendien, welke
geen enkelen waarborg méér geven, welke onze
maatschappij wreed en, als gevolg van moge
lijke dwaling, misschien op hare beurt mis
dadig maken?
Onder de tot op den draad afgesleten argu
menten, welke bij dit onderwerp gangbaar
zijn, is er een dat hij iedere gelegenheid
terugkomt. Que messieurs les assassins commetl-
cent„Wanneer er geen moorden gepleegd
worden, zullen ook wij ophouden met ter dood
te brengen." Welnu, wij zouden de stelling
willen omkeeren. Een van beiden, de maat
schappij of de moordenaar moet de eerste zijn.
Van hem, den slaaf zijner booze hartstochten, den
ruwen wreedaard, aan alle menschelijk gevoel
vreemd, van hem die meestal arm, onopgevoed,
jaloersch, ellendig is, valt geen daad van vrijen
wil te hopen. Laat nu de maatschappij, zij die
sterk, zedelijk, rijk, zij die de onzelfzuchtige ver
dedigster van het algemeen belang is, beginnen.
Misschien zullen de anderen dan volgen. Zoo
niet, dan hebben wij ons althans niets te ver
wijten. Dat heeft Nederland sedert 1870 be
grepen en zeker zal het in 1880 niet van dien
weg afdwalen. Jammer maar, dat er alweder
zooveel over gepraat zal moeten worden.
Voor de verkiezing van een lid van den ge
meenteraad van Middelburg wordt tot dusverre
in 't openbaar geen andere candidaat genoemd
dan da heer jhr. mr. D. G. van Teijlingen,
rechter in de arrondissements-rechtbank alhier.
Wij knnnen dus met weinig woorden volstaan
om onze zienswijze ten aanzien dezer verkiezing
te doen kennen.
Den heer Van Teijlingen zonden wij als eene
aanwinst voor onzen raad beschouwen. Met de
belangen der gemeente goed bekend, door zijne
betrekking en verdere maatschappelijke relatiën
in 't bezit eener groote ervaring, heelt hij zich
bij allen die met hem in aanraking komen, doen
kennen ais een man van een ernstig, degelijk
karakter, van grooten ijver iu 't behartigen van
alles wat hij op zich neemt en van uitgebreide
kennis. Dat de liberale beginselen bij hem
ondersteuning en waardeering vinden, bewijst o.
a. zijn voorzitterschap van het Middelburgsche
Nwti-departement, dat voor de verbetering van
het openbaar en bijzonder onderwijs bij voort
during werkzaam is. De candidatuur van den
heer Van Teijlingen geniet daarom onze volle
instemming en wij hopen dat de kiezers aanstaan
den Dinsdag in grooten getale blijk zuilen geven
deze sympathie met ons te deelen.
Een onwillekeurig verzuim heeft ons doen nalaten
tot dusverre melding te maken van het ons
medegedeelde voornemen van eenige jongelieden
alhier, om op Vrijdag 27 dezer eene gymnastiek-
voorstelling in den Schouwburg te geven, waarvan
de opbrengst strekken zal ten voordeele van het
watersnood-fonds.
Ook zonder onze aanbeveling twijfelen wij niet
of dit werk der menschlievendheid zal aanmoedi
ging en belangstelling ondervinden. Daarvoor
staat niet alleen de nog niet uitgeputte weldadig
heidszin onzer stadgenooten ons borg; maar ook
de niet vaak voorkomende gelegenheid om gym
nastische toeren te zien verrichten, dat geen
kunstenmakerij is en toch in zoo hooge mate
kunstig en bevallig wezen kan, zal aanstaanden
Vrijdag het publiek in grooten getale naar den
Schouwburg trekken. Dit moge ten voordeele
der watersnood-lijdenden en tot zelfvoldoening
onzer jengdige gymnasten strekken.
Volgens publicatie van burg. en weth. van
Goes is aan den heer C. Risseeuw, op diens ver
zoek, eervol ontslag verleend als griffier, ter secreta
rie, en wordt deze betrekking, voorloopig althans
niet vervuld, terwijl tijdelijk tot adjunct-com
mies is beuoemd de heer H. J. G Hartman, een
en ander ingaande 21 Februari e. k.
De Baarl. couranthet ontslag van den heer
Risseeuw vermeldende, deelt mede dat door den
raad besloten is die betrekking niet te vervul
len, maar voorloopig eene proef te nemen met
een commies a 700 en een adjunct-commies
a 200. Voor die betrekkingen zijn door bnrg.
en weth. benoemd de heeren A. A. van Dellen,
thans commies op eene jaarwedde van f 450, en
H. J. G. Hartman. Daar de heer Risseeuw f 800
jaarweddo genoot, wint de gemeente hierdoor
jaarlijks f 360 uit.
Het plan is gevormd om, vermoedelijk gedurende
de maanden Angnstns en September, a. s. te
's Gravenhage, onder beschermheerschap van Z. M.
den koning, eene tentoonstelling te houden van
voorwerpen betrekking hebbende op het stamhuis
Oranje-Nassau, en op de wapen-, geslacht- en
zegelkunde in het algemeen.
Het doel dezer tentoonstelling is, de belangrijke
daden door het regeerend stamhuis in het algemeen
en in het bijzonder voor ons vaderland verricht,
zooveel mogelijk aanschouwelijk voor te stellen en
tevens het nut der wapen-, geslacht- en zegelkunde
meer algemeen bekend te maken en de lust tot
beoefening dier wetenschappen op to wekken.
Alles wat in betrekking staat tot de geschiedenis
van het stamhuis Oranje-Nassau en met de genoemde
hulpwetenschappen der geschiedenis, zal toegelaten
worden.
De geldelijke baten, uit de tentoonstelling
voortvloeiende, komen ten voordeele van het fonds
voor de watersnoodlijdenden.
Het eerevoorzittersschap wordt bekleed door
Jhr. Mr. W. Six, minister van binnenlandscha
zakenhet voorzitterschap door Mr. M. W. baron
du Tour van Bellinchavehet secretariaat door
den heer A. A. Vorsterman van Oijen.
De le afdeeling omvat: „Alles wat de geschie
denis en oudheidkunde van het Stamhuis Oranje-
Nassau betreft."
De 2e afdeeling ïb bestemd voor,De Wapen-,
Geslacht- en Zegelkunde, zuivere wetenschap;''