WATERSNOOD.
1880;
N»; 39.
123e Jaargang]
Maandag
16 Februari.
Middelburg 14 Februari.
IIIDDELBURGSCHE COURANT.
Kt blad verschijnt dagelijks,'
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentien: 20 Oent per regel.'
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regel» 1,60
iedere regel meer 0,20.
Grootd letter» worden berekend naar plaatsruimte;
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daubi en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Joius.
Aan het bureau dezer courant is eene ge
sleten bus geplaatst, tot bet ontvangen van
giften, waarin heden gevonden werd: 0.25,
makende met het reeds overgemaakte 1144.15,
waarvan het laatst aanwezige saldo, ten be
drage van 54.15, heden aan de hoofdcom
missie wordt overgemaakt.
De Nederlandsche Bank heeft tegenover de
in den laatsten tijd tegen haar ingebrachte
bezwaren, welke hier en daar zelfs het ka
rakter van besehuldigingen aannamen, een
verdediger gevonden in den oud-minister van
justitie, mr. H. J. Smidt. In de Prov. Drent-
sche en Asser Courant van 2 Febr. jl. kwam
als hoofdartikel een opstel voor, onderteekend
met de letters W. G., welker beteekenis daar ter
plaatse bekend schijnt, in welk stuk een aan
tal onjuiste beschouwingen en ongerechtvaar
digde beschuldigingen voorkwamen. Beiden
worden door den heer Smidt in hetzelfde blad
wederlegd. Met de bestrijding der onjuiste
bank- en financieele theorieën van W. G. zul
len wij ons niet ophouden, daar wij, om die
te vermelden, zouden moeten beginnen met
zijn betoog over te nemendoch voor zoover
de heer Smidt als verdediger der Ned. Bank
optreedt, zijn wij onzen lezers, die wij in de
gelegenheid gesteld hebben van eenige der
tegen die financieele instelling ingebrachte be
zwaren kennis te nemen (zie M. Ct. van 29
December 1879) een overzicht van deze verde
diging schuldig.
Op den voorgrond zij echter gestéld dat de
heer Smidt de bedenkingen, tegen de thans
bestaande verhouding tusschen de schatkist en
''-J Ned. Batik van bevoegde zijde geopperd,
geenzins wederlegt. Integendeel verklaart hij
uitdrukkelijk, als eene stelling welke door
ieder deskundige gedeeld wordt, dat hij „bij
de eerste gelegenheid, welke de staat zich
daarvoor scheppen kan, diens financieele ver
houding tot de Bankgeheel veranderd
zou wenschen te zien." Op eene andereplaats
zegt hij dat de staat„zoodra zich daarvoor
de gelegenheid aanbiedt, zal moeten trachten
evenredig in de voordeelen der Bank te
deelen," alsmede dat het een vraagstuk is,
waarvan de behandeling vruchtbaar kan zijn,
„op welke wijze dit kan geschieden èn zonder
gevaarlijke staatsinmenging èn zonder beper
king van de krachten der Bank."
Wij stellen dit op den voorgrond, dewijl
hieruit blijkt dat de heer Smidt, als verdediger
der Bank tegen W. G. optredende, daarom de
gegrondheid der bezwaren, in de Economist een
en andermaal ontwikkeld, niet bestrijdt en dus
ook niet de gepastheid der nadere overweging
van het bank-vraagstuk, waartoe de heer Van
Assen in zijne brochure en Dagblad- artikelen
aanleiding heeft gegeven, ontkent. De aan
dacht, welke wij in ons nommer van 29 Decem
ber aan deze betoogen geschonken hebben,
zou dus ook door den heer Smidt niet gewraakt
worden. Hij wil door zijne bestrijding van
W. G., alleen voorkomen„dat eene goede
zaak verbroddeld wordt door Blechte argu
menten en onware feiten." Daarmede is on
getwijfeld ieder, ook ten aanzien dezer bank-
quaestie, het eens en daarom gaan wij nu over
tot hetgeen de oud-minister daaromtrent aanvoert-
De heer Smidt doet in de eerste plaats
opmerken dat de Ned. Bank wel feiteljjk, doch
niet wettelijk een monopolie bezit „om bank
biljetten, d. i. schuldbewijzen, uit te geven,
die geen rente dragen." Ieder ander kan,
volgens de wet, hetzelfde reeht verkrijgen on
der de vereischte financieele, zedelijke en ver
standelijke waarborgen. Dat van dit recht
geen gebruik gemaakt wordt, is noch aan de
Bank, noch aan den staat te wijten.
Een tweede bezwaarde groote winst die
de Bank behaalt. De heer S. doet opmerken
dat, bij het beschouwen der voordeelen welke
de staat van de Bank bedongen heeft, niet
vergeten mag worden dat deze in 1864 den
staat voor éen millioeu aandeelen heeft moeten
leveren, welke de staat toen verkocht en
waarmede hij bijna een millioen verdiend
heeft. Had de staat ze bewaard, hij had er
later drie millioen op kunnen verdienen.
Dat de staat dit niet gedaan heeft, is niet de
schuld der Bank.
Er bestaat echter, volgens den heer S.,
geen reden voor de Nederlandsche belasting
schuldigen om het aan de Bank te misgunnen
dat hare aandeelen van 1000 thans hooger
dan 3000 staan. De Bank heeft dit te
danken aan haar uitmuntend bestuur. Van
1814 tot 1864 is het dividend gemiddeld nog
geen 70 geweest. In 1863 is de Bank
echter onder de bekwame en energieke leiding
van haar tegenwoordigen- president gekomen
en na dien tijd is haar dividend tot gemiddeld
bijna 195 per jaar geklommen. Daar ook
vóór 1867 haar monopolie bestond, kan zij deze
winsten niet diaraan alleen te danken hebben
door andere diensten en eigen handelsonderne
mingen, door bewaarnemingen en door handel
in goud en zilver, heeft zij groote voordeelen
behaald.
Maar ook uit een ander oogpunt moet de
hooge stand der BanA-aandeelen eer als een
gelukkig verschijnsel beschouwd worden, dan
als een dat tot wangunst of afkeuring aanlei
ding mag geven. -
«Ware zij niet zoo goed bestuurd en inderdaad zdo
„olide «als de Bank", zij zou niet alleen bet onbepaald
crediet niet hebben wat zij bezit, maar ook niet in staat
zijn die operatiën te verricbteD, waarvan alle nijvere en
wakkere mannen van 't land voortdurend gebruik maken.
Gezegend daarom de soliditeit der Ned. Battle, zoowel de
zedelijke als de materieele, die zich afspiegelt in den hoo-
gen koers barer aandeelen.
«Dit alles kan ieder zien. Maar hoeveel is er buiten
dien niet, wat voor bet publiek ongemerkt voorbijgaat.
Eene bankinstelling is een der teederste, moeielijkste en
ingewikkeldste bedrijven in onze maatschappij; hare werking
is samengevlochten met de grootste belangen van al onze
bronnen van welvaart. Het algemeen crediet, de deugde
lijkheid onzer muntcirculatie, de stand der wisselkoersen,
is voor een groot deel afhankelijk van de wijze waarop
de Bank opereert, en berust dus voor een deel in banden
barer directie. Wie is er, die over die leiding beden
kingen inbrengt? Om strijd prijst ieder, die bet van
nabij kan beoordeelen, de voortreffelijkheid waarmede
gedirigeerd wordt, en nooit is nog de kracht ontkend van
den steun, dien de Bank op eigen risico in moeilijke
omstandigheden, in tijden van gelds- of handelscrisis, steeds
verleende en ook aan den staat verschafte en zou verschaf
fen, als hjj dien behoefde".
Door W. G. schijnt aangevoerd te zijn dat
de Bank steeds 43 millioen van de schatkist
renteloos in kas heeft. De heer Smidt brengt
dit cijfer terug tot het ware kas-saldo: 23 k
26 millioen, doch doet opmerken dat dit geens
zins alleen in de kelders der bank beschikbaar,
maar ook over de verschillende betaalmeesters,
ontvangers, hypotheekbewaarders, provinciale
kassen, gedeponeerde fondsen enz. verdeeld is.
Het is echter waar dat er altijd een saldo van
verscheidene millioenen overblijft. Op welke
wijze de staat dat vruchtbaar zou moeten
maken, is evenwel gemakkelijker gewenseht
dan gedaan. Het in bewaring te geven bij
discontobanken en kassiers is niet zonder ge
vaar en wordt dan ook door W. G. niet aan
geraden. Van eenige andere denkbeelden, door
dezen geopperd, zooals „het uitgeven van munt
biljetten of papier, inwisselbaar na zekeren,
tijd", betoogt de heer S, het hersenschimmige
en gevaarlijke.
Niet alleen uit dat betoog blijkt echter de
onbevoegdheid van den schrijver van het hoofd
artikel in de Asser Courant om over deBank-
quaestie te oordeelen. Hij schijnt de Ned. Bank
voorgesteld te hebben als een inhalig roofnest,
dat slechts bloeit „tot groote schade van den
staat en tot onberekenbaar nadeel van het
algemeen." Hiertegen komt de heer Smidtin
de volgende bewoordingen op
"Geen aantijging, geene verdachtmaking, geen laster
wordt er gepleegd, of daarvan, telkens op besliste wijze
herhaald, blijft zoo licht iets zitten. De Nederlandsche
Manie is een van de weinige onzergroote instellingen,
wier handelingen het licht kunnen verdragen, wier bestaan
ook nu reeds voor den staat voordeelig is en wier werking,
in plaats van "tot onberekenbaar nadeel," inderdaad tofc
onberekenbaar nut van bet algemeen strekt.
«Zal zij dat blijven doen, dan moet haar crediet, om
de dagelijksche uitdrukking te bezigen, blijven "zoo goed
als de bank;" omdat zij anders niet, op groote schaal en
tegen billijke rente gelijk ze doet, crediet kan blijven
verschaffen aan de honderdduizenden, die door- middel
daarvan hun dagelijksch brood en geld verdienen. Het
crediet der Mank is afhankelijk èn van de publieke
meening omtrent baar èn van bare eigene kracht.
"Die de Mank, zonder grond, min of meer zwart maakt,
zal "onberekenbaar nadeel" kunnen doen; evenzeer al9
elke maatregel, waardoor bet stoffelijk vermogen der Mank
wordt beperkt, hetzelfde gevolg zal hebben, omdat van
dat vermogen afhankelijk is de omvang van het crediet,
hetwelk zij aan anderen kan verstrekken. In zooverre
de koers der aandeelen de thermometer is van de mate
barer kracht en de uitgebreidheid harer werking, is in
de tegenwoordige omstandigheden een stijging daarvan een
gunstig verschijnsel, waarop ook hij, die evenmin als ik
aandeelhouder is, in 't algemeen belang niet met wangunst
mag neerzien, veel minder wraak mag pogen te nemen."
De juistheid dezer beschouwing wordt door
de bedenkingen van de Economist en van den
heer Van Assen, van welke wij vroeger mel
ding gemaakt hebben, geenszins te niet gedaan.
Men mag vertrouwen dat de overweging
van het BarcA-vraagstuk, nu het door de
medewerking van den oud-minister Smidt in
de openbare gedachtenwisseling onzer staats
lieden is opgenomen, tot een resultaat moge
leiden dat de betere regeling der verhouding
tusschen den staat en de Bankwelke door
ieder onpartijdig deskundige gewenseht en als
noodzakelijk beschouwd wordt, in de toekomst
ten gevolge zal hebben.
Heden voormiddag had in het polderhuis in de
Abdij alhier de opening plaats van de op 12 en
13 Februari te Middelburg en te Westkapelle
ingeleverde stembiljetten voor de verkiezing van
een commissaris in het polderbestuur van Walcheren,
ter voorziening in de vacature ontstaan door het
door jhr. mr. J. W. M. Schorer genomen ontslag
Te Middelburg waren ingeleverd 176 stem
briefjes, te Westkapelle 26, zoodat het getal
uitgebrachte stemmen 202 en, aangezien geen
biljetten van onwaarde werden verklaard, de
volstrekte meerderheid 102 bedroeg.
Er werden uitgebracht op de beeren L. Cysonw
Pz. te Westkapelle 92 stemmenJ. C. Lantsheer
te Middelburg 52J. Wisse te Domburg 20J.
J. van der Harst Az. te Middelburg 19; J. de
Kroo te Vrouwepolder 5; K. van Slnis te
Grijpskerke 4 en J. Peper te Aagtekerke 3
stemmen. Verschillende personen verkregen een
stem.
Aangezien alzoo niemand de volstrekte meer
derheid beeft verkregen, zal op 4 en 5 Maart a.
eene herstemming moeten plaats hebben tusschen
de heeren L. Cysouw Pz. en J. C. Lantsheer.
De benoeming van den heer Pické tot burge
meester van Middelburg wordt, in antwoord op
het hoofdartikel van bet Haagscbe Dagblad van
den len dezer, nogmaals behandeld in eeningezonden
stuk van onzen medewerker den heer P. L. Tak,
aan wiens opstel de redactie van het Dagblad
mede de plaats der hoofdartikelen beeft ingeruimd-
De benoeming wordt door onzeu medewerker meer
bijzonder beschouwd in verband tot do bepalingen
en de bedoeling der hoven-wet en opgehelderd
uit de door den minister van justitie in de zitting
der tweede kamer van 15 October 1875 gegevene
toelichting. Daaruit blijkt, dat de benoeming van
op wachtgeld gestelde rechterlijke ambtenaren
door de regeering bij de behandeling van het
wetsontwerp alleszins mogelijk en geoorloofd ge
acht werd en zoodanige benoeming dus geenszins
in strijd met de bedoeling des wetgevers geacht
kan worden.
Deze gevolgtrekking wordt, in een onder het
opstel geplaatst naschrift, ook aanvaard door den
hoofd-redacteur van het Dagblad, die zich voor
't overige, wat de benoeming van den heer Pieké
betreft met het oog op Middelburgsche toestan
den en belangen, beroept op ben die door be
kendheid daarmede bevoegd zijn om daarover te
oordeelen.
Tot ons groot genoegen vond de heer E.^
Douwes Dekker gisteren avond in de concertzaal
alhier een talrijk en aandachtig publiek veree-
nigd om naar zijne aangekondigde rede te
luisteren.
Het Nederlandsche volk is, naar onze overtui
ging, nog veel en langen tijd zulke, en nog
veel beteekenisvoller, bewijzen van belang
stelling aan Multatuli verplicht, alvorens de schuld,
die het te betalen heeft aan den schepper niet
slechts van Max Harelaar, maar ook van de
Ideeën, om van het overige te zwijgen,
afgelost zal zijn.
Van een verslag der toespraak onthouden wij
ons ditmaal om dezelfde reden, die ons een
verslag van onzen berichtgover te Goes over de
Donderdag aldaar gehouden voordracht ter zijde
heeft doen leggen. Dio reden is dat de onder
vinding, bij deze rondreis van Multatuli vooral,
ons geleerd heeft dat het verslag geven daarvan,
in tal van dagbladen, op den duur aan de frisch-
heid van den indruk der toespraak schade doet.
Een aantal beelden, vergelijkingen, voorbeelden en
uitdrukkingen worden op die manier bekend
vóór men den redenaar nog gehoord heelt; men
raakt er dus op voorbereid en op het oogenblik
dat men ze met de ooren opvangt, is voor het
begrip de uitwerking ervan verzwakt en afge
stompt.
Onze groote pers, die thans Multatuli algemeen
welwi lend bejegent, zal misschien wel geneigd
wezen aan deze opmerking hare aandacht te
verleenen. Een jaar of wat geleden was de ge
woonte van hem „dood te zwijgen" nog niet in
zulk eene mate overwonnen, of het sympathieke
verslag, dat door ons in 1875 (den 4en Mei) aan
eene voordracht van hem te Goes gewijd werd,
kon nog voor een soort van „moedstuk" gelden.
Na dien tijd heeft Multatuli echter, door de op
voeringen van de Vorstenschool vooral, de publieke
aandacht gedwongen zich met hem te be
moeien en zijne sedert in geregeld terugkeerende
reeksen gehouden voordrachten vinden algemeen
bij de bladen een gunstig onthaal. Eene aanwijzing
om de aantrekkelijkheid dier toespraken niet te
henadeelen, znllen zij dus wellicht niet onopgemerkt
laten. Aan hare- verplichting om melding te
maken van hetgeen in 't openbaar voorvalt, kan
de pers ten aanzien van Multatuli toch wel
voldoen, zonder door eigenlijke verslagen zijne
woorden van hun frischlieid te berooven.
Ten slotte een staaltje van de nauwgezetheid
waarmede de heer Douwes Dekker zijne verplich
tingen ten aanzien van het publiek vervult.
Teleurgesteld in zijne verwachting om van hier
per stoomboot naar Zierikzee te kunnen reizen
en zich, met reden, buiten staat achtende om die
reis per rijtuig en over de veren te doen, wanneer
hij denzelfden avond het woord nog wilde voeren,
heeft hij niet tegen de kosten opgezien van eene
sleepboot voor die reis af te huren. Hij wilde
het hem wachtende Zierikzeesche publiek niet
teleurstellen.
De nieuw benoemde burgemeester van Kloetinge,
de heer Caboort, werd Donderdag middag aan
het station te Goes afgehaald door eene commis
sie van ingezetenen en eene ecrewacht te paard,
door welke hij in optocht naar het dorp geleid
werd. Op het grondgebied der gemeente sloten
zich daarbij eene menigte jongelieden, met vaan
dels en banier, aan en bij zijne komst in het
gemeentehuis werd de burgemeester door in'twit