306. ISS^asrgang: 1879: Maandag 29 December. VOLKSTELLING. Een gebroken spinrokken, Dit blad verschijnt dagelijks,' met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/rn. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent; Advertentien: 20 Gent per regel; Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Oroote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère 6. L. Daübe en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones. BERICHT. Zij die zich vóór 1 Januari 1880 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nom mers gratis. Middelburg 27 December. FETJILliETOISr. JEAN MlDDLEMASS. komt, volgens den heer v. A., voor wijziging in aanmerking. Deze betrekkingen moeten „hono rabel en zwaar bezoldigd" blijven. „Maar, beweert hij, het is niet goed, het werkt in eene gevaarlijke richting, indien de positie van directeur en secretaris eener geoctroieerde natio nale bank gequalificeerd wordt het middel te zijn om, binnen weinige jaren, bezitter te zijn van tonnen gouds, terwijl vroeger nagenoeg niets werd bezeten." IDDELBURGSOHE De burgemeester en wethouders van Middelburg, gezien de circulaire van den commissaris des konings in Zeeland van den 31 Juli jl., An° 2937, (provinciaal blad n° 72), houdende voorschriften betreffende de zesde algemeene tienjarige volks telling brengen bij deze ter kennis van de ingezetenen, dat die volkstelling zal plaats hebben op Woens dag den 31 December 1879, en zulks overeen komstig de voorschriften, vervat in bet koninklijk besluit van den 20 Juli 1879 (Staatsblad n°114); dat den 29 en 30 December te voren de bij genoemd koninklijk besluit bedoelde inschrijvings biljetten aan de huizen der ingezetenen zullen worden rondgebracht en den 2 Januari 1880 weder opgehaald; dat zij worden uitgenoodigd om, zoo door eene behoorlijke invulling dier biljetten, als door het geven van volledige inlichtingen, de goede uit voering van het werk dezer volkstelling zooveel mogelijk te bevorderen, en die biljetten gereed te houden, opdat bij het ophalen daarvan geene vertraging worde ondervonden; terwijl op hen, die nalatig ot weigerachtig zijn om die opgaven of inlichtingen te verschaffen, worden toegepast de strafbepalingen omschreven bij artikel 1 der wet van 6 Maart 1818 (Staats blad no. 12). Middelburg, den 22en December 1879. De burgemeester en wethouders voornoemd, N. C. LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM, L. B. De Secretaris G. N. DE STOPPELAAR. In eene eerste van de afleveringen waarmede het tijdschrift Vragen des Tijds voor nu vijf jaren in de wereld trad, (wij bedoelen het no. van Dec* 1874) vond men van de hand van mr. S. van Houten eene studie Over den invloed der wetgeving op de verdeeling van den rijkdom. Terloops werd daarin de aandacht gevestigd op den benijdens- waardigen toestand van de oorspronkelijke aan deelhouders der Nederlandsche Bank, die hun aandeelen van f 1000 op dat oogenblik voor ongeveer 360 pet. genoteerd zagen en bij de jong ste nitdeeling 28,6 pet. dividend van het nominaal bedrag hadden mogen ontvangen. Het voorbeeld DOOB „Tracht met hem te onderhandelen zonder hem te laten weten Waar ik mij bevind en bezorg hem f 100, meer heb ik niet, om het land zoo spoedig mogelijk te verlaten." Percy keek bedremmeld voor zich. Hij hield wel is waar van avonturen en geheimen, maar hij zag er toch een beetje tegen op om in zulk een ingewikkelde zaak betrokken te worden. Hij had evenwel zijn woord gegeven en dus zei hij zonder aarzelen: „Ik vrees dat ik daarvoor naar de stad zal moeten gaan. Ik zal te Londen heter onbekend kunnen blijven, waar uw vriend zich ook bevinden moge. „Ik mag zulk een offer niet van n vergen juist op de Kerstdagen. Maar ik heb niemand om dien ongelukkige te helpen, zonder mij te verraden. Jflijnheer Percy als ik niet tea einde raad was diende om aan te toonen hoezeer de wetgever in 1863, bij de verlenging van het monopolie der bank voor 25 jaren, aan deze gelukkige kapitaal bezitters, die terug zouden beven voor het denk beeld van staatsbemoeiing met de verdeeling van den rijkdom, de voortduring van hun kolossale voordeelen en zelfs aan jongere aandeelhouders, die voor hun actiën meer dan het oorspronkelijke bedrag betaald hadden, nog een zeer respectabel winstcijfer gewaarborgd had. De gevolgtrekking dat aan de Ned. Bank, zonder onbillijkheid, de verplichting mocht opgelegd worden om van haar overvloed een deel aan de steeds hulpbehoevende schatkist af te staan, lag voor de hand. Dit betoog, ter aangehaalde plaats in gemeen- zamen vorm gedaan, werd later door de Economist ter hand genomen met de degelijkheid en de detailkennis, welke van dit vak-blad verwacht mocht worden. In de afleveringen van Juli Augustus en SeptemberOctober, treft men over Het saldo van 's rijks schatkist lij de Nederlandsch e Bank beschouwingen aan, welke tot de slotsom voeren, dat het betalen van eenige rente voor de vele millioenen, welke de bank steeds in be waring heeft en die haar tot steun dienen bij hare operatiën, niet alleen billijk en voor de schatkist wenschelijk zou zijn, maar zelfs, naar alle waarschijnlijkheid, bij het bestuur der bank op geen onoverkomelijke weigering zou afstuiten. De ongenoemde, doch niet onbekende schrijver in de Economistzette voorop dat de eigenlijke grond om van de bank eene hoogere bijdrage aan 's rijks schatkist te vorderen dan de in de wet van 1871 Staatsblad no. 86) vastgestelde som van f 100,000 'sjaars, niet gelegen was in het bij haar in bewaring gegeven kas-saldo, maar in het haar uitsluitend toegekende recht van uitgifte van bankbiljetten. Dit recht is haar echter eenmaal geschonken en daarop valt dus, tot 1888, niet meer terug te komen. Slechts subsidiair alzoo, leverde hij het betoog dat de staat geheel bevoegd was om van zijn kas-saldo, dat hij geenszins genoodzaakt is alleen bij de bank in bewaring te laten, eene kleine rente te verlangen. De schrijver bestreed verder het door den voor zitter der Ned. Bank in het jaarverslag over 1878 aangevoerde, dat „het bezit van een groot saldo van 's rijks schatkist aan de bank geen recht- streeksch voordeel oplevert"maar slechts in zooverre voor de bank waarde heeft: „dat deze door het bezit dier gelden eene groote kracht erlangt en in staat zou zijn om, in buitengewone omstandigheden, tijdelijk hare crediethulp zelfs zonder renteverhooging aanmerkelijk buiten de ge wone grenzen uit te breiden." Een overzicht van deze wederlegging te geven, zou de ons in dit opstel gestelde perken te buiten gaan. Genoeg zij het dus te vermelden dat de schrijver, en op zjjn en niet zoo ten volle op u vertrouwde, zou ik uw hulp niet ingeroepen hebben." a Heel goed, miss Jervis, stel u gerust. Ik zal wel een geldige verontschuldiging tegenover tante vinden en morgen gaan, als het noodig is." „Op Kerstdago mijnheer Percy, dat is te veel gevergd!" Misschien dacht Percy aan de enkele woorden die hij met Maggie gewisseld had en begreep hij dat hoe eerder hij te Londen was, hoe eerder er kans zou wezen om het raadsel op te lossen, dat zij hem schertsend had toevertrouwd. Hij ant woordde dus terstond: „Spreek daar niet vangeef mij een adres en vertel mij het een en ander van hetgeen deze vriend van u gedaan heeft." Zij nam een stukje papier uit haar zak, waarop geschreven stond. „Een gebroken spinrokken" gevolgd door een adres in het Oost-einde van Londen. „Mijn God, miss Jervis, is dat waar?" „Ja mijnheer Percy, als er van middag in de leeskamer niet zoo veel over gesproken was, zon ik nooit geweten hebben dat deze woorden dagelijks in de courant staan. Het is het teeken dat wij afgesproken hebben om te gebruiken, telkens wanneer Harry in nood is, of mijn hulp noodig heeft en ik werd zóo bang dat gij of mijnheer Carlton er achter zoudt komen, dat ik besloot u in het vertrouwen te nemen, wel wetende dat gij Voetspoor de redactie van de Economist, in haar naschrift (afl. Sept.Oct.) tot de slotsom kwam „dat het rijks-saldo wel degelijk een deel uitmaakt van de middelen waarmede de bank werkt, zij het dan ook dat er nooit of bijna nooit een dag is geweest, waarop de bank het volle saldo niet in specie had kunnen uitbetalenterwijl bovendien, en in ieder geval, plaatsing van het rijks-saldo buiten de bank om, haar een zeer groot nadeel zou veroorzaken." Een nieuw bewijs dat dit gevoelen zich baan begint te breken in de algemeene opinie, vinden wij in een vlugschrift van den heer A. van Assen, De Nederlandsche Bank getiteld, waarin de schrij ver eenige door hem aan het Haagsche Dagblad geleverde hoofdartikelen tot een geheel vereenigd heeft. De schrijver is van meening dat de 25 millioeD, welke de bank steeds van den staat in kas heeft, in hare kelders geenszins braak liggen, maar voor haar opleveren„een hoogst aanzienlijk direct voordeel en te gelijk eene kracht, die haar crediet verhoogt en hare macht versterkt." Tegen over de bewering van den president der bank, welke wij boven reeds aanhaalden, dat zulks het geval niet is, voert hij echter geen bewijzen aan; doch hij stelt de vraag, waarom de Ned. Bank ontheven wordt van de verplichting, welke ieder ander bankier of geld-instituut zich gaarne getroost, van namelijk eene matige vergoeding te betalen voor het bij haar in kas liggende staats-deposito Het cijfer dier gewenschte rente-vergoeding stelt de heer v. A. op 1 pet. Bovendien meent hij dat van de bank, bij de vernieuwing van haar octrooi voor een tijdvak van 20 jaren, billijkerwijs eene vaste j aarlij ksche bijdrage van f 300,000 gevorderd kan worden voor het monopolie van uitgifte van bankbiljetten. Op deze wijze gelooft hij den staat eene bate van zes ton 'sjaars te kunnen verze keren, zonder dat de Ned. Bank, die over de jongste zes jaren gemiddeld 21.35 pet. dividend van haar oorspronkelijk Kapitaal uitkeerde, daarom zal ophouden eene, naar verhouding tot hare onwankelbare soliditeit, zeer winstgevende onder neming te zijn. De schrijver stelt zich voor dat de directie der bank, ofschoon aanvankelijk niet met deze regeling ingenomen, haar echter niet absoluut zal afwijzen. Hij heeft daartoe, met name van haar president-directeur, den heer Mees, tehooge meening. Hij is echter tevens van gevoelen dat in de wijze van benoeming der directie, bij de vernieuwing van het octrooi, eene wij ziging gebracht moet worden in dien zin dat niet alleen, zooals thans, de president en de secretaris door den koning benoemd worden, maar ook de benoeming der andere leden van 't bestuur, die thans in handen der aandeelhouders is, evenals vóór 1863 aan de kroon worde geschonken. Ook de bezoldiging van den presidenten den secretaris mij niet zoudt verraden alleen om een goud tientje te winnen." „Alleen voor een goud tientje, neen zelfs niet voor veel meer dan een tientje." Maar Percy zag doodsbleek en zijn stem klonk dof en laag. Daar verscheen Maggie aan de deur. „Wat zit gij beiden hier te bepraten Zeker een aardige verrassing? Mag ik het ook weten? Als hij maar durfde spreken Hoe zeer wenschte hij dat zij alles wist! Maar hij had zijn woord gegeven en hij moest het houdenhoeveel het hem ook kostte. De volgende dag was een ouderwetsche Kerst dag, dat wil zeggen de zon scheen vroolijk op de wit-besneeuwde boomen, speelde met allerlei kleuren in de ijskegels en deed de roode man teltjes met kapjes der schoolkinderen op het voordeeligste uitkomen. Iedereen was tevreden en gelukkig, behalve de arme Percy; zelfs miss Jervis scheen opgewekter sedert zij hem een gedeelte van hare zorgen op de schouders gelegd had. „Wat zou hjj tegen zijn tante zeggen? hoe zou hij weg komen?" dat waren de vragen die hem den geheelen morgen kwelden. Misschien had hij ook weinig lust om dat vroolijke gezelschap te verlaten en terwille van miss Jervis in die koude op reis te gaan, nu hij wist dat hij er zelf toch niets aan had. Maar de eer gebood hem te gaan. 2ijn liefde voor avonturen en romantische toe Ziehier enkele hoofdtrekken uit het geschrift van den heer Van Assen, dat aan de tegenwoor dige omstandigheden der schatkist, waarin het noodig is geworden naar alle bereikbare en ge oorloofde middelen tot versterking harer inkomsten uit te zien, eene bijzondere actualiteit ontleent. Wij laten hier ten slotte nog een gedeelte uit de brochure volgen, waarin aan de directie der Ned. Bank een niet gering aandeel in de verantwoor delijkheid voor de Pincoffs-catastrophe op de schouders wordt gelegd. De aansprakelijkheid vöor deze redeneering blijft voor rekening van den heer Van Assendoch de overweging dat hetgeen door een schrijver, met zijn naam onder teekend en ter zijner verantwoording, tegen hooggeplaatste personen of instellingen wordt ingebracht, niet behoort verzwegen te worden uithoofde van het aanzien dat die personen ge nieten, heeft ons doen besluiten dit gedeelte van zijn betoog hier in te lasschen. „De catastrophe te Rotterdam, schrijft de heer v. A., "De catastrophe te Rotterdam stelde men op rekening van enkelen. W ij spreken het niet tegen, dat eene com binatie van lieden aldaar anders had bebooren te handelen dan er gehandeld is, en wij gelooven dat een enkele zelfs meer of minder sterk is gecompromitteerd. Maar toch overdrijve men niet en behoort men billijk te zijn. Wat te Rotterdam slechts half vermoed en ten deele gekend kon worden, mag geacht worden in het Hotel no. 2 op de Oude Turfmarkt te Amsterdam ten volle gevoeld en gepeild te zijn. »Te Rotterdam kon men peinzen en staren op een enkelen schakel in de financiëele keten, die het geheel aldaar samen hondmijnheer A en mijnheer B mochten eder een deel van die keten in handen en onder de oogen hebben gekregen, het juiste en geheele onderlinge verband van al die schakels kon slechts in de hoofdstad met oordeel des onderscheid9 worden geschat, want de porte feuille der Nederlandsche Bank rust in te goede, in te waakzame, in te stevige handen, om, hij een blik op a 1 Je combinatiën, niet te weten wat er sedert jaren in de tweede koopstad van het rijk is omgegaan. »Te Amsterdam toch concentreert zich alles. Het in quisitoriaal financieel gezag, dat het geheel overziet, het alziend ceutraliseerend oog aldaar liet intusschen toe, wat het aan den kleinen man zou hebben weten te weigeren. Terwijl men aan de Nederlandsche Bank tot een bedrag zelfs van 300 over de financieele moraliteit van een stukje handelspapier angstvallig weet te waken, schijnt da standen kwam hem duur te staan, ofschoon hij nog volstrekt niet genezen was. Na een slapeloozen nacht doorgebracht tö hebben, was hij vóór een der anderen in de bibliotheek en raadpleegde „Bradshaw". Twintig minuten na middernacht hield er een trein op aan het station dat drie mijlen van „the Grange" verwijderd lag: daarmede zou hij vertrekken, zonder er iemand iets van te zeggen; onder het dansen zou hij stil heengaan, zoo hard hij kon naar het Btation loopen en tegen het ontbijtuur te Londen aankomen. Hierdoor zou hij alle mogelijke vragen ontloopen en vau Londen uit een brief vol excuses aan Lady Melton schrijven. In den loop van den dag werd er telkens op die geheimzinnige advertentie gezinspeeld, maar Maggie merkte wel dat Percy er niets meer over zei, zoodat zij al spijt kreeg dat zij hem zoo erg op de proef stelde, 's Avonds dansten zij samen, even als den vorigen avondmaar ofschoon Maggie liever en zachter tegen hem was dan ooit, kon zij geen zweem van vroolijkheid of geestigheid bij hem opwekken, zoodat zij besloot het eens met George Carlton te beproeven. Een oogenblik daarna was Percy voor goed verdwenen. „Brommend naar zijn bed gegaan. Ik vrees dat hij een lastig humeur heeft" zei de schoone by zich zelve, danste met George Carlton door en deed haar best om Percy te vergeten. Toen hij echter den volgenden iporgen niet aan het ontbijt

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1