trc sös:
ISSN Jaargang;
Maandag
15 December.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nomxners zijn verkrijgbaar a 5 Gent.
Advertentien: 20 Oent per regel.'
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,60
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère 6. L. Daube en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jones.
Middelburg 13 December.
Uitgesteld, ook afbesteld.
Het plan van grondwetsherziening is met
het ministerie-Kappeijne in het graf gedaald,
waar zoovele andere politieke ontwerpen en
uitzichten rusten, zonder zelfs in de bijlagen
van het kamer-verslag een teeken van zijn
vluchtig leven achter te laten. Men zal, om
in later tijd te weten hoe het er uitzag, het
moeten opgraven uit de courant-berichten en
de kamer-debatten van dezen tijd. Het kabi
net-Van Lijnden heeft, na aanvankelijk door
de onbestemde toezegging van „niet te zullen
terugdeinzen voor wat naar den eisch des tijds
regeling of hervorming behoeft" nog eenigen
zweem van mogelijkheid opengelaten te hebben,
dat ook aan eene herziening der hoogste
staatswet de hand geslagen zou worden, door
zijne latere verklaringen die kans voorgoed
afgesneden. Het kabinet spreekt niet alleen
niet meer van grondwetsherziening het maakt
zich sterk om alle hervormingen, waarvoor
deze herziening noodig werd geacht, tot stand
te brengen zonder daartoe over te gaan, Be
lasting-hervorming, zuivering van het kiesstel
sel, uitbreiding van het kiesrecht, verbetering
van het krijgswezen, wanneer die allen
naar wensch te verkrijgen zijn binnen de
grenzen der tegenwoordige grondwet, hoe zal
dan nog de behoefte zich voelen laten om hare
grenslijnen uit te zetten of te wijzigen
MIDDELRURGSCHE COURANT.
De regeering moge men deze houding met
meer of minder leedwezen zien aannemen, te
verwonderen is zij niet. Indien het kabinet-
Kappeijne, het kabinet der meerderheid, tot
dit werk buiten staat was, hoe zou het in de
macht liggen van een ministerie dat, óin
een beeld uit de jongste begrootings-debatten
te bezigen, wanneer het voor een spiegel
staat, in de acht gedaanten welke het terug
gekaatst ziet, de sterkte zijner partij kan tellen
Het ministerie-Van Lijnden ontmoet in de
staten-generaal veel achting, vrij wat sympathie,
eenige vriendschap misschienmaar politieke
geestverwantschap zoekt het er tevergeefs en
het kan er die ook niet vinden, dewijl het,
naar zijn eigen verklaring, zich boven of buiten
de indeeling der staatspartijen geplaatst heeft.
En indien tot het uitvoeren van eenigen politieken
arbeid, in den constitutioneelen regeervorm, in
den regel de steun eener partij vereischt wordt,
dan behoeft het geen betoog dat aan het
verrichten van het gewichtige werk eener
grondwetswijziging zonder dien steun in 't ge
heel niet gedacht kan worden.
Meer heeft het ons verwonderd en teleur
gesteld tevens, dat het denkbeeld eener her
ziening onzer hoogste staatswet in de verte
genwoordiging zoo Weinig weerklank ge
vonden heeft. Met aandacht hebben wij de
83 bladzijden kamer-verslag, waarin de vijf-
daagsche algemeene beschouwingen over de
staatsbegrooting van dit jaar zijn geboekstaafd,
doorvorscht en doorsnutïeld, zoekende naar
teekenen van instemming, niet met het plan-
Kappeijne, maar met het beginsel van grond-
Wetsherziening in 't algemeenmaar met een
schamelen oogst zijn wij thuis gekomen. Niet
tot de liberale partij bepaalde zich ons onder
zoek, en met redenbehoort niet tot de
beschuldigingen, tegen haar gericht, dat zij,
Voor het grootste gedeelte liberaal in naam,
maar vasthoudend aan het bestaande stelsel dat
haar de meerderheid verschaft, uit eigenbelang
tegen wijziging der grondwet gekant is Wij
ondervroegen dus ook hare tegenstanders, hen
die aan de vertegenwoordiging, zooals zij
.samengesteld is, de qualiücatie van het volk
te Vertegenwoordigen betwisten. Wij zochten
naar eene Nederlandsche groep van V appel au
peuplemaar wat vonden wij De heer Keu-
chenius sprak in zijne lange rede over alles,
behalve over grondwetsherziening. Wel her
innerde hij hoe de anti-revolutionaire groep,
ofschoon voor 't meerendeel samengesteld
uit adellijke mannen, steeds trouw voor
de rechten van „het volk achter de kie
zers" was opgekomen. Het tegenovergestelde
van den eisch tot wijziging van de samenstel
ling der volksvertegenwoordiging vloeit dus
voort uit zijn betoog. De heer Bichon, conser
vatief de la vieille rochemaar anti revolutionair
voor 't overige, gewaagde natuurlijk evenmin
van grondwetsherziening. De heer Yan Was-
senaer verklaarde er zich bepaald tegen en
voor kiesrecht-uitbreiding binnen de grens der
grondwet. De heer Llout herinnerde alleen
den minister van binnenlandsche zaken, dat
tot zijne taak behoorde „het onderzoek in
hoeverre eene behoorlijke en onpartijdige rege
ling van het kiesrecht, al of niet met wijziging
van de grondwet gepaard moet gaan." De
heer Lobman pleitte voor „uitbreiding der
kringen van het kiesrecht," doch kwam tevens
tot de ietwat schuchtere verklaring„zelfs
grondwetsherziening zal op den duur wel niet
achterwege kunnen blijven."
Dit was er dus eindelijk éen, dien de heer
Van Houten, met zijn eisch tot onmiddellijke
grondwetsherziening, eenigszins in zijne buurt
zag kómen.
Wenden wij ons tot eene andere groep. De
heer Heijdenrijck verklaarde zich er uitdruk
kelijk tegende heer Brouwers stemde in
met de afwijzende verklaringen der ministers;
de heer Van Nispen nam den census in be
scherming en trok hevig tegen het algemeen
stemrecht en de voorstellingen van den heer
Van Houten te velde; de heer Van der Hoeven
zeide dat „voorname katholieke organen niet
tegen herziening gekant zouden zijn," maar,
let welalleen onder beding dat art.
194 der grondwet, (het onderwijs-artikel) in
de wijziging begrepen zoü zijn. Zekerder
middel om den eisch tot ondersteuning van
eenig denkbaar voorstel tot grondwetsherziening
af te moeten wijzen, ware zeker niet uit te
denken
De heer Barge eindelijk bestreed in eene
korte, nette, en zakelijke rede, die de bijzon
dere aandacht verdient omdat zij nagenoeg
alles bevat wat van dit standpunt over de zaak
te zeggen valt, op den meest beslisten toon
het denkbeeld der herziening. Hij ontkende
dat er eene volksovertuiging in dit opzicht
bestaat. Hij vroeg aan zijne medeleden, die
pas uit alle deelen des lands waren terugge
keerd, of men zich ergens vóór de herziening
warm maakt, of ergens hare aankondiging met
geestdrift ontvangen zou Worden, of iets te
bespeuren is van den storm, die onwederstaan-
baar daarheen drijft. Hij betwistte hare nood
zakelijkheid. Hij herinnerde dat er vóór de
ministerieele crisis, in 't openbaar, weinig of
niets van vernomen werd. Hij toonde aan dat
niet éen partij het er in haar eigen boezem
over eens is, veel minder met andere partijen
Hij wees met den vinger Op den heer Van
Houten, als de eenige die in dit opzicht het
eens is
met Zich zeiven maar die
zelfs onder zijne mederedacteuren der Vragen
des Tijds geen volledige instemming ontmoet.
En hij eindigde met deze dithyrambe op de
on Verwrikbaarheid der grondwet„Zoowel de
vrijheden van het volk als de praerogatieven
der kroon hebben hechtere waarborgen noodig
dan de wisselende meening eener vlottende
meerderheid. Het was staatsmanswijsheid,
hooge staatsmanswijsheid, die wilde dat het
gebouw van onze staats-instellingen op niet
Jicht te verzetten zuilen zou zijn gegrondvest;
die niet wilde dat het een barak zou worden,
geschikt om heden bij de overwinning van
deze en morgen bij den triomf van eene andere
partij, als gemakkelijk te verplaatsen feesttent
dienst te doen."
Ziedaar dus de beide anti-schoolwetgroepen
gemonsterd. Teekenen wij, volledigheidshalve,
nog aan dat de heer Oorver Hooft, van zijn
conservatief standpunt, verklaarde volstrekt
geen herziening te verlangen en o. a. de
meening opperde, dat toekenning van het
kiesrecht aan de z. g. n. „capaciteiten" van
ger ingen invloed op de samenstelling der kies-
collegien zijn zou. Eene meening die ons,
zonder nadere aanduiding wat hier onder
„capaciteiten" verstaan wordt, volkomen onbe
grijpelijk voorkomt.
En nu de liberale partij.
Haar kunnen wij, voor zoover zij zich bij
deze gelegenheid uitsprak, verdeelen in drie
groepen Eene, wier ingenomenheid met grond
wetsherziening de temperatuur van lauw water
of van onverschilligheid niet te boven gaat.
Eene andere, die voor het beginsel eenige
hartelijkheid in woorden over heeft, doch
zich zonder zichtbare teleurstelling of zelfver
loochening in de theorie van onbegrensde
afwachting der regeering schikt. Eene derde
eindelijk, welke de herziening als noodzakelijk
en onvermijdelijk, de voornemens der regeering
om de gewenschte hervormingen binnen de
grenzen der grondwet te verkrijgen, als dood
geboren vruchten beschouwt, zich alleen in de
afwachting schikt omdat zij geen kans ziet
voor het afwachten handelen in plaats te stellen,
en zich overtuigd houdt dat deze laatste proef
neming de kortste weg is om, na mislukking,
tot den beslissenden stap te komen.
In de eerste groep ontmoeten wij den heer
Van der Linden, den veteraan der oude garde
van '48, zooals hij zich betitelt, die met zoo
veel nadruk zijne van de ervaring geleerde
geschiktheid om af te wachten op den voor
grond stelt, dat het geen wonder is indien,
bij die gezindheid, het vooruitzicht van grond
wetsherziening, met al de gevolgen daarvan,
hem niet toelacht. Met hem in gezelschap
bevindt zich de heer Fransen van de Putte.
Diens koele houding is met meer diplomatieke
vormen omzwachteld dan de ongegeneerde rede
van den heer Van der Linden, wien nooit de
ministerieele verantwoordelijkheid den mond
snoerde of naar alle waarschijnlijkheid ooit
snoeren zal. Zelfs sloot de heer Van de
Putte zich, edoch „met andere woorden",
aan bij hetgeen door den heer Mirandolle
en andere stellige voorstanders der herziening
gezegd wasdoch hij liet daarop onmiddel
lijk volgen eene verdediging van den census.
Wie nu, in den tegenwoordigen stand der zaak,
voor den census als uitsluitenden maatstaf van
kiesbevoegdheid partij trekt, laat naar onze
meening, ten opzichte der grondwetsherziening,
zich op eene aan tegenstand grenzende onver
schilligheid betrappen.
Tot de klasse der zeer bereidwillige afwach-
ters brengen wij den heer Gratama, die met
de hem eigene warmte over herziening spreekt,
doch er zooveel „teere punten" aan verbonden
ziet, „welke in onzen bewogen tijd niet voor
een compromis vatbaar zijn", dat hij zich zon
der diepe teleurstelling in het onvervuld blij
ven zijner wenschen moet kunnen schikken.
Ook van den heer Sickesz mag dit veronder
steld worden, terwijl misschien de heer Idzerda
zich mede in dit gezelschap thuis zal gevoelen,
niettegenstaande hij aan de derde groep de
hand verklaarde te reiken.
Van deze is de heer Mirandolle het hoofd
en de woordvoerder, wiens korte rede door den
heer Van de Putte aanstonds als een discours-
ministre gekenteekend werd, dat in hem den
minister der toekomstige grondwetsherziening
doet begroeten. Bij hem alleen is de ingeno
menheid met het afwachtende ministerie juist
gering genoeg, om te kunnen aannemen dat
hij van ganscher harte liever een bewind van
grondwetsherziening aan de groene tafel zou
zien. Het kabinet-Van Lijnden duldt hij
slechts, omdat hij niet anders kande ont
houding der regeering billijkt hij alleen omdat
hij haar tot niets anders in staat acht en in
haar een „kabinet van stilstand" ziet, dat slechts
door aanvaarding van het groote werk der
financieele hervorming zijn optreden en aan
blijven vermag te rechtvaardigen. Het dichtst
bij hem vinden wij den heer Mees, die de
proef om de belangrijke onderwerpen, welke
aan de orde zijn, te regelen zonder grondwets
herziening, „met gerustheid ziet," omdat hij
zich overtuigd houdt dat „indien die proef met
ernst ondernomen wordt, zij tot het resultaat
moet leiden dat die vraagstukken zonder zoo
danige herziening nïet op te lossen zijn." Den
heer Rutgers meenen wij iets verder weg te
moeten plaatsen, niettegenstaande hij eene
warme uitboezeming tegen den census hield en
het verkeerde betoogde om met grondwetsher
ziening te wachten tot er volksbewegingen als
in '48 ontstaan. Nog iets meer naar de mid-
delgroep eindelijk vinden wij den heer Borge-
sius, die zijne denkbeelden over het stelsel,
dat den census zal moeten vervangen, zeer net
uiteenzette, maar toch voor het ministerie-
Van Lijnden eene zoo groote ingenomenheid
koestert, dat van hem een bijzonder sterk
verlangen naar een herzienings-ministerie ons
niet zeer waarschijnlijk voorkomt.
Wij zijn aan 't einde onzer wandeling. De
heer Van Lijnden, die, op zijn ministersstoel,
vijf dagen bezig was met haar mede te ma
ken, bracht de opmerking er van thuis „dat
er over de onmiddellijke noodzakelijkheid der
grondwetsherziening nog geen Communis opinio
bestaat en er, alvorens daartoe over te gaan,
eene vaste overtuiging moet wezen, voorbereid
door grondig onderzoek en door het bepalen
van den omvang, den aard en de wijze waarop
de herziening moet geschieden."
Te oordeelen naar hetgeen de minister in
de kamer had kunnen opmerken, lijkt de
slotsom ons onwederlegbaar. De vraag is echter
of niet daarin eene dwaling van regeering en
volksvertegenwoordiging gelegen is, dat beide
te uitsluitend het oog gericht houden op het
geen binnen de wanden hunner vergaderzaal
omgaat. De beantwoording dezer vraag is
eene nadere beschouwing overwaard.
De heer Jhr. mr. J. W. M. Schorer heeft heden
morgen met den trein van 8.60 onze stad ver
laten om morgen op Het Loo, in handen van Z. M.
den koning, den eed af te leggen als commissaris
des konings in Noord-Holland, welke waardigheid
Maandag a. door hem aanvaard wordt.
De talrijke bewijzen van leedwezen over zijn
vertrek en van waardeering zijner werkzaamheid,
nog in de laatste dagen den aftredenden burge
meester geschonken, zullen bij den heer Schorer
opnieuw de overtuiging bevestigd hebben, dat hij
te Middelburg als hoofd der gemeente bij allen
en als vriend bij velen in erkentelijke herinnering
achterblijft.
Blijkens het afdeelingsverslag der tweede kamer
over het wetsvoorstel van den heer Van Kerkwijk,
betreffende de wijze van benoeming van burge
meesters, was de groote meerderheid daar niet
mede ingenomen. Men bracht hulde aan de goede
bedoeling van den voorsteller en erkende dat er
verkeerde benoemingen plaats hebben, ofschoon
de schildering van den heer Van Kerkwijk daar
omtrent overdreven is; doch het door hem voor
gestelde middel tot verbetering werd algemeen
erger dan de kwaal geacht.
De bediening der buffetten bij de Maatschappij
tot Exploitatie van Staatsspoorwegen is gegund aan