m 287.
122® Jaargang.:
1879.
Vrijdag
5 December.
BLAUWE ROZEN
Nationale Militie,
ii
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3,50.
[Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Ad verten tien: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 17 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte)
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de puhlicité étrangére G. L. Daubs en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jonis.
FEUILLETON.
het huwelijk van
helena hkalinosska,
Blauwe rezen en Doode-zbe-appels,
Middelburg 4 December.
MIDDELBIIRGSCHE
y a
De burgemeester en wethouders van de gemeente
Middelburg
gelet hebbende op de bestaande wettelijke be
palingen betrekkelijk de nationale militie;
brengen bij deze ter kennis van een iegelijk
dien zulks zoude mogen aangaan
dat bet register tot inschrijving van alle man
nelijke ingezetenen, welke op den lsten Januari
aanstaande hun 19e jaar zullen zijn ingetreden,
dat zijn diegenen, welke in 1861 zijn geboren,
zal gereed liggen op de gemeente-secretarie van
den lsten tot en met den 31sten Januari 1880,
van des voormiddags van 9 tot 12 en des na
middags van 1 tot 3 uren, met uitzondering van
den Zondag;
dat voor ingezeten wordt gehouden
lo. hij wiens vader, of, is deze overleden, wiens
moeder, ot, zijn beiden overleden, wiens voogd,
ingezeten is volgens de wet van den 28en Juli
1850, Staatsblad no. 44)
2o. hij, die geene ouders of voogd hebbende,
gedurende de laatste achttien maanden, vooraf
gaande aan den lsten Januari van het jaar waarin
hij zich moet laten inschrijven, in Nederland
verblijt hield;
3o. hij, van wiens ouders de langstlevende
ingezeten was, al is zijn voogd geen ingezeten,
mits hij binnen het rijk verblijf houdt;
dat niet voor ingezeten wordt gehouden de
vreemdeling, behoorende tot eenen staat, waar de
Nederlander niet aan den verplichten krijgsdienst is
onderworpen, ot waar ten aanzien der dienst
plichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is
aangenomen (art. 15 der wet van 19 Augustus
1861, Staatsblad no. 72);
dat hij, die eerst na het intreden van zijn 19e
jaar, doch voor het volbrengen van zijn 20ste,
ingezeten wordt, verplicht is, zich, zoodra dit
plaats heeft, ter inschrijving aan te geven bij
burgemeester en wethouders der gemeente, waar
de inschrijving volgens art. 16 moet geschieden
(art. 20 der wet)
dat voor de militie niet wordt ingeschreven
lo. de in een vreemd rijk achtergebleven^zoon
van een ingezeten, die geen Nederlander is
2o. de in een vreemd rijk verblijf houdende
ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn
voogd ingeze ten (art. 17 tier wet)
3». de zoon van den Nederlander, die ter zake
van 's lands dienst in 's rijks overzeesche bezit
tingen of koloniën woont
dat de inschrijving geschiedt:
1°. van een ongehuwde in de gemeente, waar
de vader, of, is deze overleden, de moeder, of,
zijn beide overleden, de voogd woont
2°, van een gehuwde en van een weduwnaar,
in de gemeente waar hij woont;
3°. van hem die geen vader, moeder of voogd
heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens
voogd builen 's lands gevestigd is, in de gemeente,
waar hij woont
4°. van den buiten 's lands wonende zoon van
een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst
in een vreemd land woont, in de gemeente, waar
zijn vader of voogd het laatst in Nederland ge
woond heelt (art. 16. der wet)
dat elk, die volgens art. 15 behoort te worden
inschreven, verplicht is zich daartoe bij burge
meester en wethouders ter boven aangegeven
plaatse en binnen den daar bepaalden tijd aan te
4L1
OF
door
de schrijfster van Vera",
TWEEDE DEEL.
HOOFDSTUK XX.
Sir Francis bezocht haar den volgenden dag
Weer en vond haar nog meet vervallen en veran-
detd dan den eersten avond. Hare wangeD waren
bleek, hare lippen droog en zells het sluik neer
hangende haar bad een ziekelijk aanzien.
Hij had toen eeu onderhond met haar moeder,
teneinde maatregelen te beramen om eenige ver
betering in haar lot te brengen. Hij sprak ervan
om haar uit dit huis en uit deze buurt te verwij
deren, maar de anderen waren door de huur
geboadea en Helena ken niet van haar moeder
geven dat bij diens ongesteldheid, afwezigheid of
ontstentenis, zijn vader, of, is deze overleden,
zijne moeder, of, z<jn beiden overleden, zijn voogd,
tot het doen van die,aangifte verplicht is (art.
18 der wet).
Belanghebbenden worden mitsdien dringend
aangemaand aan de op hen rustende verplichting
te voldoen en wordt hun ten overvloede onder
de aandacht gebracht, dat by bovengemelde wet,
onder meer, is bepaald
dat met boete van 25 tot f 100 wordt gestraft
de overtreding van art. 18 en dat bij elke ver
oordeeling tot boete tevens door den rechter
wordt bepaald, dat, indien daaraan niet is vol
daan binnen twee maanden nadat de veroordeelde
is aangemaand, de boete door gevangenisstraf
van ten hoogste tien maanden zal worden ver
vangen.
Eu opdat niemand ten deze onwetendheid zoude
kunnen voorwenden, is deze, ter voldoening aan
de bepaling van art. 19 der wet van den 19
Augustus 1861, Staatsblad no. 72), op heden
voor de eerste maal afgekondigd en aangeplakt,
waar zulks binnen deze gemeente te doen gebrui
kelijk is.
Middelburg, den 1 December 1879.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
SCHORER.
De secreiaris,
G. N. DE STOPPELAAR.
Door den kommandant van het leger inNeder-
landsch-Indië, die in Augustus en September jl.
den staat van zaken in Atjeh heeft opgenomen,
is, na zijne terugkomst op Java, aan den gouver
neur-generaal een verslag over zijne bevindingen
uitgebracht, waaraan het navolgende is ontleend:
„Over het geheel is de indruk van hetgeen ik
te Atjeh zag, zeer gunstig geweest en geloof ik
met den bevelhebber, dat, na het schitterend
resultaat van de in het laatste jaar ondernomen
operatiën, de tegenstand in Groot-Atjeh voor
goed gebroken is en ons gezag aldaar feitelijk
gevestigd, al moet, om dit te bestendigen, neg
veel gedaan worden eer de eigenlijke oorlog als
geëindigd mag beschouwd worden.
„Een feit toch is het, dat ik geheel Groot-Atjeh,
voor zoover het door ons bezet is, heb doorkruist,
in de XXII Moekim tot onzeu uitersten wachtpost
Djerir, in de XXVI Moekim tot Kroeng Kali in
het noorden, tot Tjot-lepong in het oosten, en in
de XXV Moekim tot Kroeng Raba, en dat ik,
hoezeer slechts vergezeld door een twaalftal
cavaleristen, nergens een schot gehoord of een
gewapend Atjeher ontmoet heb.
„Naar het schijnt is eindelijk de overtuiging tot
de Atjehsche bevolking doorgedrongen, dat wij
de sterksten zijn en dat het hopeloos is zich
langer tegen ons te verzetten. Blijkbaar zijn zij
den strijd moede en bereid zich in het onvermij
en zuster gescheiden worden, daar zij voortdurend
haar hulp behoefde.
Zou haar gezondheid beter worden? Dat was
de vraag.
Er kwam eenige beterschap. Op den bodem
van dit arme hart lag nog de schoone, bedriege-
lijke hoop dat een verwoeste gezondheid en een
verstoord huiselijk geluk te herstellen waren.
Eenmaal Zou zij hare „blauwe rozen" toch nog
zien bloeien
Zij ging waarlijk een Weinig vooruit. Veertien
dagen na de komst van sir Francis ging zij uit
rijden en vóór de maand uitwas kon zij verhuizen
naar het Hotel de la Paix. Sir Francis vond die
kamers nog heel armoedig en leelijk, maar zij
Waren vorstelijk in vergelijking met de hokjes die
Helena tot nu toe bewoond had. Zij lagen in de
Rue de l'Ecluse, vijf minuten van haar moeder
verwijderd, maar Helena had nu toch weer haar
eigen thuis, bevond zich onder het dak van haar
man en was aan zijne zorgen toevertrouwd. Zij
had hem in die eerBte weken Wel veel gezieD,
toch weinig met hem alleen geweest
brak er voor dit slecht samenpassend
tijd aan van die langzame kwelling,
verlaagt, al Is zij niet altijd doodelijk.
wanneer sir Francis knorrig keek of
langer dan drie nut uitbleef, was zij dood onge
lukkig. Telkens als zij haar mond opende om te
spreken, ergerde zij hem en als zij zweeg raakte
maar was
nu echter
paar een
die altijd
Telkens
delijke te schikken. Wel is waar is in de XXVI
Moekim verreweg het grootste gedeelte van de
bevolking uitgeweken, doch gaandeweg schijnt
zij terug te zullen keeren en de verlaten kampongs
weder te betrekken, zoodat, al blijven er nog
vele van de voornaamste hoofden voorloopig niet
genegen zich te onderwerpen, de waarschijnlijk
heid, dat langzamerhand een bevredigender toestand
in Groot-Atjeh zal intreden, naar mijne meening,
en afgaand op hetgeen ik daar zag en hoorde,
werkelijk zeer groot is.
„In de IV en VI Moekim is de stand van zaken
voorzeker het best, en zou deze al zeer weinig te
wenschen overlaten, indien de bevolking zich
meer dan nu het geval is op den veldarbeid
toelegdenaar het schijnt is echter het groote
gebrek aan trek- en ploegvee de voornaamste
oorzaak, dat ook hier nog verscheidene sawah-
velden onbebouwd blijven.
„In de IX Moekim is dit nog in grootere mate
het geval en kwam mij die streek al zeer dun
bevolkt voor, hoezeer blijkens de bevolkingsre
gisters er bijna 4000 zielen, waaronder 256
Chineezen, woonden.
„In de VII, eeD gedeelte van de V Moekim en
in het Indrapoerisehe heeft de bevolking weinig
geleden en schijnt er ook niet veel volksverloop
te hebben plaats gehad, zoodat ook daar waar
schijnlijk spoedig een rustige toestand zal intreden,
vooral nu door het bezet houden van Indrapoeii
en Anagaloeng de mogelijkheid bestaat de be
volking tegen kwaadwilligen te beschermen.
„(her het geheel komt het mij voor, dat de
sedert Juni 1878 gevolgde gedragslijn de daarvan
verwachte resultaten heeft opgeleverd, en is het
zeker, dat de gunstige en, vergelijkender wijze
gesproken, zelfs zeer gunstige en schitterende
uitkomst, die nu verkregen is, in zeer aanzienlijke
mate Ie danken is aan de energieke en beleid
volle wijze, waarop de bevelhebber de hem door
de regeering gegeven instructien heeft weten ten
uitvoer leggen.
„Werd hij in het volbrengen van deze taak op
krachtdadige wijze bijgestaan door zijne chefs
van staven en diensten, de onderscheiden korps-
kommandanten en de verdere officieren en min
deren, die over het geheel uitmuntten door
toewijding en trouwe plichtsbetrachting, zeker is
het, dat de krachtige individualiteit van den
bevelhebber den doorslag heeft gegeven. Aan
het stoute, met beleid ontworpen operatieplan,
volgens hetwelk Indrapoeri werd vermeesterd, de
rechter rivieroever gezuiverd, Gliëng aange
tast, de XXVI Moekims van verschillende zijden
binnengedrongen en Selimoen door koloi.nes
uit Lamtoba en Indrapoeri bezocht werd,
hebben wij het groote succes te danken. Alleen
op deze wijze kon in betrekkelijk korten tijd
zooveel verkregen worden. De bevelhebber kende
hij uit zijn humëtir. Zij was meestal stil en hield
den kleinen Victor veel bij zich, om een lête-a-téte
te vermijden. Niet dat zij zooveel Van kinderen
hield dat was een van de eigenaardigheden van
haar vreemd ontwikkeld karakter als jong meisje
deed zij niets liever dan met hen spelen en stoeien
maar later hinderden zij haar altijd omdat zij
leven maakten. In Victor zag zij nu echter een
Uitkomst, maar zij moest ook hiervan spoedig
afzien, daar sir Francis den knaap verfoeide en
telkens met bitterheid en toorn aan zijn eigen
kinderloos bestaan dacht, zoodra Victor zijn lief
gelaat en guitige oogen vertoonde, of met zijne
kleine vingers Heiena's bonbons wegkaapte of
allerlei speelgoed aan den staart van Keezu bond.
Op zekeren dag, toen er het een of ander
gebroken was, tengevolge zijner onvermoeide
pogingen om dit arme beest in een trekdier te
herschapen, maakte haar man zich zóo boos op
het kind, dat Helena bang werd en eindelijk
begreep dat dat derde persoontje, dat zij als
„buffer" gebrnikt had, hun bijna onmogelijke
verhouding nog erger gemaakt bad.
Dagelijks beging Helena nieuwe vergissingen,
daar de angst haar schuchter en onhandig, of
onbesuisd brutaal maakte.
Na een dag of tien verloor zij baar eetlust en
sliep niet meer. De blauwe kringen om hare oogen
werden weer grooter en de oogen zelf stonden
holler dan ooit, door het vele schreien.
geen bezwaren en ging met vasten wil af op het
voorgestelde doel.
„De natie is hem ongetwijfeld grooten dank
verschuldigd.
„Indien, uit een politiek oogpunt beschouwd, de
toestand, dien ik te Groot-Atjeh aantrof, zeer
bevredigend mag genoemd worden, ook in andere
opzichten bestaat reden voor tevredenheid.
„Onder de troepen heerschte een zeer goede
geest, orde en tucht werden op voorbeeldige wijze
gehandhaafd en liet, over het geheel genomen,
het gedrag van de minderen doorgaans weinig te
wenschen over.
„Voor de voeding, ligging, huisvesting en klee
ding van den man, zoowel gezonden als zieken,
werd behoorlijk zorg gedragen. Het voedsel was
overal werkelijk zeer goed, hoewel hier en daar
wegens gebrek aan ingrediënten, voor de berei
ding der toespijzen noodig, niet veel afwisseling
mogelijk was. Op onderscheidene plaatsen had
men echter getracht hierin te voorzien door het
aanleggen van groentetuinen, welke hier en daar,
bijv. te Samalangan, uitmuntend geslaagd waren.
„Over het geheel kan men dan ook zeggen dat
de voeding niets minder was dan in de meeste
garnizoenen elders.
„Ook de huisvesting was zeer goed de nieuwe
permanente kazernes te Kotta Radja zijn uit
muntend, terwijl de houten barakken op de meeste
posten en het nieuwe kapement te Lambaroe als
zeer voldoende zijn aan te merken.
„In de bivaks en etappeposten was uit den aard
der zaak het logies meer primitief, doch ook hier
werd al het mogelijke gedaan om den soldaat
tegen wéér en wind te beschutten.
„Voor de kleeding was ook behoorlijk zorg
gedragen, de vernieuwingen werden op de vast
gestelde tijdstippen geregeld uitgereikt, en was
dan ook te dien opzichte op het uiterlijk voor
komen van den troep geen aanmerking te maken."
Tusschen het ZJtr. DU. en ons bestaat geen
verschil van gevoelen, hoe zou dat ook moge
lijk kunnen zijn omtrent hetgeen Nederland
aan generaal Van der Heijden verplicht is. Het
heden uit de Staatscourant overgenomen rapport
van den opperbevelhebber van het Indische leger,
stelt die verplichting opnieuw in het helderste licht.
Ook twijfelen wij niet aan de verzekering van
het Vtr. libl. dat de brief, overgenomen in ons
nommer van 3 dezer, aan de redactie „van zeer
vertiouwbare zijde verstrekt" is. Maar het is niet
alleen op grond der anonymiteit, maar ook op
grond van sommige, naar onze meening in dien
blief bevatte, innerlijke redenen van twijfel, dat
wij gemeend hebben bij het overnemen een voor
behoud te moeten voegen.
Generaal Van der Heijden is gepasseerd voor
den rang van luitenant-generaal. Dit is een feit,
Sir Francis verwaarloosde haar echter niethij
volbracht nauwgezet een vaste reeks van dagelijks
terugkeerende plichten, maar eens toen Helena
hem gevraagd had om iets voor haar in 't bij
zonder te doen, vergat hij het heelemaal en zij had
zoo gehoopt dat hij er met pleizier aan gedacht
zou hebben. Een andermaal maakte zij iets voor
hem gereed, waarnaar hij gezegd had te verlangen
maar toen hij het had was hij vergeten dat hij
ooit over gesproken had, bromde erover en
snauwde haar af.
Iedereen behalve Helena zou zoo iéts als een
bagatel beschouwd hebben; maar haar deèd het
zeer; het schokte hare zenuwen en belette haar
te slapen. Men kan hieruit zien hoe hun ver
houding al erger en erger werd. Zij leed ontzag-
lijk veel, maar was nu zacht en stil. Zij had er
zooveel over getobd hoe zij het haar man naar
den zin zou kunnen maken, of hoe zij naast hem
zou kunnen leven zonder hem aanstoot te geven;
dat zij hem reeds erg boos had gemaakt door
zich zooveel bij hem te verontschuldigendat
ergerde hem en hij verweet haar eerst dat zij
zich alles te veel aantrok en daarna dat zij altijd
oude koeien uit de sloot haalde.
Daarop nam zij haar toevlucht tot zwijgen en
als zij een toornigen blik in zijne oogen, of een
ongeduldig gebaar van hem zag, zei zij niets.
Maar dat deugde ook niet, daar het gelijk stond
met te zeggen dat hij uit zyn humeur was ea zij