1879. 1 December. n°;Ö88. 122* Jaargang Dit blad verschijnt dagelijks," met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs, per S/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentien; 20 Cent per regel.' Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz,: van 17 regels f 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de publicité étrangère G. L. Daubb en Cie. te Parijs en Frankfort, directeuren Elsbach en Jonïs. Middelburg 29 November. CIJFERS. gaar «ttr fSÊB? ■'Ê/S9 In de redevoering waarmede de heer Van Houten Maandag jl. de eerst gisteren geëin digde algemeene beschouwingen over de staats- begrooting inleidde, komt het een en ander voor wat voor ons onbegrijpelijk of onaanne melijk is. Onder de punten, waarin wij het echter met den Groningschen afgevaardigde eens zijn, is er een dat wij met genoegen door hem uiteengezet zagenhet was toen hij op kwam tegen de tegenwoordig in sommige politieke kringen gangbare zwaarmoedige voor stelling van 's lands financieelen toestand. Wij hebben die opvatting nooit gedeeld, al sloten wij onze oogen niet voor hetgeen de feiten te zien gavenoogenblikkelijke tekorten, voortspruitende uit stijging van uitgaven, bij stilstand van sommige en staking van andere inkomsten. Werd in de straks bedoelde krin gen niet de hoop gekoesterd, door het donker kleuren van den toestand de invoering der schoolwet tegen te houden, werd daar het helder inzicht dus niet door partijbelang be neveld, dan gelooven wij dat men zelfs daar het verhaal van den „zorgwekkenden" toe stand onzer financien niet meer zou vernemen. Een weinig nadenken is toch voldoende om die voorstelling naar het rijk der legenden te doen verhuizen. In een globaal overzicht van de beide be grootingen, de Nederlandsche en de Indische, deed de heer Van Houten reeds zien dat, op het totaal-cijfer van 260 millioen, niet meer dan 15 millioen te kort komt, terwijl alleen voor spoorwegen hier en op Java 16,1 millioen wordt uitgegeven. De aanleg der haven te Batavia, met 2,8 mill., de geraamde oorlogs kosten in Atjeh, met 8 mill., de voortzetting van den vestingbouw" in Nederland met 2,5 mill, blijven dan nog onder de gewone uitgaven gerekend, voor welke noch geleend noch extra belasting geheVèn wordt. Nu behoeft het geen betoog dat al dergelijke uitgaven, welke voor een aanzienlijk aantal jaren gedaan worden, niet uit de gewone middelen van éen jaar kunnen noch behoeven bekostigd te worden. Natuurlijk bestaat er eene grens in het geld-opnemen, eensdeels dewijl ieder jaar zijn last van soortgelijke uitgaven medebrengt en het „buitengewone" dus tot zekere hoogte „gewoon" wordtanderdeels dewijl de uitgevoerd wordende werken, op 't oogenblik dat ze gereed zullen zijn, Wel zullen bijdragen tot de algemeene welvaarten draagkracht der natie, maar dat niet zoo rechtstreeks of iü zoodanige mate kunnen doen, dat ze dadelijk zooveel Zuilen afwerpen als tot voldoening van rente en aflossing der opgenomen sommen vereischt wordt. Men mag dus niet steeds zooveel leenen als men aan buitengewone werken uitgeeft. Maar wanneer eene natie zich een spoorwegnet gebouwd, een stelsel van waterwegen geschapen, een forten- net aangelegd heeft .zonder leenen, dan bestaat er toch geen reden om over „bezorgdheid" en nog eens „bezorgdheid'* te jammeren, wanneer het oogenblik aanbreekt waarop, na het voeren Van een kostbaren oorlog en het aatinemen van wetten die voor de ontwikkeling des volks nieuwe uitgaven vorderen, er een tekort ontstaat. En nog doet deze beschouwing slechts een onvolledig en eenzjjdig beeld van den financi- eelett toestand zien. Hadden wij alleen de Straks genoemde buitengewone werken tot stand gebracht zonder leenen, dan reeds zou er geen gppfttli, Jyt ppgerustbeid bestaan. Maar wy>' hebben meer gedaan. Al spoorwegen bouwende, waterwegen scheppende en forten opwerpende, hebben wij nog schuld gedelgd. Wjj hebben ingeteerd, in omgekeerde redefii Het nominaal bedrag der staatsschuld daalde, van 1239 millioen in 1850, door amortisatie tot 1071 mill, in 1860, tot 957 mill, in 1870, tot 912 mill, in 1878, het jaar waarin voor het eerst weder een beroep op het crediet van den staat gedaan werd. De rente der schuld, welke in 1850 de staatsbegrooting drukte, be droeg 36.4 mill., was in 1860 verminderd tot 30.5, in 1878 tot 26.4 millioen. Niet ongunstiger wordt onze beschouwing wanneer wij dit bedrag onzer staatsschuld en rente in verband brengen tot de overige cijfers der begrooting. In 1850 kwam, op een totaal van ruim 70 millioen aan staats-uitgaven, zooals wij zagen 36.4 millioen aan rente van schuld, alzoo meèr dan de helft. Op de ruim 115 mil lioen der geraamde begrooting voor 1880 be draagt de rentebetaling niet meer dan 28.5 miilioen, dus nog geen vierde. Bovendien blijkt uit eene vergelijkende specificatie onzer staats uitgaven, welke men in 't Handelsblad van 17 October jl. aantreft, dat werd uitgegeven: In 1859 In 1880 a Voor algemeen bestuur mill. mill, (huis des kon., hooge coll., ministeries, prov. bestuur, Staats-Ct. en Staatsbladgrootboek en schatkist)3.3 3.9 b Voor de uit- en inw. veiligheid (zee en land macht, militie, schut terij, justitie). 19.6 32.6 c Voor waterstaat, post wezen, telegrafie, loods wezen, munt, spoorwe gen enz5.8 20.9 Voor geneesk. politie, onderwijs, kunsten en wetensch., handel en nijverh., armwezen en kerkgenootschappen 3.3 8.4 Voor invordering van belastingen en beheer van eigendommen 3.7 5.6 f Voor pensioenen, kolo niën en onvoorz. uitg. 4.2 6.3 Te zamen 39.9 77.7 Hieruit blijkt dat wanneer de uitgaven ge stegen zijn, ze voor 't meerendeel tot ontwik keling des lands en voor productieve doeleinden worden aangewend. hDe algemeene kosten van het staatsbestuur dit is de slotsom van het Hbl. zijn matig gebleven, die voor de landsverdediging zijn belangrijk gestegen, maar eene nog veel aanmerkelijker vermeerdering is ten goede gekomen aan de ontwikkeling des lands, zoo door groote werken als door onderwijs, kunst en wetenschap." Van welke zijde men dus den toestand be schouwt, hetzij wij vragen naar den gang onzer staatsschuld, naar haar bedrag op zich zelf of in vergelijking van het cijfer harer rente met dat der overige uitgaven, hetzij wij onderzoek doen naat de wijze waarop de staatsinkomsten besteed worden, hetzij wij het oog alleen vestigen op de cijfers van het oogenblik, steeds komen wij tot dezelfde slot som i dat de noodzakelijkheid om voor verdere nuttige werken de staatsschuld te vermeerderen op zich zelve niets onrustbarends heett en ons niet behoort terug te houden van het uitvoeren dier werken of van het doen van datgene, wat voor de ontwikkeling der natie naar den eisch des tijds geboden wordt. Onnoodig te zeggen dat deze slotsom geen pleidooi voor weelde of spilzucht bedoelt te zijn. Deze is nooit te verdedigen, allerminst ia eene staatshuishouding, welker inkomsten uit de met moeite en opoffering op te brengen bijdragen der belastingschuldigen zijn samen gesteld. Maar Wel is eene der gevolgtrekkin gen tot Welke wij komen deze, dat indien wij de noodzakelijkheid erkennen van versterking van 's lands vaste inkomsten, zulks niet alleen voortspruit uit het besef van de behoefte aan middelen voor nieuwe werken, maar ook uit de overtuiging dat langs dien weg alleen de dringend noodzakelijke verbeteringen in ons belastingstelsel te verkrijgen zullen zijn. Hier ontmoeten wij weder den heer Van Houten, doch niet om met hem mede te gaan. De minister van financien heeft het wetsont werp voor de effectenbelasting teruggenomen en een ander toegezegd met een gewijzigden grondslag heffing naar de inkomsten in plaats van naar het kapitaal, vertegenwoordigd door de effecten op een bepaalden datum des jaars. Wij hebben dit met leedwezen vernomen, dewijl naar onze meening het goed doordachte ont- werp-Gleichman door deze wijziging moeilijk beter worden kan. Wat de minister beoogt: meer zekerheid voor de schatkist zoowel als voor den belastingschuldige, is naar wij vreezen op deze wijze niet te bereiken. Effecten zijn uit den aard der zaak wisselvallig, hun waarde zoowel als hunne opbrengst. Eene hooge rente is bovendien meestal eene assurantie-premie voor gebrek aan soliditeit, waarom het minder billijk is den bezitter te doen betalen naar den maatstaf dier rente dan naar de kapitaalswaarde zijner papieren. Het nieuwe stelsel is dus van verschillende zijden te verdedigen en aan te vallen, en niet onwaarschijnlijk zal het be dreigde eigenbelang niet verzuimen er den zelfden berg bezwaren tegen te doen verrijzen, dien het plan-Gleichman juist den tijd gehad had te zien opkomen en weder in 't niet ver zinken. De geheele periode van agitatie en verzet, welke dat plan doorleefd en nagenoeg overwonnen had, is dus weder te wachten en het oogenblik waarop het kapitaal in porte feuille geroepen zal worden zijn aandeel in de algemeene lasten mede op te brengen, met den duur dier nieuwe periode weder achteruit geschoven. Het is echter niet op deze gronden, dat de heer Yan Houten zijne goedkeuring aan de financieele politiek der regeering ontzegt. Wat hij verlangt, is het eeuwige desideratum„een volledig, goed afgerond belastingstelsel," afschaffing van schadelijke, tegelijk met in voering van nieuwe belastingen. Wij houden ons overtuigd dat er geen minister van financiën te vinden zal zijn, die dat zal aandurven. De ieder verantwoordelijk finan cier eigene Voorzichtigheid Zal hem weerhouden, den vogel dien hij in de hand heeft te laten vliegen voor vogels welke hij in de lucht ziet, met andere woordeneen belangrijk deel van het belastingstelsel op losse schroeven te zet ten, bestaande belastingen af te schaffen ter wille van nieuwe, waarvan de opbrengst niet met zekerheid te voorspellen is. Daaren tegen gelooven wij dat wanneer eens het groote beginsel gewonnen was, wanneer de nu nog onbelaste kapitalen in portefeuille ertoe gebracht waren hun aandeel in de staats inkomsten mede te dragen, dat dan wel de aandrang om de registratierechten af te schaf fen, de patentbelasting te hervormen en verder te doen wat tot verbetering noodig is, zoo groot zou worden, dat daaraan weldra geen weerstand te bieden zou zijn. Tot dien aandrang zoude ondersteuning van den heer Van Houten van onschatbare waarde kunnen zijn. Door echter altijd het geheel te vragen terwijl het deel nog slechts te bereiken is, maakt hij, naar onze meening, den vooruitgang onmogelijk en schuift hij het beginsel dat hem ter harte gaat, de betere verdeeling der lasten, steeds naar achteren ter wille van den vorm. Heden middag te half zes uur vereenigden de deelnemers aan het feestmaal ter eere van onzen stadgenoot den luitenant ter zee le klasse A. de Bruijne, bevelhebber van de Willem Barents zich in de groote zaal der sociëteit St Joris alhier aan den voor 98 gasten gedekten disch. De zaal was voor deze gelegenheid net en zin rijk versierd. De ruimte van het weggenomen buffet werd geheel gevuld door eene kunstmatige zee, met schitterende ijsbergen aan den gezicht einder, waarop een vaartuigje, met zwellende zeilen, de Willem Barents voorstelde. Boven het buffet hing een Nederlandsche vlag, niet vol komen blank en smetteloos, zooals ze uit den vlaggenwinkel komt, maar door het gieren van wind en sneeuwstormen een weinig van hare maagdelijke frischheid beroofd. Geen wonder, want het was de eigen vlag die van den gaffel der Barents in 't zicht vaD Frans-Jozefsland ge wapperd heeft. Onder deze vlag prijkte een schild met het wapen van Zeeland en de jaartallen 1596-1597—1878-1879. Links en rechts van deze versiering zag men twee rollen, waarvan die ter linkerzijde de namen der Poolvaarders Nordenskjold, Weyprecht, Graaf WilezekLeigh Smith en Graaf Zeildie rechts de namen De Brutjne, Koolemans Beijnen, Jhr. Speelman en Van Broekhuizen vertoonde. Boven de deur ter linkerzijde van 't buffet droeg een medaillon, onder eene vlaggentropée der Middel- burgsche en nationale kleuren, den naam A. de Bruijne, versierd met het kruis van den Ned. leeuwwaaronder een lint met het opschrift Ben nieuwe zeetriomf der vrije Nederlanden. Boven de deur rechts eene dergelijke versiering met de spreuk: Voor Oud-Bollands roem en eerwaagt Jong-Holland stout zijn levenIn de hoeken der zaal waren, boven versieringen van groen en bloemen, wapenborden aangebracht, vertoonende het wapen van Middelburg, benevens de zinne beelden van handel, zeevaart, kunsten en weten schappen. In deze omgeving maakte de hoefijzervormig in de lengte der zaal aangebrachte tafel een recht feestelijken indruk. Bijna onnoodig te zeggen dat de dessert-versieringen van dezen disch meer malen het beeld van den Nederlandschen Noord- pool-schoener en de hoekige vormen der ijsbergen, te midden waarvan hij zich een weg gebaand heeft, wedergaven. Aan het groote hoefijzer bevonden zich 78 plaatsen. Eene middentafel in het centrum van den halven kring, gaf aan 20 gasten de eereplaats. Het waren de heeren A. de Bruijne, de held van het feest, P. de Bruijne, zijn vader, G. de Bruijne, uit Utrecht, en P. L. de Bruijne, zijne broeders, en mr. F. M. C. van Deinse, zijn schoonbroeder. Voorts de heeren jhr. Schorer, burgemeester van Middelburg, jhr. Van Karnebeekcommissaris des konings, Buteux en Snouck Hurgronje, leden van gedepu teerde staten, Lambrechtsen van Ritthem en Van Eekelen, wethouders, H. D. Slegt, Graaf van Lijnden, G. N. De Stoppelaar en Pické, leden van het plaatselijk comité voor de Noordpoolvaart, W. C. Borsius, E. Fokker, H. Tak, Jac. de Kanter en F. G. Sprenger, die met den burgemeester het feest-comité gevormd hadden. Op het oogenblik dat wij ter perse gaan is het banket in vollen gang, doch zijn de poorten der tafel-welsprekendheid nog niet geopend. Daar achter met onze lezers een blik te werpen, blijft dus tot een volgend nommer bewaard. In de gisteren avond alhier gehouden najaars vergadering van den geneeskundigen raad in Zeeland, waarvan wij het verslag, wegens gebrek aan plaatsruimte, eerst in een volgend nommer kunnen opnemen, werden de correspondeerende leden, die aan de beurt van aftreding waren, herbenoemd. Van de genomen besluiten vermelden wij alleen dat met 8 tegen 5 stemmen besloten werd geen gevolg te geven aan de uitnoodiging van den geneeskundigen raad in Utrecht en Gelderland, om gezamenlijk maatregelen te nemen teneinde den verkoop van geheimmiddelen door apothekers tegen te gaan. In verband met de te Amsterdam waargenomen trichinen in van buiten aangevoerd spek, wer eene permanente commissie benoemd, die zich za belasten met het toezicht op en onderzoek van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1879 | | pagina 1